In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 13 december 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoekster, die in een geschil verwikkeld was met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te kunnen beoordelen. Verzoekster had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv, waarin haar WIA-uitkering werd afgewezen op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. Na bezwaar heeft het Uwv dit besluit herroepen en vastgesteld dat verzoekster voor 75,75% arbeidsongeschikt was, waardoor zij recht had op een WIA-uitkering.
De rechtbank heeft op 1 februari 2024 een zitting gehouden, maar de zaak werd heropend na een tussenuitspraak op 27 maart 2024, omdat er nader onderzoek door een onafhankelijke deskundige nodig was. De deskundige heeft op 2 september 2024 een rapportage overlegd, waarop verzoekster op 16 september 2024 heeft gereageerd. Op 7 november 2024 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing genomen en verzoekster een IVA-uitkering toegekend. Verzoekster trok haar beroep in, maar verzocht wel om vergoeding van de proceskosten die zij had gemaakt.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv in de proceskosten moet worden veroordeeld. De kosten zijn vastgesteld op € 2.187,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarnaast moet het Uwv ook het griffierecht van € 50,- aan verzoekster betalen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.