In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 26 oktober 2021 aan eiser is opgelegd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar het bezwaar is door de heffingsambtenaar op 27 juni 2023 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 25 november 2024 digitaal is behandeld door de rechtbank. De rechtbank heeft eerst beoordeeld of de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar dit terecht heeft gedaan, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Eiser heeft geen geldige reden opgegeven voor de termijnoverschrijding, en de rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet heeft gevraagd naar de reden van de te late indiening. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van de uitspraak op bezwaar blijven in stand. De rechtbank heeft bepaald dat de heffingsambtenaar het griffierecht van €50,- aan eiser moet vergoeden.