ECLI:NL:RBMNE:2024:7569

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
UTR 23/4023
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening Wmo wegens voorliggende voorziening vanuit de Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eiser had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor individuele begeleiding van 4 uur per week, specifiek gericht op persoonlijke hygiëne en medicatie. De aanvraag werd door verweerder afgewezen op basis van het argument dat er een voorliggende voorziening vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) aanwezig was. Eiser was het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld.

Het procesverloop begon met een besluit van 31 januari 2022, waarin de aanvraag werd geweigerd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 5 juli 2023. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit. Tijdens de zitting op 25 januari 2024 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat hij geen indicatie vanuit de Zvw kon krijgen voor de gevraagde zorg. Eiser verwees naar brieven van zijn zorgverzekeraar Menzis, waarin zijn aanvraag voor een persoonsgebonden budget (Pgb) was afgewezen.

De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel eiser ondersteuning nodig heeft, de begeleiding onder het recht op verpleging en verzorging valt op grond van de Zvw. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de maatwerkvoorziening op goede gronden is gedaan, omdat eiser aanspraak maakt op zorg vanuit de Zvw via Zorg in Natura (ZIN). De wens van eiser om een Pgb te ontvangen, na de afwijzing door Menzis, kan niet leiden tot een aanspraak op een maatwerkvoorziening vanuit de Wmo. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4023

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.E. Jalandoni),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Chahid).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder – onder meer – geweigerd eiser een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) toe te kennen voor individuele begeleiding van 4 uur per week voor persoonlijke hygiëne en medicatie, omdat er volgens verweerder sprake is van een voorliggende voorziening [1] vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.
Bij besluit van 5 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2024. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door zijn echtgenote [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser voert in beroep aan dat hij geen indicatie vanuit de Zvw kan krijgen voor de persoonlijke hygiëne en de medicatie. Daarbij wijst eiser op de brieven van zijn zorgverzekeraar Menzis van 21 juni 2021, 6 juli 2021 en 18 november 2021. Daaruit volgt dat het aangevraagde persoonsgebonden budget (Pgb) van eiser voor begeleiding bij de persoonlijke hygiëne en medicatie door Menzis is afgewezen. Kennelijk was dit verweerder ook niet duidelijk, aangezien verweerder in het bestreden besluit vermeldt dat hij heeft gevraagd naar het besluit van Menzis. Van een voorliggende voorziening is volgens eiser dan geen sprake. Verweerder heeft de maatwerkvoorziening op grond van de Wmo dan ten onrechte afgewezen.
2. Het betoog van eiser slaagt niet, om de volgende redenen.
3. Vaststaat dat eiser ondersteuning nodig heeft bij persoonlijke hygiëne en medicatie. Ook staat vast dat deze begeleiding valt onder het recht op verpleging en verzorging op grond van de Zvw [2] . Zorg op grond van de Zwv kan verzilverd worden via een Pgb of via Zorg in Natura (ZIN) [3] .
4. Uit de door eiser genoemde brief van Menzis van 6 juli 2021 volgt dat het aangevraagde Pgb is afgewezen, omdat het zorgplan niet voldoet aan de voorwaarden, eiser geen ergotherapeut heeft ingeschakeld, eiser de vervanging en continuïteit van zijn zorgverlener niet kan waarborgen en omdat eiser niet in staat is regie te voeren over zijn Pgb. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser geen aanspraak maakt op zorg vanuit de Zvw. Integendeel, in de brief van 6 juli 2021 verwijst Menzis eiser voor ZIN naar thuiszorgorganisaties die wijkverpleegkundige hulp bieden. De brieven van Menzis van 21 juni 2021 en 18 november 2021 werpen geen ander licht hierop.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder uit de brieven van Menzis kunnen concluderen dat eiser aanspraak maakt op zorg vanuit de Zvw (via ZIN) en dat er daarmee sprake is van een voorliggende voorziening vanuit de Zvw. Dat de aanspraak vanuit de Zvw voor eiser ontoereikend is, is niet gesteld of gebleken.
Verweerder heeft de aanvraag om een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo dan op goede gronden afgewezen.
5. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat hij vasthoudt aan zijn wens om ondersteuning vanuit een Pgb zodat hij zijn zorgverlener vanuit Nieuwegein kan behouden. Dat is invoelbaar, maar de consequenties van deze keuze komen voor rekening en risico van eiser. De wens om een Pgb kan, na afwijzing hiervan door Menzis, niet leiden tot een aanspraak op een maatwerkvoorziening vanuit de Wmo.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 2.3.2, vierde lid, aanhef en onder f, juncto artikel 2.3.5, vijfde lid, aanhef en onder b, van de Wmo
2.Artikel 10, aanhef en onder e en f, van de Zvw
3.Artikel 11, eerste lid, van de Zvw