ECLI:NL:RBMNE:2024:744

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
UTR 24/438, UTR 24/616 en UTR 24/617
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken om voorlopige voorziening tegen bouwactiviteiten en handhaving van omgevingsvergunningen

Op 16 februari 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers om voorlopige voorzieningen vroegen om de bouw van een nieuwe schuur stil te leggen. De verzoekers, bewoners van de gemeente [gemeente], vreesden dat de graaf- en bouwwerkzaamheden negatieve gevolgen zouden hebben voor de duurzame instandhouding van bomen op het perceel. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken afgewezen, omdat de kans van slagen van de bezwaargronden gering werd geacht. De voorzieningenrechter weegt de belangen van het college en de belanghebbenden zwaarder dan die van de verzoekers. De rechtbank oordeelde dat de verzoekers niet voldoende onderbouwd hadden dat er sprake was van een overtreding en dat de voorwaarden die aan de voortgang van de werkzaamheden waren verbonden, adequaat waren om verdere schade aan de bomen te voorkomen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de werkzaamheden vergunningsvrij konden worden uitgevoerd, mits de belanghebbenden zich aan de voorwaarden uit de Bomen Effect Analyse (BEA) hielden. De uitspraak heeft geen mogelijkheid tot hoger beroep of verzet.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 24/438, UTR 24/616 en UTR 24/617

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 februari 2024 in de zaak tussen

[verzoeker 1],

[verzoeker 2],
[verzoeker 3],
[verzoeker 4],
[verzoeker 5],
[verzoeker 6],
[verzoeker 7],
allen uit [woonplaats], verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente], verweerder
(gemachtigde: L.H.R. Verdonk).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[belanghebbende 1]en
[belanghebbende 2]uit Drieberg-Rijsenburg (belanghebbenden).

Inleiding

1.1.
Belanghebbenden hebben het voornemen om op het perceel [adres] in [woonplaats], gemeente [gemeente] (het perceel) achter het woonhuis – aan de westzijde van het perceel – een (vergunningsvrije) nieuwe schuur te realiseren. Ter voorbereiding op de bouwwerkzaamheden zijn op de bouwplaats graafwerkzaamheden uitgevoerd.
1.2.
Rondom de bouwplaats staan diverse bomen. Verzoekers vrezen dat de graaf- en bouwwerkzaamheden een negatief effect hebben op duurzame instandhouding van deze bomen. Zij hebben daarom bij het college een verzoek om handhaving ingediend om de werkzaamheden van belanghebbenden stil te leggen, om op te treden tegen de reeds ontstane schade en na te gaan of de bouwwerkzaamheden zijn toegestaan (het handhavingsverzoek). Als de werkzaamheden mogen doorgaan, vragen zij het college om aan belanghebbenden op te leggen dat zij maatregelen nemen ter bescherming van de duurzame instandhouding van de bomen.
1.3.
Naar aanleiding van het handhavingsverzoek heeft het college drie besluiten genomen. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter de verzoeken om een voorlopige voorziening tegen deze drie besluiten:
het besluit van 24 november 2023 tot het stilleggen van de werkzaamheden (zaaknummer UTR 24/617);
het besluit van 18 januari 2024 tot opheffing van de stilligging van de werkzaamheden onder voorwaarden (zaaknummer UTR 24/438) en
de beslissing van 18 januari 2024 om het handhavingsverzoek van verzoekers gedeeltelijk toe te wijzen (zaaknummer UTR 24/616
).
Verzoekers hebben tegen deze drie besluiten bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
1.4.
Het college heeft op de verzoeken gereageerd met een verweerschrift. Belanghebbenden hebben ook schriftelijk gereageerd.
1.5.
Belanghebbenden hebben op navraag van de griffier van de rechtbank (telefonisch) aangegeven dat zij de werkzaamheden niet willen staken tot het college op de bezwaren van verzoekers heeft beslist.
1.6.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 8 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de verzoekers [verzoeker 3], [verzoeker 5] en
[verzoeker 7] en de gemachtigde van het college. Zij werd vergezeld door [adviseur Natuur en Landschap], adviseur Natuur en Landschap bij de gemeente [gemeente]. Belanghebbenden waren met kennisgeving afwezig.
1.7.
Verzoekers hebben in aanloop naar de zitting meerdere aanvullende stukken ingediend. De laatste stukken hebben zij zo kort voor de zitting ingediend (7 februari 2024 23.00 uur) dat de andere partijen en de voorzieningenrechter hiervan voor aanvang van de zitting geen kennis meer hebben kunnen nemen. Dit acht de voorzieningenrechter in strijd met de goede procesorde. Op de zitting heeft zij aan partijen meegedeeld dat de voorzieningenrechter deze stukken niet in haar beoordeling van de verzoeken om een voorlopige voorziening zal betrekken.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Overgangsrecht Omgevingswet
3. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat het handhavingsverzoek voor die datum is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [1]
Het verzoek
4. Verzoekers vragen de voorzieningenrechter de werkzaamheden van belanghebbenden stil te leggen totdat het college op hun bezwaren tegen de drie bestreden besluiten heeft beslist. Dit om onomkeerbare schade aan het [bos] en de spreng met hoge cultuurhistorische waarden op het perceel door de werkzaamheden te voorkomen.

Toetsingskader

5. Om over dit verzoek een beslissing te nemen, beoordeelt de voorzieningenrechter eerst aan de hand van de bezwaargronden van verzoekers of de bezwaren een redelijke kans van slagen hebben. Dat kan een reden zijn om de werkzaamheden van belanghebbenden opnieuw stil te leggen. Daarna weegt de voorzieningenrechter de belangen van verzoekers die pleiten vóór het opnieuw stilleggen van de werkzaamheden en de belangen van het college en de belanghebbenden die hiertegen pleiten. Hoe kleiner de kans van slagen van de bezwaargronden is, hoe minder ruimte er is voor de belangen van verzoekers bij het opnieuw stilleggen van de werkzaamheden.
Hebben de bezwaargronden een redelijke kans van slagen?
6. Naar aanleiding van het handhavingsverzoek heeft het college de (graaf- en bouw)werkzaamheden voor de bouw van de nieuwe schuur in eerste instantie stilgelegd. Het college heeft belanghebbenden opgedragen een Bomen Effect Analyse (BEA) van de werkzaamheden te overleggen om te kunnen beoordelen in hoeverre de inmiddels aangebrachte schade en de mogelijke schade bij voortgang van de werkzaamheden, het duurzaam behoud van de bomen op het perceel in gevaar zou kunnen brengen. Een BEA is een standaardbeoordeling van de gevolgen van voorgenomen bouw of aanleg voor een houtopstand, op basis van landelijke richtlijnen zoals die door de Bomenstichting en CROW, het onafhankelijk kenniscentrum voor infrastructuur, openbare ruimte en verkeer en vervoer, zijn opgesteld. [2] Belanghebbenden hebben een BEA van 20 december 2023 overgelegd, die is opgesteld door [bedrijf] Boomspecialisten, waarin voorwaarden zijn genoemd waaronder de werkzaamheden verder kunnen gaan. Naar aanleiding van deze BEA heeft het college de stillegging van de werkzaamheden voor de bouw van een nieuwe schuur onder de in de BEA genoemde voorwaarden opgeheven. Daar zijn verzoekers het niet mee eens.
7. Verzoekers voeren aan dat het college bij het bepalen van de schade die door de werkzaamheden van belanghebbenden zijn en nog zullen worden veroorzaakt ten onrechte is uitgegaan van het bouwvlak van de nieuw te bouwen schuur. Volgens verzoekers had het college moeten kijken naar het vlak waar gegraven is door belanghebbenden. Ook heeft het college in haar besluiten ten onrechte geen rekening gehouden met de sloopwerkzaamheden die elders op het perceel hebben plaatsgevonden. Volgens verzoekers is de schade aan de bomen op het perceel ernstiger en worden er meer bomen beschadigd dan het aantal van vier bomen waarvan het college uitgaat. Verder voeren verzoekers aan dat de door het college gevolgde procedure niet juist is en dat de voorwaarden die zijn verbonden aan het weer mogen hervatten van de werkzaamheden onvoldoende zijn. Ook voeren verzoekers aan dat de informatie op basis waarvan het college de voorgenomen bouw van de schuur toestaat onvoldoende is. Ten slotte vinden verzoekers dat het college onvoldoende heeft voldaan aan hun handhavingsverzoek.
8. De rechtbank constateert dat de senior boomtechnisch adviseur van [bedrijf] ter plaatse is geweest. Hij heeft ter plaatse vastgesteld waar de schuur wordt gerealiseerd en vervolgens beoordeeld welke schade aan de bomen is ontstaan door de al uitgevoerde werkzaamheden en ook welke schade nog aan de bomen op het perceel kan ontstaan door de nog uit te voeren werkzaamheden. In de BEA staat dat de bouwplaats mogelijk effect heeft op vier bestaande bomen. Het gaat om de bomen 2 (grove den), 78 (fijnspar), 79 (Amerikaanse eik) en 80 (Amerikaanse eik). In bijlage 3 bij de BEA is een bomenkaart opgenomen waarop te zien is waar deze bomen zich op het perceel bevinden. Ook staan in de BEA foto’s van de locatie op het perceel waar de werkzaamheden voor de bouw van de nieuwe schuur plaatsvinden. De BEA is beoordeeld door de adviseur Natuur en Landschap van het college – die ook zelf ter plaatse is geweest – en akkoord bevonden.
9. Wat verzoekers aanvoeren geeft de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten dat de senior boomtechnisch adviseur van [bedrijf] is uitgegaan van de verkeerde uitgangspunten voor wat betreft de werkzaamheden voor de nieuw te bouwen schuur, dat sprake is van meer schade aan de vier in de BEA genoemde bomen of dat door de werkzaamheden voor de nieuw te bouwen schuur meer bomen op het perceel beschadigd kunnen raken.
10. Op de zitting hebben verzoekers gewezen op sloopwerkzaamheden van een betonnen plaat elders op het perceel die gelijk met de graafwerkzaamheden voor de bouw van de schuur hebben plaatsgevonden. Hierdoor zou volgens verzoekers ook schade zijn ontstaan aan andere bomen op het perceel. Voor de voorzieningenrechter is niet duidelijk waar op het perceel deze sloopwerkzaamheden hebben plaatsgevonden en of dat hierdoor schade is ontstaan aan andere bestaande bomen op het perceel. Maar voor haar is wel duidelijk dat dit niet op de locatie is waar de verdere bouwwerkzaamheden voor de nieuw te bouwen schuur zullen plaatsvinden. Of sprake is van schade aan bomen en zo ja, in welke mate, door sloopwerkzaamheden op een andere locatie op het perceel is iets wat het college verder kan beoordelen in het besluit op bezwaar. Voor de voorzieningenrechter is dit geen aanleiding om de werkzaamheden op de locatie van de nieuw te bouwen schuur stil te leggen.
11. [bedrijf] heeft een modelbeoordeling uitgevoerd conform de landelijke Richtlijn BEA van de Bomenstichting en CROW 2019. Nadat de senior boomtechnisch adviseur had vastgesteld op welke bomen de bouwplaats mogelijk effect heeft, heeft hij de conditie van deze bomen beoordeeld, de zogenaamde boomveiligheidscontrole (VTA). In bijlage 1 bij de BEA is aangegeven welke parameters de senior boomtechnisch adviseur daarbij beoordeelt en in bijlage 2 bij de BEA zijn de uitkomsten van de VTA voor de vier bomen weergegeven. Ook staan in de BEA foto’s van de vastgestelde schade.
12. Wat verzoekers in hun bezwaarschriften aanvoeren maakt niet dat de voorzieningenrechter twijfelt of de BEA voldoet aan de landelijke richtlijnen zoals deze zijn opgesteld door de Bomenstichting en CROW. Wat verzoekers hierover op de zitting nog hebben toegelicht maakt dit oordeel niet anders. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de BEA is opgesteld door een senior boomtechnisch adviseur van [bedrijf], een gecertificeerde bomenanalist, en dat de BEA is beoordeeld door de ter zake deskundige van het college. Op de zitting hebben verzoekers aangeven dat zij geen bomendeskundigen zijn. Door hen is geen tegenrapport overgelegd van een andere ter zake deskundige waaruit blijkt dat de richtlijnen onvolledig of niet op de juiste wijze zijn toegepast. Voor zover nodig kan het college in de bezwaarprocedure de door verzoekers op de zitting specifiek genoemde bouwstenen uit de landelijke richtlijnen nader beoordelen en eventuele gebreken in de BEA door [bedrijf] laten herstellen. Voor nu geeft wat verzoekers hebben aangevoerd de voorzieningen geen reden om te denken dat er gebreken aan de BEA kleven en het college deze daarom niet ten grondslag had mogen leggen aan de opheffing van de stillegging van de werkzaamheden.
13. Verzoekers hebben verder niet kunnen onderbouwen op grond van welke wet- en/of regelgeving het college belanghebbenden zou moeten verplichten om voor het gehele perceel, dus ook voor de bomen waarop de werkzaamheden voor de nieuw te bouwen schuur geen effect hebben, een BEA – door verzoekers aangeduid als een nieuwe 0-meting – te overleggen. Op grond van de bomenverordening kan het college alleen een eigenaar van een houtopstand de verplichting opleggen tot het aanbieden van een BEA als op die houtopstand het verbod tot vellen van toepassing is en het voortbestaan van die houtopstand ernstig wordt bedreigd. [3] Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat alle bomen op het perceel waarvoor een vergunningsplicht bij vellen geldt door de werkzaamheden voor de nieuw te bouwen schuur worden bedreigd.
14. Ook hebben verzoekers op de zitting niet kunnen onderbouwen op grond van welke wet- en/of regelgeving het college voordat hij de stillegging van de werkzaamheden kon opheffen, overleg had moeten voeren met het waterschap en de provincie. Het ligt op de weg van verzoekers om hun bezwaargrond dat het college procedurele fouten zou hebben gemaakt te onderbouwen. Tot op heden hebben zij dit niet gedaan.
15. De voorzieningenrechter is met het college van oordeel dat het college op dit moment geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van de mededeling van belanghebbenden dat dat realisatie van de schuur conform de regels voor vergunningsvrij bouwen zal plaatsvinden. Het kenmerkende van een vergunningsvrij bouwwerk is nu juist dat dit mag worden gebouwd zonder dat daarover informatie moet worden verstrekt aan het college. In het controlerapport van 22 november 2023 dat de toezichthouder van het college heeft opgesteld naar aanleiding van een controle op het perceel, heeft de toezichthouder onderbouwd dat op het perceel nog voldoende ruimte beschikbaar is om vergunningsvrij een schuur te kunnen bouwen. Mocht te zijner tijd blijken dat de schuur niet voldoet aan de regels voor vergunningsvrij bouwen, dan kan het college daartegen alsnog handhavend optreden.
16. Het college heeft aan de opheffing van de stillegging van de werkzaamheden de voorwaarde verbonden dat belanghebbenden zich bij het uitvoeren van de verdere werkzaamheden voor de bouw van de schuur houden aan de voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in de BEA. Als belanghebbenden zich aan deze voorwaarden houden, voorkomen zij daarmee volgens de bomendeskundigen van [bedrijf] en het college verdere schade aan de vier bomen en daarmee dat voor het uitvoeren van de werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het vellen van de bomen vereist is. Het college heeft aangegeven dat hij hierop toezicht zal uitoefenen.
17. Wat verzoekers aanvoeren maakt niet dat de voorzieningenrechter twijfelt over dat de voorwaarden voldoende zijn om verdere beschadiging aan de vier bomen te voorkomen. De kale bezwaargrond van verzoekers dat de voorwaarden onvoldoende zijn is daarvoor onvoldoende. Zoals reeds vermeld onder 12 zijn verzoekers geen bomendeskundigen en hebben zij ook geen tegenrapport van een ter zake deskundige overgelegd waaruit blijkt dat de voorwaarden onvoldoende zijn om te voorkomen dat voor het uitvoeren van de werkzaamheden voor de bouw van de schuur een omgevingsvergunning voor het vellen van de bomen vereist is.
18. Gelet op al het voorgaande blijkt uit wat verzoekers aanvoeren naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat sprake is van een overtreding door belanghebbenden waartegen het college handhavend zou moeten optreden. Als belanghebbenden zich houden aan de voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in de BEA is bij de werkzaamheden voor de bouw van de schuur geen sprake van het vellen van bomen en is hiervoor dus geen omgevingsvergunning vereist. Dit betekent dat de werkzaamheden vergunningsvrij kunnen worden uitgevoerd. Dan is het logisch dat het college de stillegging van de werkzaamheden na de beoordeling van de BEA per direct heeft opgeheven en daarmee niet heeft gewacht tot hij een beslissing heeft genomen op de bezwaren van verzoekers.
19. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college op alle onderdelen van het handhavingsverzoek beslist en dus heeft hij afdoende voldaan aan dit verzoek. In het handhavingsverzoek hebben verzoekers het college gevraagd de graaf-, sloop- en bouwwerkzaamheden direct stil te leggen en na te gaan of vergunningsvrije bouw op het perceel op deze wijze is toegestaan. Ook verzochten verzoekers het college om de schade aan boom 2 en de overige bomen te bepalen en vast te leggen. Dit heeft het college gedaan. Als het college de mening was toegedaan dat de werkzaamheden voortgezet konden worden, dan verzochten verzoekers het college om aan belanghebbenden maatregelen ter bescherming van de duurzame instandhouding van de bomen op te leggen en daarop geregeld controle uit te oefenen en zo nodig handhavend op te treden. Het college heeft aan belanghebbenden maatregelen opgelegd en toegezegd dat hij hierop toezicht zal uitvoeren. Ten slotte hebben verzoekers het college gevraagd om aan belanghebbenden de verplichting op te leggen om aan hem een actualisatie van de BEA van het gehele perceel van
5 oktober 2020 aan te bieden. In het besluit op het handhavingsverzoek heeft het college onderbouwd waarom hij aan dit verzoek niet tegemoet komt. Zie daarover ook wat de voorzieningenrechter heeft overwogen onder 13. De bezwaargrond van verzoekers dat het college onvoldoende heeft voldaan aan het handhavingsverzoek heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter naar verwachting geen kans van slagen.
20. De conclusie van het voorgaande is dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter de kans van slagen van de bezwaargronden van verzoekers zoals deze op dit moment luiden gering is. Naar verwachting van de voorzieningenrechter zullen de drie besluiten in bezwaar in stand blijven. Tegen deze achtergrond weegt de voorzieningenrechter de belangen van partijen bij het al dan niet opnieuw stilleggen van de werkzaamheden, in afwachting op de beslissingen op bezwaar.
Belangenafweging
21. Omdat de kans van slagen van de bezwaargronden naar het oordeel van de voorzieningenrechter gering is, is er weinig ruimte voor de belangen van verzoekers bij het opnieuw stilleggen van de werkzaamheden voor de bouw van de schuur. De voorzieningenrechter weegt de belangen van het college en belanghebbenden bij het opheffen van de stillegging van de werkzaamheden zwaarder. De voorzieningenrechter realiseert zich dat als door de werkzaamheden voor de bouw van de nieuwe schuur toch verdere schade aan de bomen zal ontstaan deze onomkeerbaar kan zijn. Maar gelet op de BEA heeft de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten dat de schade aan de wortels van de bomen op dit moment meer bedraagt dan 20% en dus onherstelbaar is of dat als belanghebbenden zich houden aan de gestelde voorwaarden verdere schade aan de bomen op het perceel zal ontstaan.

Conclusie en gevolgen

22. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Dat betekent dat belanghebbenden tot dat op de bezwaren van verzoekers is beslist verder mogen gaan met het bouwen van de schuur, mits zij zich daarbij houden aan de voorwaarden uit de BEA. In hun schriftelijke reactie hebben belanghebbenden zich bereid getoond dit te doen en het college zal hierop toezicht uitvoeren. Voor vergoeding van het voor de drie verzoeken betaalde griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
2.Artikel 1, aanhef en onder d, van de Bomenverordening [gemeente] 2022 (de bomenverordening).
3.Artikel 8, vijfde lid, aanhef en onder b, van de bomenverordening.