ECLI:NL:RBMNE:2024:7561

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
UTR 23/4982
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 11 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een onroerende zaak. De heffingsambtenaar van de gemeente heeft op 24 februari 2023 de waarde van de woning vastgesteld op € 347.000,- per waardepeildatum 1 januari 2022. Eiser, de eigenaar van de woning, ging in bezwaar tegen deze beschikking, maar zijn bezwaar werd op 30 augustus 2023 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de vastgestelde waarde in beroep niet kan standhouden en verzocht om de waarde te verlagen naar € 335.000,-, wat eiser heeft geaccepteerd. Partijen hebben toestemming gegeven om zonder zitting uitspraak te doen, en de rechtbank heeft het onderzoek op 5 december 2024 gesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de WOZ-waarde van de woning niet meer in geschil is, en dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de waarde van € 335.000,-. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en verlaagt de WOZ-waarde naar € 335.000,-. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiser, die in totaal € 877,76 bedragen, en moet het griffierecht van € 50,- aan eiser worden vergoed. Het verzoek om immateriële schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4982

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: J.F.J.M. van Abbe),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: M.C. Vael).

Inleiding

1.1.
In de beschikking van 24 februari 2023 heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak op het adres [adres] in [plaats] , (de woning) voor het belastingjaar 2023 vastgesteld op € 347.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2022. Bij deze beschikking heeft de heffingsambtenaar aan eiser als eigenaar van deze woning ook een aanslag onroerendzaakbelasting opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
1.2.
Eiser is tegen de beschikking in bezwaar gegaan. In de uitspraak op bezwaar van
30 augustus 2023 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd.
1.3.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. In het verweerschrift concludeert de heffingsambtenaar dat de vastgestelde waarde van € 347.000,- in beroep geen stand kan houden. De heffingsambtenaar verzoekt de rechtbank het beroep gegrond te verklaren en de waarde te verlagen naar € 335.000,-, waar eiser mee akkoord is gegaan.
1.4.
In zijn brief van 15 maart 2024 geeft eiser aan dat er geen geschil meer is over de waarde en dat enkel de hoogte van de proceskostenvergoeding nog voor ligt.
1.5.
Partijen hebben toestemming verleend om uitspraak te doen zonder zitting (artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 5 december 2024 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De WOZ-waarde van de woning is niet meer in geschil. Partijen hebben bij wijze van compromis overeenstemming bereikt en wel in die zin dat naar hun oordeel de waarde in het economische verkeer, als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2022 moet worden vastgesteld op € 335.000,-.

Conclusie en gevolgen

3. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren, de uitspraak op bezwaar vernietigen en de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2022 voor het belastingjaar 2023 verlagen tot € 335.000,-.
Proceskosten en griffierecht
4. Gelet op het bovenstaande is het beroep gegrond. Dit betekent dat de heffingsambtenaar in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep wordt veroordeeld en het betaalde griffierecht moet vergoeden.
5. De rechtbank bepaalt de wegingsfactor voor de proceskosten overeenkomstig haar uitgangspunten. [1] De rechtbank heeft kennis genomen van het arrest van van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 oktober 2024 [2] , maar ziet daarin geen aanleiding om deze uitgangspunten te verlaten. Met dat arrest is de uitspraak van deze rechtbank waarin de uitgangspunten zijn geformuleerd weliswaar vernietigd, maar dat is gebeurd op andere gronden dan op grond van een inhoudelijke toetsing van de lijn van de rechtbank. De rechtbank is ook niet gehouden aan afspraken die hierover tussen partijen onderling zijn gemaakt. De rechtbank berekent de vergoeding dus als volgt.
6. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,- [3] en in beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde van eiser heeft een bezwaarschrift ingediend en de hoorzitting bijgewoond. In beroep heeft hij een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. Omdat de zaak een zeer licht gewicht heeft, wordt de wegingsfactor 0,25 toegepast. De totale vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in bezwaar en beroep bedraagt daarmee
€ 749,50. Overeenkomstig de richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven (Stcrt. 2018/28796) inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties stelt de rechtbank de vergoeding voor het door eiser ingebrachte taxatierapport vast op € 128,26 (2 uur voor een niet-inpandige woningtaxatie à € 53,- per uur, verhoogd met BTW). De totale vergoeding bedraagt daarom € 877,76.
7. Op grond van artikel 30a, vierde lid, van de Wet WOZ mag de heffingsambtenaar de in deze uitspraak toegekende proceskosten en het griffierecht uitsluitend uitbetalen op een bankrekening die op naam staat van eiser. Voor dit artikel geldt geen overgangsrecht.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • verlaagt de waarde van de woning aan de [adres] in [plaats] tot
€ 335.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2022;
  • bepaalt dat de aanslag onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig wordt verminderd;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 877,76 aan proceskosten aan eiser;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50,- aan eiser moet voldoen;
  • wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
11 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rechtbank Midden-Nederland, 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4481.
3.Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060, moet de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase worden vastgesteld aan de hand van punt 2 van onderdeel B2 van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht.