ECLI:NL:RBMNE:2024:7433

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
575046
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot aansprakelijkheid voor schade door wateroverlast in technische ruimte KNVB

In deze zaak vorderden de eisende partijen, bestaande uit Chubb European Group SE, Zurich Insurance Europe AG Netherlands Branch, en Nationale Nederlanden Schadeverzekeringen N.V. (hierna gezamenlijk aangeduid als 'Verzekeraars'), een verklaring voor recht dat de gedaagde partij, [gedaagde] B.V., aansprakelijk is voor de schade die Verzekeraars hebben geleden door wateroverlast in de technische ruimte van het revalidatiezwembad van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB). De wateroverlast vond plaats op 29 juli 2019, en Verzekeraars stelden dat deze was veroorzaakt doordat een medewerker van [gedaagde] op 25 juli 2019 de oogdouche niet had uitgeschakeld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat de gedaagde partij tekort is geschoten in haar verplichtingen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de wateroverlast uitsluitend het gevolg was van het handelen van [gedaagde]. De rechtbank wees de vorderingen van Verzekeraars af en oordeelde dat de gedaagde partij niet aansprakelijk was voor de schade. Tevens werden Verzekeraars veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij, die op € 10.653,00 werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/575046 / HA ZA 24-251
Vonnis van 24 december 2024
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
Chubb European Group SE,
gevestigd te Courbevoie (Frankrijk),
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
Zurich Insurance Europe AG Netherlands Branch,
gevestigd te Den Haag,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
Ergo Versicherung AG,
gevestigd te Düsseldorf (Duitsland),
4.
Nationale Nederlanden Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Den Haag,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: Verzekeraars,
advocaat: mr. H.P. Hieltjes,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. S.A.C. Verzaal.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van Verzekeraars met 19 producties,
- de conclusie van antwoord van [gedaagde] met 34 producties,
- de akte van Verzekeraars met aanvullende productie 20,
- de mondelinge behandeling van 21 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er vandaag een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[gedaagde] verricht sinds juni 2019 verschillende beveiligingswerkzaamheden voor de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (hierna: KNVB), waaronder het uitvoeren van legionellacontroles. Onderdeel van zo’n controle is het doorspoelen van de oogdouche in de technische ruimte van het revalidatiezwembad van de KNVB. Op 29 juli 2019 is wateroverlast in de technische ruimte vastgesteld. Verzekeraars hebben de schade, ontstaan door de wateroverlast, op grond van de door de KNVB afgesloten bedrijfsschadeverzekering uitgekeerd en willen deze nu verhalen op [gedaagde] . Verzekeraars stellen namelijk dat de wateroverlast is ontstaan doordat een medewerker van [gedaagde] op 25 juli 2019 de oogdouche niet heeft uitgezet. De rechtbank oordeelt dat dit niet is komen vast te staan. De vorderingen van Verzekeraars worden daarom afgewezen.

3.De beoordeling

De vorderingen van Verzekeraars
3.1.
Verzekeraars vorderen een verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade, een schadevergoeding van € 152.770,69, een vergoeding van de expertisekosten (€ 3.016,23), een vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten (€ 28.007,25) en een veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. De rechtbank wijst de vorderingen af en licht dit hierna toe.
Tekortkoming/onrechtmatig handelen van [gedaagde] staat niet vast
3.2.
Volgens Verzekeraars moet, nu volgens hen feitelijk vaststaat dat (i) de betrokken medewerker van [gedaagde] de oogdouche op donderdagavond 25 juli 2019 heeft aangezet, (ii) de oogdouche op maandagochtend 29 juli 2019 nog aan stond en (iii) er in de tussenliggende periode niemand in de technische ruimte is geweest, worden geconcludeerd dat de betrokken medewerker van [gedaagde] is vergeten de oogdouche weer uit te zetten. Dit handelen levert volgens hen, naast een toerekenbare tekortkoming (artikel 6:74 BW), ook een onrechtmatige daad op (artikel 6:162 BW), die aan [gedaagde] is toe te rekenen (artikel 6:170 BW). De rechtbank volgt Verzekeraars hierin niet. Verzekeraars onderbouwen hun stellingen weliswaar met een rapport van [onderneming 1] en een aantal verklaringen van medewerkers die zeggen niet in de technische ruime te zijn geweest in de periode tussen 25 juli 2019 en 29 juli 2019, maar [gedaagde] heeft de stellingen van Verzekeraars niettemin voldoende gemotiveerd betwist. In dat verband geldt het volgende.
