ECLI:NL:RBMNE:2024:7409

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
UTR 23/2270
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak inzake beroep ingetrokken en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, gaat het om een beroep dat door eiser is ingetrokken. Eiser had een verzoek ingediend op grond van de Wet open overheid (Woo) om openbaarmaking van documenten. De rechtbank had eerder, op 3 september 2024, een tussenuitspraak gedaan waarin het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen door de minister niet-ontvankelijk werd verklaard. Tevens werd geconstateerd dat het besluit van 1 augustus 2023 een gebrek vertoonde. Eiser trok zijn beroep in op 22 oktober 2024, onder voorbehoud van vergoeding van zijn proceskosten en griffierecht. De minister reageerde op 11 november 2024 en was bereid het griffierecht en de proceskosten voor de zitting te vergoeden.

De rechtbank oordeelt dat de minister de gemaakte proceskosten en het griffierecht aan eiser moet vergoeden. De rechtbank heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te beoordelen. De rechtbank verwijst naar de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de mogelijkheid om proceskosten te vergoeden wanneer het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener.

De rechtbank heeft de minister veroordeeld tot betaling van € 99,69 aan proceskosten en het griffierecht van € 184,- aan eiser. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, en is openbaar uitgesproken op 2 december 2024. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2270

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

(gemachtigde: drs. mr. H.D. Bijvanck).

Inleiding

Het beroep van eiser gaat over de afwijzing van zijn verzoek op grond van de Woo om openbaarmaking van documenten waaruit blijkt dat een burger zich aan enige wet, wetgeving of regelgeving moet houden, uitgevaardigd door welk onderdeel van de Staat der Nederlanden dan ook.
Op 3 september 2024 heeft de rechtbank een (mondelinge) tussenuitspraak gedaan. Daarbij heeft de rechtbank eiseres beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn Woo-verzoek door de minister niet-ontvankelijk verklaard. Verder heeft de rechtbank geconstateerd dat het besluit van 1 augustus 2023 een gebrek bevat.
Op 2 oktober 2023 ontvangen de rechtbank en eiser de herstelpoging van de minister.
Op 22 oktober 2024 trekt eiser zijn beroep in, onder voorbehoud van toekenning van een vergoeding van zijn proceskosten (reiskosten en verletkosten) en het griffierecht. Op 11 november 2024 heeft de minister op dit verzoek gereageerd. De minister is bereid het griffierecht te vergoeden en de proceskosten voor zover die betrekking hebben op de aanwezigheid bij de zitting (reiskosten en vergoeding voor reisduur en aanwezigheid bij de zitting).

Oordeel van de rechtbank

1. De rechtbank stelt vast dat nog slechts ter beoordeling voorligt of de minister de gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht aan eiser dient te vergoeden. De rechtbank doet deze einduitspraak zonder partijen voor een zitting uit te nodigen, omdat zij vindt dat zij voldoende informatie heeft om het verzoek te beoordelen.
2. Als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, kan de rechtbank bepalen dat het bestuursorgaan de proceskosten van de indiener van het beroepschrift moet betalen. Dat staat in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3. De rechtbank ziet aanleiding de minister te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak heeft moeten maken. De minister is, door het besluit van 1 augustus 2023 te bekrachtigen en voor eiser inzichtelijk te maken dat degene die het besluit heeft ondertekend daartoe bevoegd is, kennelijk toegekomen aan het beroep van eiser waardoor hij zijn beroep – zoals afgesproken – heeft ingetrokken.
4. Eiser heeft gevraagd om een vergoeding van zijn reis- en verletkosten. De minister heeft aangegeven een deel van de gevraagde kosten te vergoeden, namelijk tot een bedrag van € 99,69 (reiskosten, reistijd en bijwonen zitting). Daartoe zal de rechtbank de minister veroordelen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de minister te veroordelen tot een hoger bedrag. Verletkosten van de bestede uren komen namelijk alleen voor vergoeding in aanmerking wanneer deze kosten zijn gemaakt voor het bijwonen van de behandeling van het beroep op zitting. De overige door eiser opgegeven kosten zien daar niet op.
5. Daarnaast moet de minister ook het griffierecht van € 184,- aan eiser vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt de minister tot betaling aan eiser van € 99,69 aan proceskosten;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.