ECLI:NL:RBMNE:2024:715

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
UTR 23/2927
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting door de Rechtbank Midden-Nederland

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de naheffingsaanslag van € 66,50 die aan hem is opgelegd op 9 augustus 2022. De heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht had op 19 juni 2023 uitspraak gedaan op het bezwaar van eiser, maar eiser was van mening dat de beslistermijn was overschreden en dat de naheffingsaanslag daarom niet geldig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen geen zitting nodig achtten en heeft het onderzoek gesloten.

De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, ondanks het feit dat de heffingsambtenaar te laat uitspraak heeft gedaan op het bezwaar. De rechtbank legt uit dat een te late uitspraak op bezwaar niet automatisch leidt tot vernietiging van de naheffingsaanslag. Eiser had geen andere argumenten aangevoerd tegen de naheffingsaanslag, en de rechtbank volgt de toelichting van de heffingsambtenaar. Eiser had erkend dat hij een fout had gemaakt door te denken dat hij niet hoefde te betalen vanwege een defecte parkeerautomaat. De rechtbank benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van de parkeerder is om ervoor te zorgen dat de parkeerbelasting wordt voldaan, ongeacht de omstandigheden.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser het griffierecht niet terugkrijgt. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen en is openbaar uitgesproken op 16 februari 2024. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2972

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. W.G. Vos).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de naheffingsaanslag van € 66,50 die aan hem op 9 augustus 2022 is opgelegd.
1.1.
Met de bestreden uitspraak van 19 juni 2023 op het bezwaar van eiser is de heffingsambtenaar bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft partijen gevraagd of zij het nodig vinden om gehoord de worden op een zitting. Partijen hebben aangegeven dat niet nodig te vinden. Omdat de rechtbank ook vindt dat in deze zaak een behandeling op zitting niet nodig is, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De naheffingsaanslag is aan eiser opgelegd omdat zijn auto met het kenteken [kenteken] op zondag 31 juli 2022 aan het [straat] in Utrecht stond geparkeerd zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting was betaald. In de parkeerverordening [1] is deze plaats aangewezen als een plaats waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
3. Eiser vindt dat de boete moet worden kwijtgescholden. Eiser geeft aan dat hij op 5 augustus 2022 bezwaar heeft gemaakt. Omdat hij bijna een jaar niks meer had vernomen dacht eiser dat hij niks hoefde te betalen. Met de bestreden uitspraak blijkt uiteindelijk dat hij toch moet betalen. Volgens eiser is de beslistermijn voor de heffingsambtenaar ruim verstreken en daarom is – zo begrijpt de rechtbank – de beslissing niet geldig.
4. Eiser krijgt geen gelijk in de zaak. De rechtbank legt hierna uit waarom.
5. De rechtbank stelt voorop dat zij het eens is met eiser dat de heffingsambtenaar te laat uitspraak op bezwaar heeft gedaan. De heffingsambtenaar heeft voor parkeerbelastingzaken als deze, tot het einde van het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift wordt ingediend, de tijd om te beslissen op een bezwaar. Dat was dus tot 31 december 2022. De termijn kan schriftelijk met maximaal zes weken worden verlengd door de heffingsambtenaar, maar dat heeft hij niet gedaan.
6. De rechtbank is het niet met eiser eens dat dit betekent dat de naheffingsaanslag moet worden kwijtgescholden. De rechtbank overweegt dat het feit dat een uitspraak op bezwaar te laat is gedaan niet betekent dat de uitspraak op bezwaar niet geldig is. Volgens de wet kan aan het uitblijven van een uitspraak op bezwaar onder bepaalde voorwaarden een consequentie vastzitten, zoals het verbeuren van een dwangsom als niet op tijd is beslist en het bestuursorgaan daarvoor tijdig in gebreke is gesteld. Maar er bestaat geen wettelijke bepaling waaruit volgt dat als een bestuursorgaan te laat uitspraak doet op het bezwaar, dit moet leiden tot vernietiging. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser heeft in zijn beroepschrift geen andere argumenten aangevoerd waarom de naheffingsaanslag niet klopt. Wel heeft de heffingsambtenaar in het verweerschrift toegelicht waarom volgens hem gelet op wat in het bezwaarschrift is gezegd de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De rechtbank overweegt ten overvloede dat zij toelichting van de heffingsambtenaar kan volgen. In het bezwaarschrift heeft eiser aangegeven dat hij zich realiseert dat hij een fout heeft gemaakt, doordat hij vanwege de defecte parkeerautomaat dacht dat hij niet hoefde te betalen voor het parkeren. De rechtbank is het met de heffingsambtenaar eens is dat dit voor zijn eigen rekening en risico komt. Er staat met bebording aangegeven dat betaald moet worden en het is vaste rechtspraak dat het de verantwoordelijkheid is van de parkeerder om bij een defect automaat ervoor te zorgen dat de parkeerbelasting op een andere manier wordt voldaan. Daarnaast speelt opzet of schuld bij parkeerbelasting geen rol. Het betreft namelijk geen boete maar naheffing van de objectief verschuldigde parkeerbelasting en het in rekening brengen van de daarbij gemaakte kosten.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening op de heffing en invordering van Parkeerbelastingen 2022 gemeente Utrecht.