ECLI:NL:RBMNE:2024:723

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
22/5058
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot terugbetaling van een private lening in het kader van de toeslagenaffaire

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om terugbetaling van een persoonlijke lening beoordeeld. Eiseres, die gedupeerd is door de toeslagenaffaire, had een lening afgelost met compensatie die zij ontving. De Minister van Financiën, als verweerder, had eerder bepaald dat de lening niet in aanmerking kwam voor terugbetaling omdat deze niet volledig opeisbaar was vóór 1 juni 2021. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het bestreden besluit werd gehandhaafd. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van het verzoek om terugbetaling niet onevenredig is en dat het vertrouwensbeginsel niet is geschonden. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van het verzoek om terugbetaling in stand blijft, en dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5058

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.R.A. Rutten),
en

de Minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Arslan en A. Divis).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om de door haar afgeloste persoonlijke lening terug te betalen.
1.1.
Met de beslissing van 25 juli 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat de door eiseres opgegeven lening niet in aanmerking komt voor terugbetaling. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij het besluit op het bezwaar (het bestreden besluit) van 23 september 2022 heeft verweerder dit besluit gehandhaafd. Volgens verweerder was de lening van eiseres - kort gezegd - voor 1 juni 2021 niet volledig opeisbaar. Dat betekent dat niet aan de voorwaarden voor terugbetaling is voldaan.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank stelt allereerst vast dat het bestuursorgaan in deze zaak de Minister van Financiën is. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het primaire besluit en het bestreden besluit genomen in (onder)mandaat.
3. Eiseres heeft in haar beroepschrift naar voren gebracht dat artikel 3.1, onder b, van het ‘Besluit betalen private schulden’ onverbindend is met de toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. Ook heeft eiseres in haar beroepschrift opgemerkt dat het doel van dit Besluit onduidelijk is. Op de zitting heeft eiseres deze gronden ingetrokken. De rechtbank gaat op deze gronden daarom verder niet in.
3.1.
Aan de hand van de overige beroepsgronden van eiseres beoordeelt de rechtbank de afwijzing van het verzoek om terugbetaling van de door eiseres afgeloste persoonlijke lening.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Verweerder heeft op goede gronden het verzoek om terugbetaling afgewezen
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. Eiseres is aangemerkt als gedupeerde ouder van de toeslagenaffaire. Zij heeft aan de uitvoeringsorganisatie Sociale Banken Nederland (SBN) een lijst van haar schulden verstrekt. Daarop stond uitsluitend een door [kredietverlener] aan haar verstrekte ambtenarenlening van € 17.852,06. Eiseres heeft op 18 december 2020 compensatie ontvangen in het kader van de hersteloperatie toeslagen. Op diezelfde dag heeft zij met het geld dat zij als compensatie heeft ontvangen de lening bij [kredietverlener] volledig afgelost.
4.1.
Bij het primaire besluit heeft SBN namens verweerder aan eiseres laten weten dat het door haar opgegeven bedrag niet in aanmerking komt voor terugbetaling. Daarbij is als reden vermeld dat het een financieel product betreft van bijvoorbeeld een bank en dat alleen een betalingsachterstand wordt afbetaald mits deze achterstand is ontstaan tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021.
4.2.
Bij het bestreden besluit is verweerder bij dit besluit gebleven. Daarbij heeft verweerder verwezen naar de voorwaarden die zijn opgenomen in het Besluit betalen private schulden (het Besluit), zoals dat ten tijde van het bestreden besluit luidde. Eén van deze voorwaarden voor het in aanmerking komen van vergoeding van de schuld is dat de hoofdsom van de lening volledig opeisbaar is geworden. Omdat dit bij de lening van [kredietverlener] niet is gebeurd, komt die lening niet voor terugbetaling in aanmerking.
Het wettelijk kader
5. De besluitvorming van verweerder in deze zaak is gebaseerd op het Besluit. Met ingang van 5 november 2022 is dat Besluit verankerd in afdeling 4.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Deze afdeling heeft terugwerkende kracht tot en met 29 oktober 2021. [1] De eisen die aan de toepassing van het overnemen van private schulden worden gesteld, volgen daardoor nu uit een wet in formele zin.
5.1.
Op grond van artikel 4.1, tweede lid, van de Wht worden geldschulden van gedupeerden in de toeslagaffaire overgenomen als is voldaan aan de volgende vereisten:
de schuld is ontstaan na 31 december 2005;
de schuld is vóór 1 juni 2021 opeisbaar geworden;
de schuld is niet voldaan op het moment dat de aanvraag wordt gedaan.
Uit het vierde lid, onder b, volgt dat in ieder geval resterende hoofdsommen van leningen niet worden overgenomen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden.
Is de afwijzing van het verzoek onevenredig?
