ECLI:NL:RBMNE:2024:7567

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
UTR 24/484
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing rijbewijs en onderzoek naar alcoholgebruik, beroep ongegrond, mondelinge uitspraak

Op 28 november 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het CBR van 23 maart 2023, waarin werd bepaald dat hij een onderzoek naar zijn alcoholgebruik moest ondergaan. In afwachting van de uitslag van dit onderzoek werd de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst. Dit besluit was gebaseerd op informatie van de politie, die meldde dat eiser in de afgelopen vijf jaar meerdere keren was aangehouden op verdenking van rijden onder invloed van alcohol.

Eiser heeft tegen het besluit van het CBR beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft het beroep behandeld en geconcludeerd dat het CBR terecht een onderzoek naar het alcoholgebruik van eiser heeft opgelegd en de schorsing van zijn rijbewijs gerechtvaardigd was. De rechtbank oordeelde dat de aanhoudingen van eiser door de politie, waarbij hij onder invloed van alcohol was, niet betwist konden worden. Eiser had geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen in de proces-verbaal van de politie.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is eiser vrijgesteld van het betalen van griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/484

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

28 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: mr. S. Sheikchote).

Inleiding

1. In het besluit van 23 maart 2023 heeft het CBR besloten dat eiser een onderzoek moet laten doen naar zijn alcoholgebruik. [1] In de tussentijd heeft het CBR de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst [2] , dat wil zeggen dat eiser tot de uitslag van het onderzoek niet meer mag rijden. Het CBR baseert zich hierbij op een mededeling [3] van de politie dat eiser in de afgelopen vijf jaar minstens drie keer is aangehouden op verdenking van alcoholgebruik als bestuurder van een motorrijtuig.
2. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
3. Met het bestreden besluit van 7 december 2023 op het bezwaar van eiser is het CBR bij het besluit van 23 maart 2023 gebleven.
4. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van het CBR op 28 november 2024 op zitting behandeld. Op de zitting is verschenen: de gemachtigde van het CBR. Eiser is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.
6. Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

Vrijstelling griffierecht
7. De rechtbank verleent eiser vrijstelling van de betaling van griffierecht.
Verplichting onderzoek en schorsing rijbewijs
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het CBR terecht een onderzoek opgelegd naar het alcoholgebruik van eiser en de geldigheid van zijn rijbewijs in de tussentijd geschorst. Het CBR heeft zich hiervoor mogen baseren op de mededeling van de politie dat eiser in de afgelopen vijf jaar drie keer (op 28 april 2019, 11 maart 2022 en 10 maart 2023) is aangehouden als bestuurder van een motorrijtuig terwijl hij onder de invloed van alcohol was.
9. Eiser heeft de aanhouding op 28 april 2019 niet betwist. Eiser heeft de aanhoudingen op 11 maart 2022 en 10 maart 2023 wel betwist. De rechtbank ziet echter geen grond om eiser te volgen in zijn stellingen. Uit het proces-verbaal rijden onder invloed van 11 maart 2022 blijkt dat de politie bij de aanhouding de identiteit van de bestuurder van het motorrijtuig heeft geverifieerd aan de hand van het stellen van controle vragen en een SKDB foto uit het politiesysteem. Tevens is daarbij op basis van een ademanalyse een meting van 600 ug/l vastgesteld. Er bestaat geen reden om aan de juistheid van de bevindingen in dit proces-verbaal te twijfelen.
In het proces-verbaal rijden onder invloed van 10 maart 2023 staat dat de politie eiser om 1:36 uur zag rijden en hem heeft aangehouden. De politie had aan eiser kort daarvoor, om 1:30 uur een rijverbod opgelegd tot diezelfde dag om 10:30 uur. Bij de aanhouding is de identiteit van eiser geverifieerd aan de hand van zijn paspoort. Bij een ademanalyse is 665 ug/l gemeten. Dat op het voorblad van dit proces-verbaal met pen het laatste getal van het tijdstip 1:36 uur handmatig is aangepast geeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen in het proces-verbaal over de identiteit van de bestuurder en zijn gemeten alcoholpromillage. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het CBR terecht gesteld dat eiser op 28 april 2019, 11 maart 2022 en 10 maart 2023 is aangehouden als bestuurder van een motorrijtuig terwijl hij onder invloed van alcohol was.
10. Voor zover eiser heeft gesteld dat eerder niet alle proces-verbalen zijn toegezonden, stelt de rechtbank vast dat eiser in het kader van deze procedure alle proces-verbalen van aanhouding van het CBR heeft ontvangen.
11. De rechtbank ziet geen reden voor een schadevergoeding aan eiser. Een wettelijke grond daarvoor ontbreekt.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
13. Op de zitting is gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2024 door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 131, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 23, eerste lid, sub c, van de Regeling maatregelingen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna: de Regeling)
2.Artikel 5, aanhef en sub m, en artikel 6 van de Regeling
3.Artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994