ECLI:NL:RBMNE:2024:7489

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
C/16/580542 / KL ZA 24-243
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van beslag in kort geding tussen twee besloten vennootschappen na koopovereenkomst van aandelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee besloten vennootschappen, [eiseres] B.V. en [gedaagde] B.V. [eiseres] vorderde de opheffing van op 21 augustus 2024 gelegde conservatoire beslagen door [gedaagde] op haar bankrekening en vorderingen. De achtergrond van het geschil ligt in een koopovereenkomst waarbij [gedaagde] 25% van de aandelen in [onderneming 1] B.V. van [eiseres] heeft gekocht. Na de aandelenoverdracht heeft [gedaagde] beslag gelegd op de activa van [eiseres] en een bodemprocedure aangespannen, waarin zij schadevergoeding eist en wijziging van de koopovereenkomst vordert. [eiseres] stelt dat de vordering van [gedaagde] ondeugdelijk is en dat de beslagen opgeheven moeten worden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [eiseres] niet voldoende heeft aangetoond dat de vordering van [gedaagde] summierlijk ondeugdelijk is. De voorzieningenrechter heeft het spoedeisend belang van [eiseres] erkend, maar oordeelt dat de belangenafweging in het voordeel van [gedaagde] uitvalt. De vordering van [eiseres] is afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
locatie Lelystad
Zaaknummer: C/16/580542 / KL ZA 24-243
Vonnis in kort geding van 8 oktober 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
eiseres, hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. F.G. Horsting (SIX advocaten B.V.),
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde, hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. F.W. Aartsen (Van Zeijl Bijl Aartsen advocaten).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 september 2024 met producties 1 tot en met 11;
- de producties 12 tot en met 24 van [eiseres] ;
- de producties 1 tot en met 4 van [gedaagde] ;
- de mondelinge behandeling van 24 september 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
- de pleitnota van [eiseres] ;
- de pleitnota van [gedaagde] .

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een vennootschap van de heer [A] . [gedaagde] is een vennootschap van de heer [B] en mevrouw [C] .
2.2.
[eiseres] en [gedaagde] hebben vanaf oktober 2022 met elkaar samengewerkt in het kader van de ontwikkeling en het beheer van vastgoed.
2.3.
Op enig moment hebben partijen een koopovereenkomst gesloten op grond waarvan [gedaagde] de aandelen (25%) van [eiseres] in de besloten vennootschap [onderneming 1] B.V. (hierna: [onderneming 1] ) heeft gekocht (hierna: de koopovereenkomst). [onderneming 1] houdt zich bezig met de beleggingen in en de ontwikkeling van vastgoed.
2.4.
De koopprijs van de door [gedaagde] gekochte aandelen in [onderneming 1] bedraagt – na verrekening van in totaal € 575.000,- – € 175.000,- en is door [gedaagde] aan [eiseres] betaald. Op 22 december 2023 zijn de aandelen geleverd aan [gedaagde] .
2.5.
Per e-mail van 1 december 2023 schrijft de heer [D] (hierna: [D] ) – voor zover van belang – het volgende aan de notaris:

Zoals kort telefonische besproken hebben [A] / [C] en [B] besloten om hun gezamenlijke aandeelhoudersbelangen te ontvlechten.
(…)
Aanvullende afspraken:
Hiernaast is loopt er binnen [gedaagde] BV een schadeclaim. 25% van deze opbrengst komt na uitkering toe aan [eiseres] B.V. en zal op dat moment gefactureerd en betaald worden. Buiten de [naam] Factuur van 26k kwijten partijen zich hierna van alle vorderingen en schulden over en weer.”.
2.6.
In de leveringsakte (van 22 december 2023) staat – voor zover van belang – het volgende:

(ieder van) [eiseres] enerzijds en (ieder van) [gedaagde] CS anderzijds verklaren dat er tussen hen geen (enkele) rechten en/of verplichtingen (meer) bestaan of (kunnen) ontstaan, uit welke hoofde en ten titel waarvan dan ook, behoudens die welke reeds bestaan of nog (kunnen) voortvloeien uit (i.) de aan hen genoegzaam bekende overeenkomst(en) omtrent vastgoedbeheer, (ii.) de Koopovereenkomst en de Akte alsmede (iii.) de koopovereenkomst en de akte van levering van aandelen in het geplaatste kapitaal van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid: [onderneming 2] B.V. (…), zodat (ieder van) [eiseres] enerzijds en (ieder van) [gedaagde] CS anderzijds hierbij:
-
onvoorwaardelijk en onherroepelijk afstand doet van (de rechtsverhoudingen waaruit) dergelijke rechten, voor zover deze in weerwil van het voorgaande (toch) nog (mochten) blijken te bestaan, hetwelk hierbij door (ieder van) [eiseres] enerzijds en (ieder van) [gedaagde] CS anderzijds – al dan niet middels een derdenbeding – wordt aanvaard;
-
aan (ieder van) [eiseres] enerzijds en (ieder van) [gedaagde] CS anderzijds finale kwijting verleent voor de nakoming van de rechtsverhoudingen waaruit dergelijke rechten en/of verplichtingen (kunnen) voortvloeien, welke dan ook en hoe dan ook genaamd.”.
2.7.
Sinds de aandelenoverdracht op 22 december 2023 is [gedaagde] 100% aandeelhouder van [onderneming 1] .
2.8.
Op 19 augustus 2024 heeft [gedaagde] verlof gevraagd aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank om beslag te mogen leggen op diverse vermogensbestanddelen van [eiseres] . [gedaagde] heeft in dat verzoek haar vordering inclusief rente en kosten begroot op een bedrag van € 2.189.000,-. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft op 19 augustus 2024 verlof verleend.
2.9.
Op 21 augustus 2024 heeft [gedaagde] ten laste van [eiseres] conservatoir beslag doen leggen op de bankrekening van [eiseres] bij Rabobank en op de vorderingen van [eiseres] op [onderneming 3] B.V., [onderneming 4] B.V., [onderneming 5] B.V., [onderneming 6] B.V. en [onderneming 7] B.V. Daarnaast heeft [gedaagde] conservatoir beslag doen leggen op de door [eiseres] gehouden aandelen in [onderneming 3] B.V., [onderneming 4] B.V. en [onderneming 5] B.V.
2.10.
Het beslag op de bankrekening van [eiseres] bij Rabobank heeft doel getroffen voor een bedrag van € 45,81.
2.11.
Bij dagvaarding van 3 september 2024 heeft [gedaagde] een bodemprocedure bij de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, aanhangig gemaakt. In deze procedure vordert [gedaagde] primair onder meer dat [eiseres] zal worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die [gedaagde] heeft geleden, nader op te maken bij staat. Subsidiair vordert [gedaagde] onder meer dat de gevolgen van de koopovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] met betrekking tot de aandelen van [onderneming 1] worden gewijzigd, aldus dat de koopprijs wordt verminderd tot nihil, en dat [eiseres] wordt veroordeeld om de koopprijs van € 175.000,- aan [gedaagde] terug te betalen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert in dit kort geding bij dagvaarding – samengevat – de opheffing van de op 21 augustus 2024 gelegde beslagen en een verbod voor [gedaagde] om gebruik te maken van het verlof om herhaald beslag te leggen op straffe van een dwangsom. Verder vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] de vordering tot het opleggen van een verbod ingetrokken.
3.2.
[eiseres] legt aan de gevorderde opheffing van het beslag ten grondslag dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering(en) van [gedaagde] .
3.3.
