Uitspraak
RECHTBANK Midden-Nederland
1.De procedure
- de mondelinge behandeling van 13 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 december 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beslissing van de rechter-commissaris (RC) van 10 juni 2024. De appellante, een besloten vennootschap, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de RC die de curator van een andere failliete vennootschap heeft bevolen om een schikking uit te voeren. De schikking, die in juni 2021 is getroffen tussen de curator van de failliete vennootschap en de curatoren van een andere failliete vennootschap, betrof een betaling van € 70.000. De rechtbank heeft geoordeeld dat de appellante niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat zij geen partij was bij de beschikking van de RC. De rechtbank heeft vastgesteld dat de RC de appellante wel had gehoord in een eerdere procedure, maar dat dit niet voldoende was om haar ontvankelijkheid in het hoger beroep te rechtvaardigen. De rechtbank heeft verder overwogen dat, zelfs als de appellante ontvankelijk zou zijn, er geen reden zou zijn om de beschikking van de RC te vernietigen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de schikking in het belang van de boedel is en dat de curator van de failliete vennootschap de schikking terecht heeft uitgevoerd. De uitspraak benadrukt het belang van de rol van de rechter-commissaris en de curator in faillissementprocedures en de voorwaarden waaronder hoger beroep kan worden ingesteld.