Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
C/16/583173 / FO RK 24/1294 (provisionele voorziening) en C/16/582406 / FO RK 24-1252 (informele rechtsingang).
1.De procedure
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
2.Waar de procedure over gaat
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2008 in [geboorteplaats 1] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2010 in [geboorteplaats 2] .
- [minderjarige 1] verblijft eenmaal per veertien dagen, van donderdag uit school tot zondagavond na het eten bij de moeder;
- [minderjarige 2] verblijft de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder, waarbij het wisselmoment plaatsvindt op vrijdag uit school.
3.De beoordeling
De rechtbank vindt het belangrijk dat [minderjarige 2] nu duidelijkheid krijgt over waar ze vanaf nu woont. Het is niet goed als zij nog langere tijd in onzekerheid verkeert hierover. Het aanhouden van de beslissing hierover vindt de rechtbank dan ook niet in haar belang.
31 januari 2025moeten de ouders de rechtbank informeren over vraag of Jess GGZ partijen kan ondersteunen. Als dat het geval is, zal de rechtbank een eindbeschikking afgeven. De rechtbank vindt het namelijk belangrijk dat de kinderen niet langer dan nodig belast worden met een procedure. Als dat niet het geval is, zal de rechtbank de zaak langer aanhouden en de ouders via het UHA verwijzen naar een passend hulpverleningstraject.
4.De beslissing
voorlopiggeen vaste zorgregeling geldt tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de moeder;
uiterlijk op 31 januari 2025moeten informeren over de vraag of het gelukt is om hulpverlening voor de ouders te regelen via Jess GGZ en over de verdere voortgang van de procedure;