6. Eiseres stelt dat de afwijzing van haar verzoek onrechtmatig en onevenredig is. Zij voert aan dat zij haar compensatie heeft gebruikt om de lening af te lossen. Als gevolg daarvan is de ontvangen compensatie rechtstreeks naar [kredietverlener] gegaan en is eiseres nog steeds niet gecompenseerd voor de schade die zij heeft geleden door de toeslagaffaire. Daarbij wijst zij er op de zitting ook op dat zij in bezwaar is gegaan tegen de aan haar verstrekte compensatie. Volgens eiseres wordt in die procedure een ander schadebedrag gebruikt, waardoor het nog maar de vraag is of zij in dat kader wel het bedrag van haar lening terug kan krijgen. Al deze bijzondere omstandigheden hadden volgens eiseres met toepassing van het evenredigheidsbeginsel aanleiding moeten zijn om af te wijken van het Besluit. Maar omdat de Wht met terugwerkende kracht ook op het door haar bestreden besluit van toepassing is, kan niet meer aan het evenredigheidsbeginsel worden getoetst. Op de zitting heeft eiseres in dat kader naar voren gebracht dat zij daardoor beperkt wordt in haar mogelijkheden om verweer te voeren en dat zij de indruk heeft dat dit een inbreuk op artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) oplevert.
6.1.
Verweerder heeft aangevoerd dat de eisen die nu in de Wht zijn opgenomen overeenkomen met de eisen die waren gesteld in het Besluit. Er is dus materieel geen verschil. Daarbij wijst verweerder er op dat alleen schulden die op 1 juni 2021 opeisbaar zijn geworden worden terugbetaald, omdat het niet het doel is om gedupeerde ouders volledig te vrijwaren. In dit geval is er volgens verweerder ook geen sprake van een onevenredige belangenafweging. Verweerder wijst er op dat in de Wht een hardheidsclausule is opgenomen. Maar daarvoor is vereist dat er bijzondere omstandigheden zijn die door de wetgever niet zijn voorzien en tot een schrijnende situatie leiden. Daar is in het geval van eiseres volgens verweerder geen sprake van.
6.2.
De beroepsgrond slaagt niet. Eiseres gaat er van uit dat als wel aan het evenredigheidsbeginsel getoetst zou kunnen worden, dit haar in een gunstiger positie had gebracht. Maar naar het oordeel van de rechtbank is al niet gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat de afwijzing van haar verzoek om terugbetaling van haar lening in haar geval onevenredig uitpakt.
6.3.
De rechtbank kan zich wel voorstellen dat het voor eiseres onevenredig voelt dat haar lening niet wordt terugbetaald, terwijl zij de aan haar verstrekte compensatie heeft gebruikt om die lening af te lossen. Maar de regeling voor het terugbetalen van schulden, is niet bedoeld voor het compenseren van het geleden nadeel door de toeslagaffaire. Daar zijn andere procedures voor in het leven geroepen. Volgens eiseres wordt in die procedures een ander schadebegrip gebruikt waardoor ook in die procedures de aflossing van de lening niet vergoed wordt. De rechtbank begrijpt dat eiseres daardoor het idee heeft dat zij met de aflossing van haar lening tussen wal en schip valt. Of dit ook daadwerkelijk het geval zal zijn, is niet door eiseres onderbouwd en ook overigens niet duidelijk geworden. Bovendien brengt de omstandigheid dat een toets aan de voorwaarden van een andere procedure niet tot een tegemoetkoming leidt, niet met zich dat in deze procedure in afwijking van de daarbij geldende voorwaarden wel moet worden tegemoet gekomen. Ook overigens is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat de afwijzing onevenredig voor eiseres is.
6.4.
Voor zover bij eiseres de indruk bestaat dat zij met toepassing van de regeling voor het terugbetalen van schulden het bedrag van de gehele lening had kunnen terug krijgen, wijst de rechtbank nog op het volgende. Zowel uit het Besluit als uit de Wht komt naar voren dat bij het terugbetalen van een lening uitsluitend de achterstallige betalingen worden terugbetaald. Dat betekent dat ook als de lening van eiseres wel opeisbaar zou zijn geworden op 1 juni 2021 en de lening in zoverre aan de voorwaarden voor terugbetaling zou voldoen, dit niet met zich zou brengen dat eiseres dan het hele bedrag van de lening terugbetaald zou hebben gekregen.
Heeft verweerder het vertrouwensbeginsel geschonden?
7. Eiseres stelt dat het vertrouwensbeginsel is geschonden. Daarbij wijst eiseres op een e-mail van 26 november 2021 waarin haar persoonlijk zaakbegeleider haar heeft meegedeeld dat zij voldoet aan de voorwaarden en zij dus het bedrag dat zij destijds met de compensatie heeft betaald terug zal krijgen. Zij wijst ook op een e-mail van 3 mei 2021 waarin haar zaakbegeleider aangeeft dat hij op de hoogte is van de ontwikkelingen rond de schuldenregeling en het eiseres laat weten als er ontwikkelingen zijn. Eiseres wijst verder op een verslag van een gesprek ter onderbouwing van het gesprek dat eiseres met de toenmalig staatssecretaris heeft gehad over dit onderwerp. Ook wijst eiseres op de omstandigheid dat door de toenmalige staatssecretaris van Financiën (staatssecretaris) meermaals in de media is aangegeven dat schulden zouden worden overgenomen.
7.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van toezeggingen. In de e-mail van de persoonlijk zaakbegeleider wordt verwezen naar de voorwaarden en dat men druk bezig is met de uitvoering. Volgens verweerder moet dit als een voorbehoud worden gezien. Bovendien is de persoonlijk zaakbegeleider niet bevoegd om over terugbetaling te beslissen. Ook wijst verweerder er op dat in elk geval in het licht van de belangenafweging het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen, omdat eiseres niet voldoet aan de wettelijke voorwaarden.
