ECLI:NL:RBMNE:2024:726

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
23/1702
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering compensatie kinderopvangtoeslag in het kader van de toeslagaffaire

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 31 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van de Belastingdienst behandeld. Eiser verzoekt om compensatie voor geleden schade als gevolg van de toeslagaffaire, maar de Belastingdienst heeft vastgesteld dat er geen aanvraag voor kinderopvangtoeslag van eiser bekend is. Eiser stelt dat hij in de periode van 2006 tot 2010 kinderopvangtoeslag heeft ontvangen via een gastouderbureau, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn claim te onderbouwen. De Belastingdienst heeft zorgvuldig onderzoek gedaan naar de aanvraag en heeft geen gegevens kunnen vinden die de claim van eiser ondersteunen. De rechtbank concludeert dat eiser niet in aanmerking komt voor compensatie, omdat hij niet kan aantonen dat hij aanvrager van kinderopvangtoeslag is geweest. Eiser heeft ook geen bewijsstukken overgelegd die zijn stelling onderbouwen. De rechtbank wijst het beroep van eiser af en stelt dat de beslissing van de Belastingdienst in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding voor proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1702

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.L. Mens),
en

Belastingdienst/Toeslagen, de Belastingdienst

(gemachtigden: mr. [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing van de Belastingdienst dat hij niet in aanmerking komt voor compensatie voor geleden schade als gevolg van de toeslagaffaire.
1.2.
Naar aanleiding van een verzoek van eiser om herbeoordeling van zijn kinderopvangtoeslag heeft de Belastingdienst bij besluit van 7 februari 2022 beslist dat zijn situatie niet is gewijzigd en hij geen compensatie krijgt. Met het bestreden besluit van 6 februari 2023 op het bezwaar van eiser is de Belastingdienst bij dit besluit gebleven. Volgens de Belastingdienst is er geen aanvraag kinderopvangtoeslag van eiser bij de Belastingdienst bekend. Ook is niet gebleken dat kinderopvangtoeslag aan eiser is uitbetaald of van hem is teruggevorderd. Daardoor is volgens de Belastingdienst ook niet gebleken dat er bij eiser in de beoordeling van kinderopvangtoeslag fouten zijn gemaakt.
1.3.
De Belastingdienst heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, T. Koç als tolk en de gemachtigden van de Belastingdienst.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beslissing van de Belastingdienst dat eiser niet in aanmerking komt voor compensatie. Op de zitting heeft eiser de beroepsgrond over proceskosten in bezwaar ingetrokken. De rechtbank beoordeelt de beslissing dan ook aan de hand van de overige beroepsgronden van eiser.
2.1.
Het beroep is ongegrond. De Belastingdienst is op goede gronden tot het oordeel gekomen dat niet is gebleken dat eiser aanvrager van kinderopvangtoeslag is geweest en dat daarom ook niet is gebleken dat bij de beoordeling van zijn kinderopvangtoeslag fouten zijn gemaakt die voor compensatie in aanmerking komen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is eiser aan te merken als aanvrager kinderopvangtoeslag?
3. Eiser stelt dat de Belastingdienst heeft miskend dat hij wel degelijk kinderopvangtoeslag heeft ontvangen en ook heeft terug moeten betalen. Hij is er van overtuigd dat namens hem in de periode 2006 tot 2010 kinderopvangtoeslag is aangevraagd door het gastouderbureau [gastouderbureau] . Volgens eiser blijkt ook uit de door hem overgelegde verklaringen van familie en vrienden dat hij gebruik heeft gemaakt van dit gastouderbureau en dat hij problemen heeft gehad met de Belastingdienst. De omstandigheid dat de Belastingdienst in de systemen geen aanvragen of terugvorderingen kinderopvangtoeslag op zijn naam of BSN-nummer kan vinden, is onvoldoende voor de conclusie dat hij geen kinderopvangtoeslag heeft ontvangen. Daarbij stelt eiser dat het heel goed kan zijn dat deze gegevens verloren zijn geraakt.
3.1.
