In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 18 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring voor huisvesting beoordeeld. Eiser, die doof is en de Nederlandse taal niet beheerst, heeft een Wlz-indicatie en heeft van 2 mei 2019 tot 29 augustus 2022 in een Wlz-instelling verbleven. Na zijn terugkeer naar het ouderlijk huis, heeft zijn broer op 16 juli 2023 een aanvraag voor urgentie ingediend, die door het college op 25 september 2023 werd afgewezen. Het college handhaafde deze afwijzing na een hoorzitting op 25 oktober 2023, waar eiser en zijn broer niet aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat het college ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom er geen urgente situatie zou zijn, aangezien eiser bij zijn ouders woont en volgens het college daarmee een dak boven zijn hoofd heeft. De rechtbank stelt vast dat het college niet heeft voldaan aan de hoorplicht, omdat de uitnodiging voor de hoorzitting te laat is verstuurd. Dit heeft geleid tot een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt het besluit van het college en draagt het college op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het college de situatie van eiser opnieuw moet beoordelen, rekening houdend met de acute woonnoodsituatie die door eiser is geschetst.
De rechtbank benadrukt dat de individuele omstandigheden van eiser, waaronder zijn Wlz-indicatie en de rol van zijn familie in de zorgverlening, zorgvuldig moeten worden meegewogen in de beoordeling van de urgentieverklaring. De rechtbank concludeert dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet in aanmerking zou komen voor een urgentieverklaring, en dat er mogelijk sprake is van een levensbedreigende situatie die nader onderzoek vereist.