ECLI:NL:RBMNE:2024:7301

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
23/1280 en 23/3469
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzet en beroep inzake melding van nadelige gevolgen door registratie in het Fraude Signalering Voorziening

In deze zaak heeft eiseres op 4 mei 2022 een melding gedaan bij de Minister van Financiën, waarin zij aangaf last te hebben van haar registratie in het systeem Fraude Signalering Voorziening (FSV). Na een gebrek aan tijdige reactie van de minister, heeft eiseres op 2 maart 2023 de minister in gebreke gesteld. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak op 6 juli 2023 geoordeeld dat de melding van eiseres niet als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt, waardoor de bestuursrechter onbevoegd was. Eiseres heeft hiertegen verzet ingesteld, wat leidde tot de huidige uitspraak.

De rechtbank heeft het verzet en het beroep behandeld. In de beoordeling van het beroep (zaak 23/3469) concludeert de rechtbank dat de minister terecht de melding van eiseres niet als een aanvraag heeft aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat de melding niet voldoet aan de vereisten van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, en dat er geen sprake is van een ingebrekestelling in de zin van artikel 4:17 van de Awb. De rechtbank oordeelt dat de minister niet verplicht was om op de melding te beslissen, en dat de beroepsgrond van eiseres niet slaagt.

In de beoordeling van het verzet (zaak 23/1280) concludeert de rechtbank dat eiseres geen belang meer heeft bij een beoordeling van haar verzet, aangezien zij op de zitting van 13 mei 2024 al is gehoord over de vraag of de melding als aanvraag moet worden aangemerkt. De rechtbank verklaart het verzet niet-ontvankelijk en bevestigt de eerdere uitspraak dat het beroep ongegrond is. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/1280 en 23/3469
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2024 op het verzet (23/1280) en het beroep (23/3469) in de zaak tussen
[opposante], uit [woonplaats] , opposante/eiseres [1]
(gemachtigde: mr. R. Grijpstra),
en

de Minister van Financiën

(gemachtigden: mr. M.S. Julen en mr. F.F. Imandi).

Inleiding

1. Op 4 mei 2022 heeft eiseres bij de minister gemeld dat zij denkt zij last heeft gehad van haar registratie in het systeem Fraude Signalering Voorziening (FSV). Op 2 maart 2023 stelt eiseres de minister in gebreke omdat niet tijdig op haar melding is beslist.
1.1.
Eiseres is daarna in beroep gegaan bij de rechtbank omdat de minister niet tijdig op haar melding heeft beslist. De rechtbank vond in die zaak een zitting niet nodig. Bij uitspraak van 6 juli 2023 heeft de rechtbank beslist dat de bestuursrechter onbevoegd is. Daarbij is overwogen dat de melding van eiseres niet kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat eiseres daarom geen beroep kon instellen tegen het niet tijdig beslissen op die melding.
1.2.
Tegen deze uitspraak heeft eiseres verzet ingesteld. Deze uitspraak gaat over dat verzetschrift (zaak 23/1280).
1.3.
Bij besluit van 24 maart 2023 heeft de minister gereageerd op de ingebrekestelling van eiseres van 2 maart 2023. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de ingebrekestelling niet in behandeling kan worden genomen, omdat de melding van eiseres niet is aan te merken als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb.
1.4.
Bij besluit van 26 mei 2023 op de bezwaren van eiseres is de minister bij die beslissing gebleven. Deze uitspraak gaat ook over het beroep van eiseres tegen deze beslissing op bezwaar (zaak 23/3469).
1.5.
De minister heeft op het beroep van eiseres in de zaak 23/3469 gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het verzetschrift en het beroep op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Zaak 23/3469: de beoordeling van het beroep
2. De rechtbank beoordeelt de buitenbehandelingstelling van de ingebrekestelling. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
Het beroep is ongegrond. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat de melding van eiseres niet is aan te merken als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Eiseres kon de minister daarom ook niet in gebreke stellen voor het niet tijdig beslissen op die melding. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
De melding van eiseres is niet aan te merken als een aanvraag in de zin van de Awb
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de minister haar ingebrekestelling ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld en heeft miskend dat haar melding is aan te merken als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Eiseres stelt dat zij met haar melding heeft beoogd inzicht te krijgen in de verwerking van haar persoonsgegevens in de FSV en in de nadelige gevolgen van de registratie van haar persoonsgegevens in de FSV. Volgens eiseres had de minister daar onderzoek naar moeten doen, omdat de resultaten daarvan ook van belang zijn voor eventuele compensatie voor geleden schade van die nadelige gevolgen. Daarbij wijst zij er op dat zij de melding heeft gedaan in een tijd waarin de reikwijdte van de kinderopvangtoeslagaffaire bekend werd. In die context had het voor de minister duidelijk moeten zijn wat eiseres met haar melding wilde bereiken. Ook wijst eiseres er op dat de melding is gedaan op een website die de minister heeft opengesteld. De melding heeft bovendien betrekking op de FSV, een administratief systeem dat alleen voor de minister toegankelijk is. Onder deze omstandigheden is er volgens eiseres geen ander bestuursorgaan dan de minister die kan besluiten op haar melding.
3.1.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 4:17, eerste lid, van de Awb volgt dat het bestuursorgaan een dwangsom verbeurt als een beschikking op een aanvraag niet tijdig wordt gegeven en het bestuursorgaan in gebreke is gesteld. Eiseres heeft de minister in gebreke gesteld en daarbij opgemerkt dat zij in aanmerking komt voor een dwangsom als de minister niet alsnog beslist op haar melding. Van belang is dan ook of sprake is van een aanvraag waar de minister tijdig een beschikking op had moeten geven.
3.2.
In artikel 1:3, derde lid, van de Awb is bepaald dat onder een aanvraag wordt verstaan een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen. Onder een besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Dit staat in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Een publiekrechtelijke rechtshandeling is een handeling, gericht op rechtsgevolg, waartoe een bestuursorgaan op grond van zijn publiekrechtelijke taken wettelijk gehouden is.
3.3.
Op de zitting is naar voren gekomen dat de Belastingdienst op 30 april 2022 een brief aan eiseres heeft gestuurd om haar te informeren dat haar persoonsgegevens in de FSV stonden vermeld. Onder het kopje “
Wat gebeurt er nu?” wordt vermeld: “
We onderzoeken nog of de opname van uw persoonsgegevens in de FSV voor u onterechte gevolgen heeft gehad”. Verderop meldt de brief onder het kopje “
Let op!” de volgende tekst:
“U hebt zich bij de Toeslagen Herstel gemeld om de situatie met uw kinderopvangtoeslag te laten onderzoeken. Vermoedt u dat u daarnaast onterechte gevolgen hebt ondervonden doordat uw persoonsgegevens in de FSV stonden geregistreerd? Bijvoorbeeld omdat u geen persoonlijke betalingsregeling kreeg? Dan kunt u zich melden.”en