7.2.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank is wel sprake van een concrete toezegging, maar niet van een toezegging die aan het bestuursorgaan kan worden toegerekend. De rechtbank legt dit hierna verder uit.
7.3.
Volgens vaste rechtspraak moet bij een beroep op het vertrouwensbeginsel een stappenplan worden gevolgd. De eerste stap is de juridische kwalificatie van de uitlating en/of gedraging waarop de betrokkene zich beroept, namelijk de vraag of die uitlating en/of gedraging kan worden gekwalificeerd als een toezegging. Om aan te nemen dat een toezegging is gedaan, dient degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk te maken dat sprake is van uitlatingen en/of gedragingen van ambtenaren die bij de betrokkene redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Indien beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. In het kader van die derde stap zal de vraag moeten worden beantwoord of het gewekte vertrouwen moet worden nagekomen en, zo ja, wat de betekenis daarvan is voor de uitoefening van de betreffende bevoegdheid. [2]
7.4.
De rechtbank stelt voorop dat de verwijzing van eiseres naar uitlatingen van de staatssecretaris in de media geen geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel met zich brengt. Eiseres onderbouwt niet welke concrete uitlatingen op haar specifieke situatie betrekking hadden en op basis waarvan bij haar als gevolg daarvan het vertrouwen is gewekt dat haar lening zal worden terugbetaald.
7.5.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de uitlating in de e-mail van de zaakbegeleider van 26 november 2021 worden aangemerkt als een toezegging. In de email stelt de persoonlijk zaakbehandelaar: “U voldoet aan de voorwaarden, dus het bedrag dat u indertijd heb betaald met de ontvangen compensatie krijgt u terug.” Daarmee zegt de zaakbehandelaar zonder enig voorbehoud toe dat eiseres het bedrag dat zij met haar compensatie heeft betaald, terug zal krijgen. Naar het oordeel van de rechtbank is de melding in de e-mail dat de uitvoering nog wordt vormgegeven hooguit aan te merken als een voorbehoud voor het proces, maar niet als een voorbehoud voor de mate waarin de lening van eiseres voor terugbetaling in aanmerking komt. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat de e-mail is opgesteld nadat het Besluit in werking is getreden en de voorwaarden voor terugbetaling aldus als bekend verondersteld kunnen worden bij de persoonlijk zaakbegeleider. De uitlating in de e-mail is zodanig concreet en gericht op de situatie van eiseres dat dit bij haar redelijkerwijs de indruk kon wekken van een welbewuste standpuntbepaling over de terugbetaling van haar lening.
7.6.
Tussen partijen is echter niet in geschil dat de zaakbegeleider niet bevoegd was om op het verzoek om terugbetaling te beslissen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de toezegging in dit geval ook niet aan het bestuursorgaan worden toegerekend. Eiseres heeft sinds 2020 regelmatig contact met haar persoonlijk zaakbegeleider over haar situatie. Op de zitting is naar voren gekomen dat in die periode haar zaakbegeleider geen beslissingen over haar situatie heeft genomen. De zaakbegeleider heeft eiseres vooral op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen, de situatie van eiseres met haar besproken en eventuele onjuistheden in het dossier van eiseres doorgegeven aan zijn collega’s. Uit de e-mail van 3 mei 2021 en het verslag van het gesprek met de staatssecretaris komt dit beeld van de aard van de werkzaamheden van de zaakbegeleider ook naar voren. In de e-mail van 3 mei 2021 schrijft de zaakbegeleider: “Wij krijgen continu updates van alle zaken die spelen, ook over de schuldenproblematiek en dus ook over deze specifieke situatie(s). U kunt er van uitgaan dat ik op de hoogte van wat er op welk moment speelt. Als er ontwikkelingen zijn laat ik u dat direct weten.” In het verslag van het gesprek met de staatssecretaris staat voorts bij ‘vervolgafspraken’: “(…) Ik hou mevrouw [eiseres] op de hoogte over het schuldenverhaal (…) ”. Deze stukken bevatten naar het oordeel van de rechtbank zelf geen toezeggingen en bieden onvoldoende grond om te stellen dat bij eiseres redelijkerwijs de indruk heeft kunnen ontstaan dat de toezegging van de zaakbegeleider in zijn mail van 26 november 2021 aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Eiseres kan dus geen geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel doen.

Conclusie en gevolgen

8. De conclusie is dat het beroep van eiseres ongegrond is. Dat betekent dat de afwijzing van haar verzoek om terugbetaling van haar lening in stand blijft.
8.1.
Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding voor haar proceskosten.

BeslissingDe rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van L. Beijerinck, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2024.
De griffier is buiten staat
deze uitspraak mee te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 9.2, eerste lid, aanhef en onder j, van de Wht.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694, r.o. 11 en 11.2.