ECLI:NL:RBMNE:2024:7492

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
AWB 24/626
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 26 september 2024, wordt het verzoek van de verzoeker om vergoeding van proceskosten behandeld. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, heeft een bezwaarschrift ingediend tegen een besluit van verweerder, het UWV Bureau Tewerkstellingsvergunningen, en heeft daarnaast de rechtbank gevraagd om een voorlopige voorziening. Dit verzoek was gericht op de behandeling als ware de verzoeker in het bezit van een tewerkstellingsvergunning tijdens de bezwaarfase. Op 3 januari 2024 heeft verweerder een besluit genomen, maar heeft niet gereageerd op het verzoek om proceskostenvergoeding van de verzoeker. De voorzieningenrechter heeft zonder zitting uitspraak gedaan en overweegt dat, aangezien verweerder niet heeft gereageerd, er geen bezwaar is tegen de vergoeding van de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten vastgesteld op € 875,-, gebaseerd op de ingediende verzoekschrift en de geldende waardering per punt. De beslissing is openbaar uitgesproken en verweerder is veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de verzoeker. De uitspraak is definitief, er is geen mogelijkheid tot hoger beroep of verzet.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/626

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 september 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en

UWV Bureau Tewerkstellingsvergunningen, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder heeft op niet gereageerd op dit verzoek.
Verzoeker is vrijgesteld van het betalen van griffierecht.
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om een proceskostenveroordeling. [1]

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 3 januari 2024 een besluit genomen. Verzoeker heeft hiertegen een bezwaarschrift ingediend en heeft daarnaast de rechtbank gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat verzoeker moet worden behandeld als ware hij in bezit van een tewerkstellingsvergunning tijdens de behandeling van het bezwaar.
2. Op 27 februari 2024 heeft verweerder medegedeeld dat hij bij de gemachtigde van eiser heeft nagevraagd of eiser onder intrekking van het verzoek om een voorlopige voorziening een tewerkstellingsvergunning wil ontvangen. Verzoeker heeft daarna het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor zijn proceskosten. Verweerder heeft hiermee gedaan wat verzoeker wilde.
3. De voorzieningenrechter kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen (artikel 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)). [2]
4. Verweerder heeft niet gereageerd op het verzoek van verzoeker. De rechtbank leidt hier uit af dat verweerder er geen bezwaar tegen heeft om de proceskosten van verzoeker te vergoeden. Verweerder zal de proceskosten van verzoeker dus moeten betalen.
5. De voorzieningenrechter stelt de proceskosten van verzoeker die verweerder moet betalen vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder tot betaling van € 875,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 september 2024.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep of in verzet.

Voetnoten

1.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige voorzieningenprocedure.