3.3.
Tussen partijen staat vast dat een medeweker van [gedaagde] op 25 juli 2019 geprobeerd heeft de oogdouche te spoelen. Toen zij constateerde dat er geen water uit de oogdouche kwam, heeft zij hiervan een melding bij de KNVB gemaakt. Anders dan Verzekeraars betogen, staat niet vast dat er vervolgens, in de periode tussen 25 juli 2019 en 29 juli 2019 (het moment van ontdekking van de wateroverlast), verder niemand in de technische ruimte is geweest en de oogdouche heeft gebruikt.
3.4.
Op 26 juli 2019 heeft de heer [A] ( [functie] van de Koninklijke Nederlandse Zwembond), de PH- en chloorwaarde van het zwembad gemeten. De rechtbank acht het allerminst onmogelijk dat de heer [A] zelf in de technische ruimte is geweest, de oogdouche heeft gebruikt en deze aan heeft laten staan. Verzekeraars stellen weliswaar dat bemonstering door [A] in het zwembad zelf plaatsvond en hij hiervoor dus niet in de technische ruimte hoefde te zijn, maar uit de algemene werkinstructie van de KNVB (productie 12 CvA) volgt dat gebruik van de oogdouche bij bemonstering juist wel nodig is. In 2.24 van de werkinstructie staat namelijk:
“Vervolgens zet u de pomp aan zodat het water gaat circuleren. I.v.m. meting PH-waarde water. U loopt via de deur naar beneden en schakelt de oogdouche aan. Gele dopjes eraf. Vervolgens pakt u een tweede flesje uit de koffer. Deze spoelt u om bij de oogdouche.”
De rechtbank gaat ervan uit dat deze werkinstructie ook voor [A] geldt. Op de werkinstructie staat – naast het logo van de KNVB – weliswaar het logo van [gedaagde] , maar de werkinstructies gaan specifiek over het meten van de PH- en chloorwaarde van het zwembad. Tussen partijen staat vast dat dit een taak van [A] is en niet van die van [gedaagde] . Daarbij heeft [gedaagde] betoogd dat het algemene werkinstructies betreffen, die voor alle interne en externe medewerkers gelden. Verzekeraars hebben wel ontkend dat de werkinstructie ook op [A] van toepassing is, maar deze blote ontkenning is onvoldoende. Het had op de weg van Verzekeraars gelegen om die ontkenning te onderbouwen, maar dit hebben zij niet gedaan. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [A] , bij het meten van de PH- en chloorwaarde op 26 juli 2019, de oogdouche moest gebruiken.
3.5.
Het formulier zwemwatercontrole (productie 11 CvA) is een extra aanwijzing dat [A] op 26 juli 2019 in de technische ruimte is geweest. Op het formulier staat achter de datum van 26 juli 2019 namelijk dat [A] heeft ‘gespoeld’ en [gedaagde] stelt dat dit formulier in de technische ruimte hing. Volgens Verzekeraars hing deze lijst naast de deur van de zwembadruimte en niet in de technische ruimte, maar de rechtbank gaat hier niet in mee. In de dagvaarding is namelijk een foto overgelegd van de deur om de zwembadruimte te betreden en op die foto is, naast de deur, een verticaal opgehangen lijst te zien. Het formulier zwembadcontrole is echter – anders dan het bezoekersformulier (productie 13 CvA) – een horizontale lijst. Verzekeraars hebben daarnaast eerder stellig ontkend dat er überhaupt een bezoekersformulier bestond, waar zij later ook op terug zijn gekomen. Verzekeraars hebben onvoldoende gemotiveerd betwist dat het formulier zwembadcontrole in de technische ruimte hing. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de bezoekerslijst naast de deur van de zwembadruimte hing en de het formulier zwembadcontrole in de technische ruimte.
3.6.
Uit de door Verzekeraars overgelegde verklaring van [A] (productie 11 DV) volgt bovendien niet dat [A] niet in de technische ruimte is geweest:
“Op 26-7-19 heeft de heer [A] het water in het therapie bad gemeten op
PH-waarde en CHL-waarde. Hierbij zijn geen afwijkingen geconstateerd en zijn de waardes genoteerd in het logboek.”
3.7.