[gedaagde] stelt daartegenover dat van ondeugdelijkheid van haar vordering(en) geen sprake is. Zij verwijst onder meer naar de in de bodemprocedure uitgebrachte dagvaarding.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
In dit kort geding moet de voorzieningenrechter allereerst beoordelen of [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij haar vordering tot opheffing van het beslag. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het vereiste spoedeisend belang, gelet op de aard van de vordering, aanwezig is. Dit betekent dat de vordering van [eiseres] kan worden behandeld.
Toetsingskader
4.2.
Op grond van artikel 705 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) moet de opheffing van het beslag onder meer worden uitgesproken als summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door [gedaagde] ingeroepen recht. Het ligt in de eerste plaats op de weg van [eiseres] om – met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure – aannemelijk te maken dat de vermeende vordering van [gedaagde] ondeugdelijk is. Er zal beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Daarbij geldt dat [gedaagde] ook andere (nieuwe) feiten en omstandigheden aan de vordering ten grondslag kan leggen dan de feiten en omstandigheden die zij in het beslagrekest heeft opgenomen. De beslissing omtrent opheffing kan ook op die andere feiten en omstandigheden worden gebaseerd. De beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen. Daarbij moet worden beoordeeld of het belang van [gedaagde] bij handhaving van het beslag op grond van de door haar naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van [eiseres] bij opheffing van het beslag. Hierbij geldt dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl [gedaagde] bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
Artikel 21 Rv
4.3.
[eiseres] stelt dat de gelegde beslagen moeten worden opgeheven, omdat [gedaagde] haar verplichting uit artikel 21 Rv heeft geschonden. Volgens [eiseres] stelt [gedaagde] in het beslagrekest ten onrechte dat er € 1.834.684,- aan het vermogen van [onderneming 1] is onttrokken en baseert [gedaagde] de grondslag van haar vordering en de begroting van haar schade ook op die stelling. Dat is volgens [eiseres] in strijd met de waarheid omdat de bouwdepotgelden volgens [eiseres] niet aan het vermogen van [onderneming 1] zijn onttrokken.
4.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter brengen de stellingen van [eiseres] niet mee dat de gelegde beslagen moeten worden opgeheven. In het beslagrekest staat inderdaad dat de bouwdepotgelden aan het vermogen van [onderneming 1] zijn onttrokken. Dat deze zin van [gedaagde] geen compleet beeld van de zaak schetst, staat buiten kijf. In het beslagrekest is onder de feiten echter wel opgenomen dat de hoofdaannemer de bouwdepotgelden naar een bankrekening van [onderneming 1] heeft teruggeboekt. In zoverre is er dus geen incompleet beeld van de zaak geschetst. De voorzieningenrechter ziet hierin geen schending van artikel 21 Rv.
Deugdelijkheid van de vordering
Finale kwijting
4.5.
[eiseres] stelt allereerst dat [gedaagde] niets van haar te vorderen heeft, omdat partijen in de leveringsakte van 22 december 2023 finale kwijting zijn overeengekomen. [gedaagde] stelt daartegenover dat zij ageert uit hoofde van de koopovereenkomst en dat haar vordering gelet op de uitzondering in het beding niet binnen de finale kwijting valt. In de bepaling van de finale kwijting is opgenomen: “
behoudens (…), (ii.) de Koopovereenkomst en de Akte” (zie r.o. 2.6.).
4.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in dit kort geding niet summierlijk gebleken dat de vordering van [gedaagde] ondeugdelijk is omdat partijen finale kwijting zouden hebben afgesproken en de vordering daarop zou afstuiten. [eiseres] stelt dat de passage “
behoudens (…), (ii.) de Koopovereenkomst en de Akte” slechts in het beding is opgenomen omdat er nog uitvoering aan de koopovereenkomst en de leveringsakte moest worden gegeven. Na uitvoering daarvan hebben partijen elkaar volgens [eiseres] finale kwijting verleend. Ter onderbouwing voor deze uitleg van het beding verwijst [eiseres] naar de e-mail van [D] van 1 december 2023. [gedaagde] betwist dit. Uit de email van 1 december 2023 valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet af te leiden dat de overeengekomen finale kwijting ook ziet op vorderingen uit hoofde van de koopovereenkomst. Daarvoor is de opmerking “
Buiten de [naam] Factuur van 26k kwijten partijen zich hierna van alle vorderingen en schulden over en weer” voor verschillende uitleg vatbaar. Dat de vordering van [gedaagde] onder het kwijtingsbeding valt, staat daarmee niet vast. Dat betekent dus dat de vordering in ieder geval op die grond niet summierlijk ondeugdelijk is.
Non-conformiteit en schade
4.7.
Een van de gronden voor het leggen van het beslag is het standpunt van [gedaagde] dat [eiseres] tekort zou zijn geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst omdat de door haar geleverde aandelen in [onderneming 1] non-conform zijn. Volgens [gedaagde] is binnen [onderneming 1] gefraudeerd met € 1.834.684,- aan bouwdepotgelden en is met deze gelden een fictief eigen vermogen gecreëerd, terwijl [onderneming 1] in werkelijkheid overgefinancierd werd. [gedaagde] stelt dat zij er bij de totstandkoming van de koopovereenkomst van uit mocht gaan dat de bouwdepotgelden ook (uitsluitend) voor verbouwingen van het vastgoed zouden zijn aangewend en niet (ook) voor andere doeleinden. Verder stelt [gedaagde] dat [onderneming 1] is verwikkeld in een huurprijswijzigingsprocedure, waarvan de uitkomst van wezenlijk belang is voor de waardering van de vastgoedportefeuille van [onderneming 1] . Volgens [gedaagde] rechtvaardigen de door haar gestelde omstandigheden de conclusie dat de door [eiseres] geleverde aandelen niet aan de overeenkomst beantwoorden en dat [eiseres] daarmee toerekenbaar tekort is geschoten, zodat [eiseres] de door [gedaagde] geleden schade (op te maken bij staat) moet vergoeden.
4.8.
[eiseres] stelt zich onder meer op het standpunt dat sprake is van een ondeugdelijke vordering omdat van non-conformiteit van de aandelen geen sprake is. Volgens [eiseres] is er geen sprake van fraude maar zijn er gelden uit het bouwdepot uitgekeerd aan de hoofdaannemer, die de gelden weer heeft teruggeboekt naar [onderneming 1] ten behoeve van bestedingen die [onderneming 1] zelf voor haar vastgoedprojecten heeft gedaan. Ten tweede stelt [eiseres] dat [gedaagde] ten tijde van de koop volledig bekend moet worden geacht met de (financiële) toestand van [onderneming 1] en met de huurprijswijzigingsprocedure omdat [gedaagde] voor 75% aandeelhouder was. [eiseres] stelt verder dat [gedaagde] niet heeft onderbouwd dat zij schade lijdt. Volgens [eiseres] zijn de bouwdepotgelden niet aan het vermogen van [onderneming 1] onttrokken, zodat daaruit in ieder geval geen schade kan volgen. Als al sprake zou zijn van schade, dan is dat volgens [eiseres] schade van [onderneming 1] en niet van [gedaagde] .
4.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 7:17 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) beantwoordt een zaak, zoals in dit geval de aandelen in [onderneming 1] , niet aan de overeenkomst indien zij, gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over die zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Voor zover een deel van het verkochte een vermogensrecht betreft, valt dit op grond van artikel 7:47 BW ook onder het bereik van artikel 7:17 BW. De vraag welke eigenschappen de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten, moet worden beoordeeld aan de hand van alle relevante omstandigheden van het geval (zie HR 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3733). Voor het antwoord op deze vraag is niet alleen van belang van welke eigenschappen de verkoper is uitgegaan en hetgeen hij daarover aan de koper heeft meegedeeld, maar ook wat koper ten tijde van het sluiten van de overeenkomst wist dan wel redelijkerwijs had kunnen weten (HR 21 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL8295). Voor de vraag in hoeverre op de verkoper een mededelingsplicht rust of op de koper een onderzoeksplicht geldt als vuistregel dat de mededelingsplicht prevaleert boven de onderzoeksplicht.
4.10.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan in dit kort geding op basis van de beschikbare stukken niet worden vastgesteld of wel of geen sprake is van non-conformiteit van de aandelen dan wel dwaling aan de zijde van [gedaagde] . Om de door partijen over en weer ingenomen standpunten te beoordelen, is meer onderzoek naar de feiten nodig. Daarvoor dient onder meer onderzocht te worden wat partijen over en weer mochten verwachten, en welke mededelingsplicht – en onderzoeksplichten – ten tijde van de koop op partijen rustten. En ook welke mededelingen en wat voor onderzoek er over en weer door partijen zijn gedaan. Daarvoor biedt dit kort geding geen ruimte. De stellingen van [eiseres] brengen in ieder geval niet mee dat nu is gebleken dat de vordering van [gedaagde] summierlijk ondeugdelijk is. Als sprake zou zijn van nonconformiteit aan de zijde van [gedaagde] bij de totstandkoming van de koopovereenkomst, valt immers niet uit te sluiten dat [gedaagde] in haar hoedanigheid als koper aanspraak kan maken op vergoeding van (eventuele) schade door [eiseres] . Of daadwerkelijk sprake is van schade aan de zijde van [gedaagde] , kan in dit kort geding niet verder worden onderzocht. Dat zal in de bodemprocedure moeten blijken. De overige stellingen behoeven geen bespreking meer.
Belangenafweging
4.11.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat haar normale bedrijfsvoering door de gelegde beslagen wordt verhinderd. Verder stelt zij dat op 22 december 2024 een financiering voor één van haar projecten afloopt en dat de gelegde beslagen een herfinanciering onmogelijk maken. Volgens [eiseres] zal [A] hier in privé voor opdraaien, omdat hij zich borg heeft gesteld voor de nakoming van de verplichtingen uit de financieringsovereenkomst.
4.12.
De voorzieningenrechter ziet in de afweging van de wederzijdse belangen van partijen geen aanleiding om de gelegde beslagen op te heffen. [eiseres] heeft ter onderbouwing van haar stellingen alleen een verlengingsbrief van een financier – gericht aan de besloten vennootschap [onderneming 7] B.V. – ingediend. Dat en in welke mate de gelegde beslagen de normale bedrijfsvoering en een herfinanciering frustreren en tot welke knellende, financiële gevolgen voor [eiseres] dan wel [A] in privé dat zou leiden, is niet gebleken. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat het beslag op de bankrekening van [eiseres] bij Rabobank doel heeft getroffen voor een bedrag van slechts € 45,81 en dat [eiseres] de waarde van de overige vermogensbestanddelen waarop beslag is gelegd niet heeft toegelicht. Daarmee is ook niet duidelijk geworden in welke mate de verschillende beslagen knellen. Gelet hierop heeft [eiseres] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij door de gelegde beslagen op onredelijke wijze in haar belangen wordt geschaad en/of dat haar belangen voorrang moeten hebben boven die van [gedaagde] bij handhaving van het beslag. Daarbij weegt de voorzieningenrechter ook mee dat als de vorderingen van [gedaagde] in de bodemprocedure worden afgewezen [eiseres] [gedaagde] kan aanspreken voor de eventuele door de gelegde beslagen ontstane schade.
Conclusie: de vordering van [eiseres] wordt afgewezen
4.13.
Op grond van het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de door [gedaagde] gelegde beslagen op te heffen. De vordering van [eiseres] zal dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
4.14.
[eiseres] heeft ongelijk gekregen en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op € 1.107,- aan salaris advocaat en € 178,- aan nakosten (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 1.285,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiseres] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiseres] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R. van der Vos en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2024.