ECLI:NL:RBMNE:2024:7537

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
C/16/583170 / FO RK 24-1293 en C/16/582406 / FO RK 24-1252
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling hoofdverblijfplaats en wijziging zorgregeling in een familierechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 4 december 2024, zijn de ouders van twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], betrokken in een familierechtelijke procedure. De ouders zijn in 2012 gescheiden en hebben gezamenlijk gezag over hun kinderen. De vader heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij hem vast te stellen en om de zorgregeling met de moeder op te schorten. De rechtbank heeft op basis van de ingediende verzoeken en de wensen van de kinderen besloten dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij de vader wordt vastgesteld. Tevens is de huidige zorgregeling voorlopig gewijzigd, waarbij er geen vaste zorgregeling meer geldt tussen de kinderen en de moeder. De rechtbank heeft de definitieve beslissing over de zorgregeling aangehouden in afwachting van hulpverlening voor de ouders. De rechtbank heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de ouders hun verantwoordelijkheid nemen en hulp zoeken om de situatie voor de kinderen te verbeteren. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze moet worden nageleefd, ook als een van de ouders in beroep gaat. De rechtbank heeft de overige verzoeken van de vader afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummers: C/16/583170 / FO RK 24-1293 (bodemprocedure),
C/16/583173 / FO RK 24/1294 (provisionele voorziening) en C/16/582406 / FO RK 24-1252 (informele rechtsingang).
Beschikking van 4 december 2024
in de zaak van:
[de vader],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. E.V.S. van Baarle,
tegen
[de moeder],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. K.G.I.M. Schröder.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 9 oktober 2024 de brieven ontvangen die [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met behulp van de Kinder- & Jongerenrechtswinkel hebben gestuurd.
1.2.
Vervolgens heeft de rechtbank op 24 oktober 2024 de verzoekschriften (met bijlagen) van de vader ontvangen.
1.3.
De rechtbank heeft op 29 oktober 2024 met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gesproken naar aanleiding van de brieven die zij in het kader van de informele rechtsingang aan de rechter hebben gestuurd.
1.4.
De verzoeken van de vader en de wensen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 4 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.5.
De rechtbank heeft op de zitting mondeling uitspraak gedaan.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De ouders zijn met elkaar getrouwd geweest tot 2012.
2.2.
Zij hebben samen twee kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2008 in [geboorteplaats 1] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2010 in [geboorteplaats 2] .
[minderjarige 1] staat ingeschreven op het adres van de vader en [minderjarige 2] op het adres van de moeder.
2.3.
De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over hen nemen.
2.4.
De rechtbank heeft in de beschikking van 17 december 2021 de volgende zorgregeling vastgesteld:
  • [minderjarige 1] verblijft eenmaal per veertien dagen, van donderdag uit school tot zondagavond na het eten bij de moeder;
  • [minderjarige 2] verblijft de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder, waarbij het wisselmoment plaatsvindt op vrijdag uit school.
Daarnaast is in de beschikking een verdeling van de vakanties en feestdagen vastgesteld.
Sinds april 2023 verblijft [minderjarige 2] eenmaal per veertien dagen van woensdag uit school tot zondag 18.00 uur bij de moeder en de overige dagen bij de vader.
2.5.
Sinds begin september 2024 is er geen contact meer geweest tussen de moeder en de kinderen.
2.6.
[minderjarige 2] wil bij de vader wonen. Verder willen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nu geen contact met hun moeder.
2.7.
De vader heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij hem vast te stellen. De vader heeft ook nog verzoeken gedaan die hieraan verbonden zijn, zoals de inschrijving bij de gemeente, de huisarts en de apotheek en om medewerking aan het invullen van het formulier ten behoeve van de SVB.
Daarnaast verzoekt de vader om de zorgregeling tussen de moeder en de kinderen op te schorten voor de duur van een jaar en om te bepalen dat met hulpverlening een opbouwregeling wordt vastgesteld met betrekking tot het contact tussen de moeder en de kinderen, waarbij de adviezen van de hulpverlening leidend zullen zijn.
Op de zitting heeft de vader zijn verzoek om vervangende toestemming voor de skivakantie ingetrokken. De moeder heeft daarvoor inmiddels toestemming verleend.
2.8.
De moeder is het niet eens met de verzoeken van de vader.

3.De beoordeling

Vooraf
3.1.
Op de zitting is een gesprek gevoerd waarbij de ouders, met hun advocaten, en in aanwezigheid van de Raad en de rechtbank, enkele afspraken hebben gemaakt. Dat is een goede ontwikkeling. Hierna is daarover het een en ander opgeschreven. De rechtbank vindt daarnaast wel dat op een aantal punten in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een beslissing van de rechtbank nodig is. Dat is hierna toegelicht.
De beslissing
3.2.
