ECLI:NL:RBMNE:2024:7241

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
31 december 2024
Zaaknummer
UTR 23/4578
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser door het Uwv

In deze zaak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht de Ziektewet (ZW)-uitkering van eiser heeft ingetrokken per 15 september 2023. Eiser, die eerder als machine operator werkte, heeft zich ziekgemeld vanwege schouderklachten en ontving vanaf 22 september 2021 een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde de uitkering op basis van een medische beoordeling die stelde dat eiser in staat was meer dan 65% van zijn vroegere loon te verdienen. Eiser is het hier niet mee eens en stelt dat er geen passend werk is dat hij kan verrichten.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 21 maart 2024, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het Uwv. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om het Uwv in de gelegenheid te stellen te reageren op aanvullende medische stukken die door eiser zijn ingediend. Na beoordeling van de medische rapporten concludeert de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische situatie van eiser adequaat heeft beoordeeld en dat er geen aanleiding is om aan de conclusies van het Uwv te twijfelen.

De rechtbank oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat eiser meer kan verdienen dan 65% van zijn vroegere loon en dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 15 september 2023 gerechtvaardigd is. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard. De proceskosten en het griffierecht worden niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4578

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Stoel),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Inleiding

1. In deze zaak beoordeelt de rechtbank of het Uwv terecht de uitkering van eiser op grond van de Ziektewet (ZW) heeft ingetrokken per 15 september 2023, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Eiser is het hier niet mee eens en voert aan dat hij vanaf 15 september 2023 aanspraak heeft op een ZWuitkering, omdat er geen passend werk is waarmee hij meer dan 65% zou kunnen verdienen van zijn vroegere loon. Het Uwv is het niet met eiser eens. Aan de hand van wat eiser aanvoert, beoordeelt de rechtbank het bestreden besluit. Daarbij gaat het om de medische situatie op 12 mei 2023.
Voorgeschiedenis en besluitvorming
1.1.
Eiser was voorheen werkzaam als machine operator voor 38 uur per week. Hij heeft zich ziekgemeld met ingang van 20 september 2021 vanwege schouderklachten. Met de brief van 8 oktober 2021 is aan eiser per 22 september 2021 een ZW-uitkering toegekend.
1.2.
Naar aanleiding van de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) heeft het Uwv met het besluit van 11 april 2023 (het primaire besluit) de ZW-uitkering van eiser beëindigd vanaf 12 mei 2023, omdat hij op 17 februari 2023 in staat wordt geacht meer dan 65% van het maatmanloon te verdienen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.3.
Met het besluit van 14 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser gegrond verklaard en medegedeeld dat de intrekking van eisers ZWuitkering wordt uitgesteld tot 15 september 2023. Het Uwv heeft namelijk
niet-passende functies laten vervallen en andere passende functies geselecteerd.
1.4
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en op 11 maart 2024 en 18 maart 2024 medische stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep behandeld op de zitting van 21 maart 2024. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv deelgenomen. Als tolk was aanwezig S. Nazanini.
1.6.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het Uwv in de gelegenheid te stellen op de medische stukken van eiser te reageren. Het Uwv heeft op 22 mei 2024 het verzekeringsgeneeskundig rapport van 21 mei 2024 overgelegd. Hierop heeft eiser met de brief van 13 juni 2024 gereageerd. Het Uwv heeft vervolgens op 10 juli 2024 een nader verzekeringsgeneeskundig rapport van 9 juli 2024 ingediend en eiser heeft hierop gereageerd met de brief van 15 augustus 2024.
1.7.
Nadat partijen daartoe in de gelegenheid zijn gesteld, hebben zij niet verzocht om een nadere zitting. De rechtbank heeft daarna op 6 september 2024 het onderzoek gesloten.

Beoordelingskader

2. Bij het beoordelen van de zaak stelt de rechtbank voorop dat het Uwv zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten wel aan een aantal eisen voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze eisen voldoen. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop eiser zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, hiervoor onvoldoende is.

Beoordeling door de rechtbank

De inhoudelijke medische beoordeling
3.1.
Eiser voert aan dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. Volgens eiser heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep namelijk onvoldoende rekening gehouden met zijn schouderklachten links, HyperCKemie en zijn psychische klachten. Eiser stelt dat hij geen armbewegingen kan maken, zoals bijvoorbeeld heffen, en dat beperkingen zijn aangewezen in de rubriek sociaal functioneren.
3.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en overweegt hiertoe als volgt. De primaire verzekeringsarts rapporteert op 17 februari 2023 dat eiser is aangewezen op schoudersparend werk. Daarbij dienen alle krachtfuncties met de arm/hand beperkt te zijn vooral in het heffen boven schouderniveau en met name qua zware belastingen en qua piekbelastingen. Hoog frequente en extreme armbewegingen zijn niet toegestaan. Sterke schokken en trillingen aan de arm dienen vermeden te worden. In de FML van 17 februari 2023 heeft de verzekeringsarts beperkingen aangenomen ten aanzien van trillingsbelasting (3.7.1), dominantie (4.1.1) en lokalisatie rechts (4.2.1), duwen en trekken (4.12.1, 15 kg), tillen tijdens werk (4.13.2, 5 kg), dragen tijdens werk (4.14.2, 5 kg) en boven schouderhoogte actief zijn (5.7.1).
3.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep motiveert in het rapport van 1 augustus 2023 dat geen klinische reden bestaat om op basis van de verhoogde creatine kinase en de hematurie extra beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep licht toe dat voor beide symptomen geen specifieke verklaring is gevonden en dat geen aanleiding is geweest voor een klinische interventie noch is er een vervolgcontrole bij de specialist ingepland. De verzekeringsarts bezwaar en beroep rapporteert verder dat de primaire verzekeringsarts kan worden gevolgd in zijn conclusie, maar dat verdergaande beperkingen zijn aangewezen voor de schouderklachten. In de FML van 2 augustus 2023 neemt de verzekeringsarts bezwaar en beroep een beperking aan ten aanzien van rechts reiken (4.7.1) en frequent reiken (4.8.1), zodat hoog frequente en extreme armbewegingen worden voorkomen. Verder neemt de verzekeringsarts bezwaar en beroep een beperking aan ten aanzien van schroefbewegingen (4.6.1), omdat eiser beperkt is ten aanzien van de krachtfunctie van de rechterarm.
3.4.
Met de aanvullende rapportages van 21 mei 2024 en 9 juli 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat de door eiser in beroep ingebrachte stukken geen aanleiding geven om het eerdere standpunt te herzien. Hiertoe overweegt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat een deel van de medische stukken bij de eerdere beoordelingen zijn betrokken, een deel van de stukken niet ziet op de datum in geding en een deel van de stukken geen medische informatie betreft. Verder ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding om andere of meer beperkingen te nemen voor AC artrose, omdat de belasting van de schouder reeds beperkt is. Over de psychische klachten motiveert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat geen aanleiding bestaat voor beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren, omdat de aard en de ernst van de psychische klachten niet uit de medische informatie blijkt en eiser tijdens de onderzoeken op 17 februari 2023 en 1 augustus 2023 geen psychische klachten heeft gemeld. Ook zijn er geen psychische problemen waargenomen tijdens de onderzoeken.
3.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep begrijpelijk en concreet gemotiveerd hoe tot de medische beoordeling is gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de medische informatie kenbaar bij de beoordeling betrokken en voor de medisch objectiveerbare klachten beperkingen gesteld. Hetgeen eiseres zelf rapporteert is bij het stellen van beperkingen niet doorslaggevend. De beroepsgrond slaagt niet.
De arbeidskundige beoordeling
4.1.
Eiser voert aan dat de functies niet geschikt zijn, omdat er sprake is van een overschrijding van zijn belastbaarheid ten aanzien van samenwerken gelet op zijn psychische klachten. Daarnaast is de functie assemblagemedewerker niet passend, omdat eiser daar geen opleiding voor heeft gevolgd.
4.2.
Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt dat ervan moet worden uitgegaan dat de beperkingen van eiser, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep die heeft vastgesteld in de FML van 2 augustus 2023, juist zijn. Zolang de geselecteerde functies hiermee in overeenstemming zijn, ziet de rechtbank dan ook geen reden om te twijfelen aan de geschiktheid van de functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het Resultaat Functiebeoordeling van 2 augustus 2023 en het rapport van 2 augustus 2023 gemotiveerd waarom de werkzaamheden die horen bij de geduide functies de in de FML vastgestelde belastbaarheid van eiser niet overschrijden. De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen.
4.3.
De rechtbank begrijpt eisers beroepsgrond zo dat eiser verder aanvoert dat de functie assemblagemedewerker niet passend is, omdat hij niet voldoet aan het opleidingsniveau. Het standpunt van eiser wordt niet gevolgd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 2 augustus 2023 toegelicht dat er maximaal opleidingsniveau 2 wordt gevraagd en eiser over opleidingsniveau 6 beschikt. Dit is door eiser niet betwist. Voor zover eiser bedoelt dat de functie niet passend is, omdat hij niet over de juiste kennis beschikt, maakt dit het oordeel niet anders.
4.4.
Gelet op het voorgaande heeft het Uwv deze functies aan de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag kunnen leggen. Hieruit volgt ook dat het Uwv de verdiencapaciteit van eiser juist heeft vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

5. Het Uwv heeft terecht vastgesteld dat eiser meer kan verdienen dan 65% van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het Uwv heeft de ZW-uitkering van eiser daarom terecht met ingang van 15 september 2023 beëindigd. Eiser krijgt dus geen gelijk. Het beroep is ongegrond. De door eiser gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht worden daarom niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C.G. van Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
29 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.