Vermoedt u dat u in de periode van 1 januari 2012 tot 3 maart 2020 geen minnelijke schuldsanering kreeg, doordat uw persoonsgegevens in de FSV stonden geregistreerd? Dan kunt u zich melden.”.
Op 4 mei 2022 heeft eiseres zich via een website van de Belastingdienst gemeld. De tekst van de melding luidt: “
Ik denk dat ik last heb gehad van mijn registratie in de FSV bij de behandeling van mijn zaken door de Belastingdienst.”.
3.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de melding in redelijkheid kunnen aanmerken als een reactie op de oproep uit de brief van 30 april 2022 en de melding terecht niet aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Eiseres heeft de melding gedaan kort na de verzending van die brief. De tekst van die melding sluit ook aan bij de oproep om zich te melden. De rechtbank overweegt verder dat die oproep om zich te melden niet gaat over het verkrijgen van inzicht in de verwerking van persoonsgegevens en ook niet over compensatie voor eventuele nadelige gevolgen van een FSV-registratie. De tekst van de melding van eiseres spreekt bovendien ook niet van inzicht in persoonsgegevens of het verkrijgen van compensatie. De rechtbank overweegt daarom dat de minister de melding niet als een verzoek om inzicht in de verwerking van haar persoonsgegevens in de FSV heeft hoeven aanmerken of als een verzoek om compensatie voor nadelige gevolgen van die compensatie.
3.5.
Naar het oordeel van de rechtbank maakt de wens van eiseres dat de minister nader onderzoek doet naar de FSV-registratie ook niet dat sprake is van een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. In de brief van 30 april 2022 wordt al toegezegd dat de mogelijke nadelige gevolgen van de FSV-registratie worden onderzocht. Daarbij wordt vermeld dat de verwachting is dat het onderzoek binnen een half jaar is afgerond. Op het moment van de ingebrekestelling, op 2 maart 2023, was dat half jaar ruimschoots verstreken. Maar naar het oordeel van de rechtbank biedt dat geen grond voor een ingebrekestelling in de zin van artikel 4:17 van de Awb, omdat het verzoek tot het doen van dit onderzoek geen aanvraag is in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Daarbij overweegt de rechtbank dat het doen van nader onderzoek op zichzelf geen publiekrechtelijke rechtshandeling is. Er is ook geen publiekrechtelijke grondslag waaruit volgt dat de minister gehouden is onderzoek te doen naar de gevolgen van de FSV-registratie. Het resultaat van het onderzoek brengt een vaststelling van feiten met zich, die mogelijk een basis kan zijn voor verder onderzoek of nadere besluitvorming. Op de zitting heeft de minister er op gewezen dat het onderzoek naar de FSV-registratie inmiddels is afgerond en eiseres bij brief van 28 oktober 2023 over de resultaten daarvan is geïnformeerd.
3.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de melding terecht niet aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, en zich terecht op het standpunt gesteld dat van ingebrekestelling in de zin van 4:17, eerste lid, van de Awb geen sprake kan zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Zaak 23/1280: de beoordeling van het verzetschrift
4. De beoordeling van de rechtbank in verzet is beperkt tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder eiseres op zitting te horen. Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, moet worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de uitkomst. Zo ja, dan moet de rechter het verzet gegrond te verklaren zodat nader onderzoek kan plaatsvinden.
4.1.
Eiseres is in verzet gekomen tegen de uitspraak van de rechtbank van 6 juli 2023 over haar beroep tegen het niet tijdig beslissen op haar melding van 4 mei 2022. In die uitspraak heeft de rechtbank de vraag beantwoord of die melding is aan te merken als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Omdat de rechtbank van oordeel was dat dit niet het geval was, heeft de rechtbank bij de uitspraak van 6 juli 2023 geconcludeerd dat de bestuursrechter onbevoegd is.
4.2.
In het beroep in de zaak 23/3469, waar deze uitspraak ook over gaat, is ook de vraag aan de orde of de melding van eiseres van 4 mei 2022 moet worden aangemerkt als aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Op de zitting van 13 mei 2024 is eiseres over die vraag gehoord. In zoverre heeft eiseres bereikt wat met het verzet bereikt kan worden. Bovendien heeft de rechtbank onder 3.6 van deze uitspraak geconcludeerd dat de minister de melding terecht niet heeft aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres geen belang meer bij een beoordeling van haar verzet. Het verzet is dan ook niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

In de zaak 23/3469
5. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
In de zaak 23/1280
6. Het verzet is niet-ontvankelijk. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

Zaak 23/3469
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Zaak 23/1280
De rechtbank verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van L. Kalkman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2024.
De griffier is verhinderd om deze
uitspraak mede te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Uitspraak op het beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Uitspraak op het verzet
Tegen de uitspraak op het verzet staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Voor de leesbaarheid wordt [opposante] in deze gehele uitspraak aangeduid als “eiseres”.