De rechtbank stelt de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] vast bij de vader. Verder wijzigt de rechtbank de huidige zorgregeling en bepaalt dat er vanaf nu voorlopig geen vaste zorgregeling meer geldt tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de moeder. De rechtbank houdt de definitieve beslissing over de zorgregeling aan in afwachting van de update van partijen of het gelukt is om hulpverlening voor de ouders op te starten. De overige verzoeken wijst de rechtbank af. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.
Hoofdverblijfplaats
3.3.
De rechtbank vindt het in het belang van [minderjarige 2] dat haar hoofdverblijfplaats bij de vader wordt vastgesteld. De feitelijke situatie is op dit moment al dat [minderjarige 2] bij haar vader verblijft en de verwachting is niet dat hier binnen een afzienbare tijd verandering in komt.
De rechtbank vindt het belangrijk dat [minderjarige 2] nu duidelijkheid krijgt over waar ze vanaf nu woont. Het is niet goed als zij nog langere tijd in onzekerheid verkeert hierover. Het aanhouden van de beslissing hierover vindt de rechtbank dan ook niet in haar belang.
3.4.
Op de zitting heeft de moeder toegezegd dat zij in dat mee zal werken aan alle formaliteiten die zijn verbonden aan de wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] . De rechtbank zal de verzoeken van de vader die daaraan zijn verbonden dan ook afwijzen, omdat de moeder het daarmee eens is.
Zorgregeling
3.5.
Uit de wet volgen vier gronden waarop de rechtbank kan beslissen dat het contact tussen een ouder en kind moet worden ontzegd. [1] Anders dan de vader vindt de rechtbank het niet noodzakelijk om de moeder het recht op contact met [minderjarige 2] en [minderjarige 1] te ontzeggen. De moeder heeft toegezegd dat zij ‘niet aan de kinderen zal trekken’. De rechtbank begrijpt dat zij de kinderen niet wil dwingen tot contact als de kinderen dat zelf niet willen. Dat heeft de moeder in de afgelopen periode ook niet gedaan. Daarom vindt de rechtbank het niet nodig om de moeder formeel het recht op contact te ontzeggen. De rechtbank zal wel beslissen dat de officiële zorgregeling, die was opgenomen in de beschikking van 17 december 2021, niet meer geldt. Die regeling wordt namelijk al een lange tijd niet meer uitgevoerd. De rechtbank zal voorlopig nog geen nieuwe zorgregeling vaststellen. Het is namelijk niet duidelijk welke vorm en frequentie van contact er mogelijk is en wat het meest in het belang van de kinderen is. Dat hangt af van het verloop van de hulpverlening die de ouders voor zichzelf gaan inzetten. Het zal ook nog wel even duren voordat hier duidelijkheid over komt omdat zo’n traject tijd kost, zeker gelet op de weerstand die de kinderen nu hebben tegen contact met de moeder.
3.6.
Uit de beschikking van 17 december 2021 blijkt dat de ouders destijds op de zitting hebben toegezegd om een traject Parallel Ouderschap te gaan volgen, maar zij hebben hier uiteindelijk geen uitvoering aan gegeven. Dat vindt de rechtbank kwalijk, omdat de ouders hierin ook een verantwoordelijkheid in hebben. Het gaat immers nog steeds niet goed met de kinderen. Bij beiden is sprake (geweest) van automutilatie en ze geven allebei duidelijk aan dat ze klaar zijn met de huidige situatie. De kinderen zijn daarnaast ook hulpverleningsmoe. De rechtbank begrijpt dat goed. De kinderen zitten nu in een situatie waarin zij steeds allerlei problemen moeten oplossen met hulpverlening, terwijl de ouders hun verantwoordelijkheid niet lijken te hebben opgepakt en zich niet hebben ingezet om de situatie voor de kinderen te verbeteren. Zoals de Raad op de zitting ook heeft geadviseerd is het belangrijk dat nu de bron van de problemen goed aangepakt wordt, daar zijn de kinderen het meest bij gebaat. Pas dan kan verder gekeken worden wat er kan gebeuren in het contactherstel tussen de moeder en de kinderen.
3.7.
De ouders hebben op de zitting toegezegd dat zij via Jess GGZ gaan proberen om systeemtherapie in te zetten voor henzelf. Het zou goed zijn als Jess GGZ de ouders hierin kan begeleiden, omdat er bij de kinderen sprake is van GGZ-problematiek en het voor hun ontwikkeling heel belangrijk is dat de ouders hulpverlening krijgen. De kinderen zijn daarbij gebaat. De kinderen zijn al bekend bij Jess GGZ en na het traject van de ouders kunnen de kinderen daar mogelijk ook nog verder bij betrokken worden als dat nodig is. Als Jess GGZ niet de juiste hulp kan bieden, willen partijen via het Uniform Hulpaanbod (hierna: UHA) aan de slag gaan met de hulpverlening.
3.8.
