In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 december 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging voor de duur van zes maanden. Het verzoek is ingediend door de officier van justitie voor een betrokkene, geboren in 1994, die lijdt aan een neurobiologische ontwikkelingsstoornis en een schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornis. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren gehouden op 12 december 2024, waarbij de betrokkene, zijn advocaat, en enkele medische professionals zijn gehoord.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er niet aan alle wettelijke criteria uit de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg is voldaan. Hoewel de betrokkene lijdt aan een psychische stoornis die ernstig nadeel kan veroorzaken, heeft hij op vrijwillige basis aangegeven mee te werken aan de zorg. De arts heeft bevestigd dat het goed gaat met de betrokkene sinds hij zijn medicatie gebruikt en dat hij goed in contact staat met de hulpverlening. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de betrokkene niet bereid is om vrijwillig mee te werken aan de noodzakelijke zorg. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot zorgmachtiging afgewezen en de betrokkene de kans gegeven om te bewijzen dat gedwongen zorg niet nodig is.
De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, mr. M.M.E. Manning, en is op schrift gesteld. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.