[gedaagde] heeft hiermee de stelling van Verzekeraars, dat een medewerker van [gedaagde] vergeten is de oogdouche uit te zetten, voldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank gaat voorbij aan het bewijsaanbod van Verzekeraars om de heer [A] als getuige te horen. Naast de tekortkoming is namelijk ook het causale verband tussen de tekortkoming/het onrechtmatig handelen en de waterschade niet komen vast te staan. De rechtbank licht dit hierna toe.
Het causale verband staat niet vast
3.8.
Verzekeraars komen – net als bij de tekortkoming/het onrechtmatig handelen – tot de conclusie dat, nu volgens hen vaststaat dat (i) de betrokken medewerker van [gedaagde] de oogdouche op donderdagavond 25 juli 2019 heeft aangezet, (ii) de oogdouche op maandagochtend 29 juli 2019 nog aan stond en (iii) er in de tussenliggende periode niemand in de technische ruimte is geweest, de wateroverlast is ontstaan doordat de betrokken medewerker van [gedaagde] is vergeten de oogdouche weer uit te zetten. Nadat de waterdruk was hersteld heeft er hierdoor, zo stellen Verzekeraars, ongemerkt water uit kunnen stromen.
3.9.
Het klopt dat deze conclusie ook uit het rapport van [onderneming 1] volgt, maar de oorzaak van de wateroverlast is door [onderneming 1] niet verder onderzocht. Uit het rapport blijkt niet dat [onderneming 1] heeft onderzocht of het überhaupt mogelijk was dat de technische ruimte alleen door het water uit de oogdouche kon vollopen, of dat er mogelijk een andere oorzaak was. [onderneming 1] noemt in haar rapport wel dat de hoofdwaterleiding van het Sportmedisch Centrum op 27 juli 2019 tijdelijk is afgesloten in verband met het aanbrengen van een keerklep, maar heeft niet onderzocht of dit (mede) de oorzaak van de waterschade is geweest. Tussen partijen staat daarnaast vast dat er vanuit meerdere punten water naar de afvoerpomp stroomt, maar ook dit scenario – dat het water vanuit een ander punt dan de oogdouche in de technische ruimte terecht is gekomen – is door [onderneming 1] niet onderzocht.
3.10.
De rechtbank is met [gedaagde] van oordeel dat het feit dat er gechloreerd zwembadwater in de technische ruimte is gevonden, een aanwijzing is dat het water dus niet (alleen) afkomstig was uit de oogdouche. Uit het onderzoek van [onderneming 2] B.V. (productie 16 CvA) volgt:
“Ten gevolge van wateroverlast is de machinekamer van het Therapie bad nagenoeg volledig en mogelijk voor langere tijd, onderwater komen te staan met gechloreerd zwembadwater en leidingwater.”
De rechtbank gaat niet mee in de verklaring van Verzekeraars dat dit waarschijnlijk komt doordat er chloortabletten in de technische ruimte lagen opgeslagen. Deze verklaring hebben Verzekeraars ook niet onderbouwd. Zo hebben zij bijvoorbeeld niet uitgelegd hoe de chloortabletten (al dan niet verpakt) werden opgeslagen en om hoeveel tabletten het gaat. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] , had dit wel op hun weg gelegen. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat de wateroverlast het gevolg is van water uit de oogdouche.
Afwijzing vorderingen Verzekeraars
3.11.
Het voorgaande betekent dat de aansprakelijkheid van [gedaagde] op grond van artikel 6:74 BW en/of artikel 6:170 BW niet is komen vast te staan en de vorderingen van Verzekeraars moeten worden afgewezen. De rechtbank komt niet toe aan de beoordeling van de verweren van [gedaagde] over dat haar aansprakelijkheid door haar algemene voorwaarden wordt uitgesloten en/of beperkt en dat de KNVB haar schadebeperkingsplicht heeft geschonden, omdat deze niet tot een andere beslissing kunnen leiden.
Verzekeraars moeten de proceskosten betalen
3.12.
Verzekeraars zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
3.858,00
(2 punten × € 1.929,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
10.653,00
4. De beslissing
De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen van Verzekeraars af,
4.2.
veroordeelt Verzekeraars in de proceskosten van € 10.653,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Verzekeraars niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart onderdeel 4.2. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Erich en in het openbaar uitgesproken door mr. J.G. van Ommeren op 24 december 2024.
EB5791