De rechtbank vindt dat een goede ontwikkeling en wil partijen even de tijd geven om te bezien of de hulp via Jess GGZ kan worden opgezet. Uiterlijk op
31 januari 2025moeten de ouders de rechtbank informeren over vraag of Jess GGZ partijen kan ondersteunen. Als dat het geval is, zal de rechtbank een eindbeschikking afgeven. De rechtbank vindt het namelijk belangrijk dat de kinderen niet langer dan nodig belast worden met een procedure. Als dat niet het geval is, zal de rechtbank de zaak langer aanhouden en de ouders via het UHA verwijzen naar een passend hulpverleningstraject.
Vervangende toestemming inschrijving hulpverlening
3.9.
Op de zitting heeft de vader toegelicht dat op dit moment geen concrete toestemming nodig is van de moeder voor hulpverlening van Jess GGZ. Hoewel Jess GGZ heeft aangegeven dat zij systeemtherapie met de moeder en de kinderen kunnen faciliteren, staan de kinderen daar op dit moment niet voor open. Zij willen geen hulp meer. In de toekomst is het wel wenselijk dat dit traject gaat starten. Daarom heeft de vader nu alvast om vervangende toestemming gevraagd. De rechtbank zal dat verzoek afwijzen, omdat dat nu nog niet aan de orde is. Bovendien is niet gebleken dat de moeder haar toestemming daarvoor niet zou geven.
Provisionele voorzieningen
3.10.
De rechtbank wijst de verzoeken die de vader bij wijze van provisionele voorzieningen heeft gedaan af. Omdat deze verzoeken tegelijk met de bodemprocedure behandeld zijn, heeft de vader geen belang meer bij deze verzoeken.
Kindbrieven
3.11.
Tot slot vindt de rechtbank het belangrijk de betrokkenen te laten weten dat aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gelijk met de beschikking een brief is gestuurd, waarin de beslissing is uitgelegd. In die brief is het volgende opgenomen:
“Op 29 oktober 2024 hebben wij elkaar gesproken. Jij hebt mij verteld hoe jij naar de situatie kijkt en wat jij graag zou willen. Aan het eind van het gesprek hebben we afgesproken dat ik jou een brief zou sturen om mijn beslissing uit te leggen. Dat ga ik in deze brief doen.
Op 4 december 2024 heb ik met je ouders en hun advocaten gesproken. Bij dat gesprek was ook iemand van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig om mij te adviseren. Ik heb aan het einde van de zitting mondeling uitspraak gedaan. Ik zal je nu vertellen wat ik heb beslist.
Voor [minderjarige 2] :
[minderjarige 2] , voor jou heb ik beslist dat jij vanaf nu bij je vader mag wonen. Ik vind het voor jou belangrijk dat je geen stress of onrust meer hebt over de vraag waar jij moet wonen. Jij hebt duidelijk aan mij verteld dat je nu bij je vader verblijft en dat je daar wil blijven wonen. Dat vind ik voor nu ook het beste voor jou.
Verder heb ik beslist dat er voorlopig geen vaste regeling geldt voor het contact met je moeder. Hoewel je moeder dat verdrietig vindt, heeft ze gezegd dat ze geen druk op jou zal leggen voor contact. Ze begrijpt dat jij nu rust wil.
Voor [minderjarige 1] :
[minderjarige 1] , voor jou heb ik beslist dat er voorlopig geen vaste regeling geldt voor het contact met je moeder. Hoewel je moeder dat verdrietig vindt, heeft ze gezegd dat ze geen druk op jou zal leggen voor contact. Ze begrijpt dat jij nu rust wil.
Voor allebei:
Jij en je zus hebben al genoeg hulpverlening gehad en iedereen snapt goed dat jullie daar nu klaar mee zijn. Je ouders hebben op de zitting daarom afgesproken dat zij samen hulp gaan zoeken. Je ouders zien in dat zij nu aan de beurt zijn om aan de slag met de hulpverlening. Zij willen het vanaf nu anders doen en samen kijken wat zij zelf kunnen doen om de situatie voor jou en je zus beter te maken. Je ouders gaan eerst samen met elkaar praten om te kijken hoe zij daarna weer samen beslissingen over jullie kunnen nemen. Ik hoop dat dit jou de rust gaat geven die je zo graag wilt.”
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.12.
De rechtbank zal de beslissing over de hoofdverblijfplaats en de voorlopige zorgregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt hier de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat [minderjarige 2] voortaan haar hoofdverblijfplaats heeft bij de vader;
4.2.
wijzigt de zorgregeling zoals is opgenomen in rechtsoverweging 2.4. van deze beschikking en bepaalt dat er vanaf nu
voorlopiggeen vaste zorgregeling geldt tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de moeder;
4.3.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
houdt de definitieve beslissing in de bodemprocedure (C/16/583170 / FO RK 24-1293) over de zorgregeling aan en bepaalt dat partijen de rechtbank
uiterlijk op 31 januari 2025moeten informeren over de vraag of het gelukt is om hulpverlening voor de ouders te regelen via Jess GGZ en over de verdere voortgang van de procedure;
4.5.
wijst de overige verzoeken van de vader af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. V.M.M. van Amstel, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. S. Clement, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 december 2024.
De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 19 december 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:253a lid 2 sub a jo. artikel 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek.