ECLI:NL:RBMNE:2024:7569
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening Wmo wegens voorliggende voorziening vanuit de Zorgverzekeringswet
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eiser had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor individuele begeleiding van 4 uur per week, specifiek gericht op persoonlijke hygiëne en medicatie. De aanvraag werd door verweerder afgewezen op basis van het argument dat er een voorliggende voorziening vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) aanwezig was. Eiser was het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld.
Het procesverloop begon met een besluit van 31 januari 2022, waarin de aanvraag werd geweigerd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 5 juli 2023. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit. Tijdens de zitting op 25 januari 2024 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat hij geen indicatie vanuit de Zvw kon krijgen voor de gevraagde zorg. Eiser verwees naar brieven van zijn zorgverzekeraar Menzis, waarin zijn aanvraag voor een persoonsgebonden budget (Pgb) was afgewezen.
De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel eiser ondersteuning nodig heeft, de begeleiding onder het recht op verpleging en verzorging valt op grond van de Zvw. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de maatwerkvoorziening op goede gronden is gedaan, omdat eiser aanspraak maakt op zorg vanuit de Zvw via Zorg in Natura (ZIN). De wens van eiser om een Pgb te ontvangen, na de afwijzing door Menzis, kan niet leiden tot een aanspraak op een maatwerkvoorziening vanuit de Wmo. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.