ECLI:NL:RBMNE:2024:7540

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
C/16/584143 / JE RK 24-1834
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke gezagsbelasting in het belang van minderjarigen met betrekking tot medische behandelingen

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 20 december 2024, wordt een verzoek behandeld van de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland (GI) om gedeeltelijk gezag uit te oefenen over twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 3], met betrekking tot medische behandelingen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader van de kinderen, die het ouderlijk gezag uitoefent, herhaaldelijk belemmeringen opwerpt voor noodzakelijke medische behandelingen en de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Dit heeft geleid tot de conclusie dat een inbreuk op het gezag van de vader gerechtvaardigd is, omdat minder ingrijpende maatregelen niet toereikend zijn. De kinderrechter heeft de GI belast met het gezag over de medische beslissingen voor de duur van de uithuisplaatsing, tot 30 mei 2025.

De kinderrechter heeft in haar beoordeling ook aandacht besteed aan de rechtspositie van de minderjarigen, met name [minderjarige 1], die ouder is dan twaalf jaar. De kinderrechter oordeelt dat [minderjarige 1] niet in staat is om zelfstandig beslissingen te nemen over medische behandelingen, gezien de invloed van zijn vader en de mogelijke loyaliteitsconflicten. De kinderrechter heeft de GI de bevoegdheid gegeven om beslissingen te nemen over medische behandelingen, waaronder inschrijving bij een huisarts en deelname aan diagnostisch onderzoek, wat essentieel is voor de ontwikkeling van de kinderen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de kinderrechter heeft de GI verzocht om de rechtbank te informeren over de voortgang van de situatie voor 25 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/584143 / JE RK 24-1834
Datum uitspraak: 20 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een gedeeltelijke gezagsbelasting
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland, gevestigd in Utrecht,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. T. de Jong in Utrecht.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt het volgende stuk mee in de beoordeling: het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 14 november 2024.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 27 november 2024. De kinderrechter heeft deze zaak tegelijkertijd behandeld met de zaken bekend onder de zaaknummers 583980, 584116 en 581929. Met instemming van de partijen gelden de stukken die in de afzonderlijke dossiers van de hiervoor genoemde zaaknummers zijn ingediend als hier ingelast. De beslissingen in die zaken zijn in aparte beschikkingen weergegeven.
1.3.
Bij de zitting waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- mevrouw [A] namens de Raad;
  • mevrouw [B] en mevrouw [C] namens de GI;
  • de heer [informant] , GZ-psycholoog, aanwezig als informant.
1.4.
Aan de heer [D] , de neef van de vader, is bijzondere toegang tot de zitting verleend.

2.De feiten

2.1.
De vader is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 3] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 3] verblijven in een pleeggezin.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 30 augustus 2024 [minderjarige 3] en [minderjarige 1] voorlopig onder toezicht gesteld tot 30 november 2024.
2.4.
In diezelfde beschikking heeft de kinderrechter de machtiging verleend [minderjarige 1] en [minderjarige 3] uit huis te plaatsen in een (netwerk)pleeggezin voor de duur van vier weken, dus tot 27 september 2024. Die maatregel is vervolgens bij beschikking van 6 september 2024 verlengd tot 30 november 2024.
2.5.
Bij beschikking van 29 november 2024 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengd tot 30 november 2025, en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 30 mei 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt te bepalen dat het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de GI met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Daarnaast heeft de GI de kinderrechter verzocht de gedeeltelijke gezagsuitoefening te laten aantekenen in het gezagsregister.

4.De standpunten

4.1.
De vader vindt dat het verzoek moet worden afgewezen, omdat volgens hem een machtiging uithuisplaatsing niet nodig is en onderhavig verzoek dan ook niet nodig is. Als het verzoek niet wordt afgewezen, dan verzoekt hij de belasting van het gezag voor een kortere duur toe te wijzen, omdat dit een ingrijpende maatregel is.
4.2.
De GI heeft tijdens de zitting toegelicht dat de aanmelding van het gezin voor het to the point traject en voor handelingsgerichte diagnostiek van de [instelling] stagneert omdat de toestemming hiervoor van vader uitblijft. Hoewel de vader tijdens de zitting heeft gezegd dat hij wel wil meewerken, wil de GI benadrukken dat hij wisselend is in het geven van zijn toestemming en dat is gebleken dat zij daar niet van op aan kunnen.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter is van oordeel dat het noodzakelijk is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling dat het gezag van de vader over [minderjarige 1] en [minderjarige 3] gedeeltelijk wordt beperkt en in plaats daarvan wordt uitgeoefend door de GI. De kinderrechter wijst daarom de verzoeken van de GI toe. Dat betekent dat niet de vader, maar de GI tijdelijk de beslissingen neemt over medische behandelingen van de kinderen zolang de uithuisplaatsing geldt. Deze beslissing geldt voor de duur van de uithuisplaatsing, dus tot 30 mei 2025. [1] De kinderrechter zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
Wettelijk kader
5.2.
De kinderrechter kan op verzoek van de GI bepalen dat de GI gedeeltelijk het gezag van een ouder uitoefent over het geven van toestemming voor een medische behandeling gedeeltelijk als dit noodzakelijk is in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. [2] De kinderrechter kan dit onder meer doen voor het geven van toestemming voor een medische behandeling van een minderjarige jonger dan twaalf jaar of een minderjarige van twaalf jaar of ouder die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake.
5.3.
De verzochte maatregel vormt een substantiële inbreuk op het gezag van de ouders, zodat de kinderrechter daarmee (mede in het licht van artikel 8 EVRM) terughoudend moet omgaan. Dat betekent dat de kinderrechter onder andere moet kijken of kan worden volstaan met minder ingrijpende alternatieven.
5.4.
Bovendien mogen kinderen tussen de twaalf en zestien jaar oud volgens de wet zelf (mee)beslissen over medische behandelingen. Zij hebben dus een grotere zelfstandigheid bij beslissingen over wat er op medisch gebied met hen mag gebeuren. [3]
Inhoudelijke beoordeling
Medische behandeling?
5.5.
De kinderrechter overweegt dat de GI het verzoek heeft onderbouwd door onder andere te verwijzen naar het gebrek aan toestemming voor het inschrijven bij een huisarts of het aanmelden voor onderzoek naar diagnostiek. De eerste vraag is of dit voorbeelden zijn van medische behandeling.
5.6.
Inschrijving of aanmelding bij een huisarts heeft tot doel dat een arts zich verbindt aan het geven van een medische behandeling in de toekomst aan een patiënt. [4] Een inschrijving bij een huisarts is daarmee een noodzakelijk voorwaarde om (in geval van reguliere medische zorg) tot een goede langdurige behandelrelatie te komen en kwalitatief goede medische behandelingen te kunnen geven en ontvangen. Bij het onderzoek naar diagnostiek voor de kinderen en de vader heeft de GI toegelicht dat onderzoek van de [instelling] ertoe kan leiden dat vervolgtrajecten als een opname of GGZ-behandeling moeten volgen. De kinderrechter oordeelt dan ook op basis van het voorgaande dat in de situatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] enkel zinvolle invulling kan worden gegeven aan artikel 1:265e BW (voor zover gericht op huisarts/diagnostiek) als een kind staat ingeschreven bij een huisarts en aangemeld voor diagnostiekonderzoek. Het verzoek van de GI valt naar het oordeel van de kinderrechter dan ook onder de reikwijdte van artikel 1:265e BW.
Noodzaak
5.7.
De hiervoor genoemde medische behandelingen/inschrijving zijn naar het oordeel van de kinderrechter op dit moment noodzakelijk om de ondertoezichtstelling goed uit te kunnen voeren. De mogelijkheid tot gedeeltelijke gezagsoverdracht is bedoeld om bepaalde essentiële belemmeringen voor de ontwikkeling van minderjarigen weg te nemen. Weigering van een ouder om toestemming te geven op bepaalde terreinen, zoals medische behandeling waaronder inschrijving bij een huisarts, heeft negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] . De kinderrechter zal dit aan de hand van een aantal concrete situaties bespreken.
5.8.
Zowel de GI als de Raad hebben aangegeven dat zij graag willen dat de kinderen teruggaan naar de vader, maar dat eerst uit onderzoeken moet blijken op welke wijze dat kan. Volgens de GI is daarvoor onderzoek nodig naar de (mentale) gezondheid van de kinderen, naar (het verloop van) de ontwikkeling van de kinderen en wat zij daarin nodig hebben. De GI vindt daarvoor onderzoek in de vorm van een ‘to the point traject’ en handelingsgerichte diagnostiek (hierna: de onderzoeken) van de [instelling] passend. Tijdens de zitting heeft de Raad onweersproken gesteld dat de vader zijn toestemming voor deze onderzoeken toezegt en nog dezelfde dag weigert. Daardoor stagneert de situatie. Door zijn wisselende houding erkent de vader onvoldoende het belang van zijn onvoorwaardelijke toestemming en kunnen de onderzoeken die in het belang van de kinderen noodzakelijk zijn niet starten. Dit vindt de kinderrechter zorgelijk, omdat onduidelijkheid over het opvoedperspectief schadelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 3]
5.9.
Verder geeft de vader geen toestemming voor het inschrijven van de kinderen bij een huisarts in de buurt van het pleeggezin. Hierdoor kunnen de kinderen niet voor de basale zorg bij een huisarts terecht. Voor [minderjarige 1] betekent dit dat geen onderzoek kan plaatsvinden naar de vraag of medicatie helpend zou kunnen zijn voor zijn ADHD. Dit vindt de kinderrechter zorgelijk, omdat de ontwikkeling van [minderjarige 1] op dit moment stil staat. Hij komt op school namelijk niet tot leren. Om hem daarin verder te helpen is het volgens de kinderrechter belangrijk dat zorgvuldig onderzoek plaatsvindt en spoedig hulpverlening in gang kan worden gezet. Een dergelijk onderzoek start bij een huisarts. Juist omdat er op dit moment veel speelt in het leven van [minderjarige 1] moet worden voorkomen dat hij op school een verdere achterstand oploopt. Hoewel de vader daarnaast wel toestemming geeft voor een vaccinatie voor [minderjarige 3] , is dat alleen onder de voorwaarde dat hij zelf met [minderjarige 3] deze vaccinatie haalt. Naar het oordeel van de kinderrechter blijkt uit het bovenstaande dat de vader telkens een belemmering opwerpt voor medische behandelingen en de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
Inbreuk gerechtvaardigd
5.10.
De inbreuk die de verzochte maatregel maakt op het gezag van de vader is volgens de kinderrechter gerechtvaardigd. De GI verzoekt de toestemming voor meerdere onderzoeken en vervolgens voor mogelijk aanvullende behandeltrajecten, waardoor niet worden volstaan met de minder ingrijpende maatregel als bedoeld in artikel 1:265h BW. Artikel 1:265h BW ziet op de toestemming voor een specifieke medische behandeling en op dit moment is nog niet duidelijk wat voor specifieke behandeling voor de kinderen nodig is. Artikel 1:265e BW is daarmee in deze omstandigheden de meest passende wettelijke grondslag voor het verzoek van de GI.
Rechtspositie kind ouder dan twaalf jaar
5.11.
De kinderrechter overweegt in het geval van [minderjarige 1] ( [leeftijd] ) verder het volgende. De wettelijke regeling over medische behandelingen voor kinderen tussen de 12 en 16 jaar gaat uit van een gezamenlijke beslissing. Op grond van de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst moeten namelijk zowel de ouder(s) met gezag als de minderjarige instemmen. [5] De wens van het kind kan doorslaggevend zijn. In de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst is voor kinderen vanaf 12 jaar bepaald dat de ouder met gezag het kind vertegenwoordigd als het kind niet in staat kan worden geacht tot redelijke waardering van zijn belangen. De regels over de overdracht van het gezag aan de GI (artikel 1:265e BW) sluiten hierop aan. De kinderrechter moet dus beoordelen of [minderjarige 1] tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake in staat is. De kinderrechter is van oordeel dat hij dat voor een groot deel van de medische beslissingen waarover het in deze zaak gaat niet is. De kinderrechter vindt namelijk gelet op de aard van de situatie dat niet van [minderjarige 1] kan worden verwacht dat hij een standpunt inneemt over een medische behandeling die vermoedelijk indruist tegen het standpunt van zijn vader waardoor hij in een loyaliteitsconflict komt. Onverkorte toepassing van de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst acht de kinderrechter in dit geval daarom niet in het belang van [minderjarige 1] . De kinderrechter vindt het in dit geval bovendien onwenselijk dat dit vereiste van de wet ervoor zorgt dat de situatie van [minderjarige 1] verschilt met die van [minderjarige 3] , wat het loyaliteitsconflict enkel kan vergroten.
5.12.
De kinderrechter acht [minderjarige 1] wel in staat tot een redelijke waardering van zijn belangen voor zover dit betrekking heeft op eventuele medicatie voor zijn ADHD. Als uit onderzoek bijvoorbeeld blijkt dat het voor [minderjarige 1] helpend is dat hij medicatie gaat gebruiken voor zijn ADHD, dan heeft [minderjarige 1] daar ook zelf nog wat over te zeggen. [minderjarige 1] heeft tijdens het kindgesprek aangegeven dat hij veel last had van de medicatie die hij in het verleden heeft gebruikt. Beslissingen omtrent medicatie voorschrijven zal de GI in de plaats van de vader samen met [minderjarige 1] nemen.
Conclusie
5.13.
De kinderrechter is op grond van het voorgaande van oordeel dat het noodzakelijk is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling dat de gecertificeerde instelling wordt belast met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 3] , voor zover het gaat over een medische behandeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] , voor de duur van de uithuisplaatsing, oftewel tot 30 mei 2025. De kinderrechter houdt de beslissing net als de beslissing op het verzoek van de uithuisplaatsing voor het overige aan.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
belast Stichting Samen Veilig Midden-Nederland gedeeltelijk met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 3] , tot 30 mei 2025 (voor de duur van de uithuisplaatsing) met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
beveelt dat de gedeeltelijke gezagsoverheveling aan de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland zal worden aangetekend in het gezagsregister;
6.4.
houdt de beslissing op het verzoek van de GI voor het overige aan;
6.5.
verzoekt de griffieruiterlijk een week voor 30 mei 2025 een nadere zitting in te plannen;
6.6.
verzoekt de GIuiterlijk 25 april 2025 de rechtbank (en de overige belanghebbenden) te informeren over de stand van zaken.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.A.A. van Kalveen, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2024, in aanwezigheid van mr. A.W.S. Stukker als griffier.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 1:265e, tweede lid, BW.
2.Artikel 1:265e, eerste en vijfde lid, BW.
3.Artikel 7:450, tweede lid, BW.
4.Aansluiting is gezocht bij artikel 7:446 BW.
5.Artikel 7:450, tweede lid, BW.