De rechtbank overweegt dat vóór het bestreden besluit de Wet hersteloperatie toeslagen in werking is getreden. Deze wet is dan ook van toepassing in zijn zaak. Uit artikel 2.1 van deze wet volgt het uitgangspunt dat compensatie kan worden gegeven aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag, die schade heeft geleden. Om in aanmerking te komen voor compensatie moet eiser dus een aanvrager van een kinderopvangtoeslag zijn.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Belastingdienst zorgvuldig onderzocht of eiser aanvrager is geweest van kinderopvangtoeslag. Naar aanleiding van het verzoek van eiser om herbeoordeling van zijn kinderopvangtoeslag heeft de Belastingdienst in verschillende van zijn systemen gezocht naar het BSN-nummer van eiser. De Belastingdienst heeft toegelicht dat ook als de kinderopvangtoeslag direct aan het gastouderbureau is uitgekeerd, dit op het BSN-nummer van eiser moet zijn geregistreerd. De Belastingdienst heeft in de geraadpleegde systemen het BSN-nummer van eiser niet gevonden in relatie tot kinderopvangtoeslag. Pas in 2022 komt eiser naar voren, namelijk in verband met het bezwaar in deze procedure. Eiser komt in de systemen wel voor in relatie tot andere uitkeringen, zoals het kindgebonden budget. De Belastingdienst heeft ter onderbouwing van deze zoektocht verschillende printscreens overgelegd.
3.3.
Het was vervolgens aan eiser om aannemelijk te maken dat hij wel aanvrager van kinderopvangtoeslag is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser dat niet gedaan. Eiser heeft in het geheel geen stukken overgelegd waaruit zou blijken dat hij kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd, ontvangen of heeft moeten terug betalen.
3.4.
Eiser heeft wel verklaringen van familie en vrienden overgelegd waarin onder andere wordt gezegd dat eisers kinderen opvang van [gastouderbureau] hebben gehad en dat er mensen kwamen om op zijn kinderen te passen. Maar de omstandigheid dat er oppas was voor de kinderen, wil nog niet zeggen dat eiser voor die opvang ook kinderopvangtoeslag heeft gekregen. Daarnaast merkt een aantal familieleden en vrienden op dat het hun bekend is dat eiser problemen had met de Belastingdienst. De rechtbank overweegt dat uit die verklaringen niet blijkt waar die problemen dan uit bestonden. Aan de verklaringen kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet de waarde worden toegekend die eiser voor ogen heeft.
3.5.
Volgens eiser heeft hij geen andere stukken omdat het lang geleden is en hij sindsdien verhuisd is naar Turkije. Ook heeft hij geen relevante bankafschriften over te leggen, omdat hij de terugvordering telkens via het postkantoor overmaakte. Dat eiser daarom in het geheel niet meer beschikt over stukken in relatie tot kinderopvangtoeslag komt naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van eiser.
3.6.
De rechtbank vindt het verder niet aannemelijk dat alle gegevens van eiser over kinderopvangtoeslag in de jaren 2006 tot 2010 bij de Belastingdienst verloren zouden zijn geraakt. De stelling dat dit vaak voorkomt heeft eiser ook niet onderbouwd. In dit kader heeft de Belastingdienst er nog op gewezen dat als een beschikking verloren is geraakt, die beschikking in elk geval als xml-bestand nog zichtbaar moet zijn. Ook in die systemen is gezocht, maar is geen beschikking aan eiser over kinderopvangtoeslag gevonden.
3.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Belastingdienst zich dan ook op basis van zorgvuldig onderzoek terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen aanvrager van kinderopvangtoeslag is geweest en niet in aanmerking komt voor compensatie. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de Belastingdienst in strijd gehandeld met het vertrouwensbeginsel?
4. Eiser stelt dat hij op basis van herhaalde telefonische toezeggingen en een brief van 9 juli 2021 er op mocht vertrouwen dat hij compensatie van € 30.000,- zou krijgen. Volgens eiser heeft hij in juni 2021 verschillende keren met de Belastingdienst gebeld om te vragen naar de stand van zaken van zijn herbeoordeling. Daarbij heeft hij tot drie keer toe te horen gekregen dat de compensatie op korte termijn zou worden overgemaakt. Vervolgens heeft hij op 9 juli 2021 een brief gekregen die is ondertekend door een Directeur-Generaal en waarin is vermeld “Het spijt ons heel erg dat u gedupeerd bent door ons.” en “wij hebben u geprobeerd te bellen over de 30.000. Helaas konden wij u niet bereiken”. Volgens eiser mocht hij daaruit afleiden dat hij als gedupeerde was aangemerkt en dat hij € 30.000,- aan compensatie zou ontvangen.
4.1.
Volgens de Belastingdienst volgt uit telefoonnotities dat aan eiser eind juni en begin juli 2021 duidelijk is gemaakt dat hij niet in aanmerking komt voor de compensatie. Ook wijst de Belastingdienst op een beschikking van 17 april 2021, waarin staat dat uit de lichte toets blijkt dat eiser niet in aanmerking komt voor compensatie. Voor zover al een toezegging is gedaan, is dat bovendien gedaan door een servicemedewerker die niet bevoegd is om te beslissen over het al dan niet toekennen van een compensatie. De brief van 9 juli 2021 is per ongeluk gestuurd naar eiser. Dat had niet gemoeten, maar volgens de Belastingdienst had eiser daar ook geen gerechtvaardigd vertrouwen aan kunnen ontlenen. Daarbij wijst de Belastingdienst er op dat de brief een automatisch gegenereerde standaardbrief is en dat daar geen toezegging over het toekennen van compensatie in staat.
4.2.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank is aan eiser geen toezegging gedaan die aan het bevoegd gezag kan worden toegerekend.
4.3.
Bij een beroep op het vertrouwensbeginsel moet een stappenplan worden gevolgd. De eerste stap is de juridische kwalificatie van de uitlating en/of gedraging waarop de betrokkene zich beroept, namelijk de vraag of die uitlating en/of gedraging kan worden gekwalificeerd als een toezegging. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Indien beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. In het kader van die derde stap zal de vraag moeten worden beantwoord of het gewekte vertrouwen moet worden nagekomen en, zo ja, wat de betekenis daarvan is voor de uitoefening van de betreffende bevoegdheid. [1]
4.4.
Eiser heeft verschillende keren telefonisch contact opgenomen met de Belastingdienst. Van de gesprekken op 25 en 28 juni 2021 en van 2 juli 2021 zijn telefoonnotities door de Belastingdienst overgelegd. In deze telefoonnotities staat een paar keer beschreven dat aan eiser is gezegd dat hij geen recht op compensatie heeft. In deze notities wordt niet vermeld dat aan eiser zou zijn gezegd dat aan hem € 30.000,- zal worden uitbetaald of dat dit op een bepaalde datum zal gebeuren. Maar in de telefoonnotities wordt wel gesproken over een toezegging die (eerder) zou zijn gedaan. Zo staat in de telefoonnotities van gesprekken met eiser op 28 juni 2021 “Beltel heeft toekenning gegeven terwijl dat niet de bedoeling was” en “Balans tussen toezegging vs recht”. In de telefoonnotitie van 25 juni 2021 staat verder vermeld: “ouder opgebeld inzake uitbetaaldatum 30k”. De Belastingdienst heeft van de eerdere gesprekken met eiser geen telefoonnotities overgelegd.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank bevatten deze telefoonnotities zelf geen concrete toezeggingen. Tegelijkertijd kan op basis van wat er vermeld wordt in de overgelegde telefoonnotities ook niet helemaal worden uitgesloten dat in eerdere gesprekken toezeggingen zijn gedaan aan eiser. Maar naar het oordeel van de rechtbank is in elk geval niet aannemelijk geworden dat aan de telefoon toezeggingen zijn gedaan die aan het bestuursorgaan kunnen worden toegerekend. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat eiser heeft gesproken met servicemedewerkers van de Belastingdienst. Deze medewerkers zijn niet bevoegd om te beslissen over het toekennen van compensatie. Het gaat hier eerder om medewerkers die in zijn algemeenheid slechts algemene informatie behoren te verstrekken. Toezeggingen van deze medewerkers kunnen niet aan het bevoegde orgaan worden toegerekend. [2]
4.6.
De brief van 9 juli 2021 bevat naar het oordeel van de rechtbank geen toezegging en ook geen bevestiging van eventuele toezeggingen in de telefoongesprekken. Deze brief is een standaardbrief om gedupeerden te informeren over de manier waarop zij om kunnen gaan met hun schulden en schuldeisers. Voor zover al in die brief wordt gesproken over compensatie, wordt in die brief niets toegezegd over uitbetaling van compensatie aan eiser. In de brief staat wel vermeld: “Daarnaast willen we met u bespreken of u in aanmerking komt voor een minimaal bedrag van € 30.000. En als u in aanmerking komt, wanneer wij dat aan u uitbetalen.”. Naar het oordeel van de rechtbank bevat de brief daarom juist een voorbehoud over een eventuele uitbetaling van compensatie.
Had de Belastingdienst in verband met het gelijkheidsbeginsel compensatie aan eiser moeten toekennen?
5. Eiser wijst er op dat er andere ouders zijn die na een lichte toets een positieve beschikking hebben gekregen en € 30.000,- hebben ontvangen. Deze ouders hoefden dat bedrag vervolgens niet terug te betalen als bij de uitgebreide beoordeling bleek dat zij toch niet in aanmerking kwamen voor compensatie. In zijn geval heeft hij telefonisch te horen gekregen dat hij in aanmerking komt voor compensatie en is dit bevestigd in een brief van 9 juli 2021. In zoverre is er volgens eiser geen verschil tussen zijn situatie en die met een ouder die een dergelijke toezegging in een brief heeft ontvangen. Eiser moet dan ook hetzelfde worden behandeld.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet onderbouwd en niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van gelijke gevallen. Eiser beschrijft slechts in algemene zin gevallen van ouders die een beschikking hebben gekregen dat zij in aanmerking komen voor een compensatie van € 30.000,- en daarna dat geld ook hebben ontvangen. Eiser heeft geen geld van de Belastingdienst ontvangen. Bovendien heeft de rechtbank onder 4.5 en 4.6 overwogen dat aan eiser geen toezeggingen zijn gedaan over het toekennen van de compensatie die aan het bevoegde bestuursorgaan zijn toe te rekenen. Alleen daarom al is naar het oordeel van de rechtbank van gelijke gevallen niet gebleken.
Heeft de Belastingdienst eiser in zijn bewijspositie benadeeld door hem niet het volledige dossier toe te sturen?
6. Eiser stelt dat hij benadeeld is in zijn bewijspositie omdat hij geen inzage heeft gekregen in zijn volledige dossier. Dat het bezwaardossier is overgelegd, betekent niet dat voldoende inzage is verstrekt. Met zijn volledige dossier, kan hij bekijken of relevante gegevens over het hoofd zijn gezien. Daarbij stelt hij dat mogelijk uit beschikkingen, formulieren of vraagbrieven die zien op andere toeslagen of belastingen kan worden opgemaakt dat aan hem ook kinderopvangtoeslag is verleend of van hem is teruggevorderd. Hij vraagt de rechtbank dan ook om de Belastingdienst de opdracht te geven om hem zijn volledige dossier toe te sturen.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In de bezwaarfase en in beroep zijn stukken aan eiser verstrekt. Naar het oordeel van de rechtbank maakt eiser niet concreet dat in dit dossier stukken ontbreken die bij het bestreden besluit zijn betrokken of van belang zijn voor de beoordeling van het bestreden besluit. Eiser kan met deze procedure ook niet bereiken dat de rechtbank de Belastingdienst opdracht geeft om het volledige dossier alsnog aan eiser toe te sturen. Op de zitting heeft de Belastingdienst hier over nog wel opgemerkt dat zijn verzoek bij de Belastingdienst bekend is, maar dat er veel verzoeken liggen en het tijd nodig heeft om al deze verzoeken zorgvuldig af te handelen.

Conclusie en gevolgen

7. De conclusie is dat het beroep van eiser ongegrond is. Dat betekent dat de beslissing van de Belastingdienst dat eiser niet in aanmerking komt voor compensatie in stand blijft.
7.1.
Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding voor zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van P. Molenaar, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2024.
De griffier is buiten staat
deze uitspraak mee te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694, r.o. 11.
2.Idem, r.o. 11.3.