ECLI:NL:RBMNE:2024:7571

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2024
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
UTR 23/4085
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet na schending van de inlichtingenplicht door eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eiser ontving sinds 11 januari 2018 bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). Echter, op 21 september 2022 heeft verweerder het recht op bijstand per 26 juli 2022 ingetrokken en de teveel ontvangen bijstand over de periode van 1 april 2020 tot en met 25 juli 2022 teruggevorderd, in totaal € 42.707,84. Na bezwaar is dit bedrag verlaagd naar € 35.818,26. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden en dat hij met instemming van verweerder zijn onderneming is gestart.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn onderneming per 20 mei 2020 heeft ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, maar dit niet heeft gemeld aan verweerder. De rechtbank oordeelt dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden, omdat hij geen melding heeft gemaakt van zijn inkomsten uit de onderneming. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht de bijstand heeft herzien en de terugvordering heeft ingesteld. Eiser heeft geen dringende redenen aangevoerd om van terugvordering af te zien. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4085

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.E. Jalandoni),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: E. Chahid).

Procesverloop

Bij besluit van 21 september 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht van eiser op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) per 26 juli 2022 ingetrokken (lees: beëindigd) en over de periode van 1 april 2020 tot en met 25 juli 2022 herzien. De over de periode van 1 april 2020 tot en met 25 juli 2022 teveel ontvangen bijstand van totaal
€ 42.707,84 heeft verweerder van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 3 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en het primaire besluit herzien, in die zin dat de terugvordering wordt verlaagd naar € 35.818,26.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2024. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en mr. P. Janus. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser heeft vanaf 11 januari 2018 bijstand op grond van de Pw ontvangen. Vanaf die datum is eiser met zijn gezin woonachtig in Utrecht. Op 4 juli 2022 heeft eiser verweerder een e-mail gestuurd met het verzoek om de bijstand stop te zetten, omdat hij met zijn vrouw een bedrijf gaat beginnen en dat goed loopt. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder onderzoek gedaan naar het recht van eiser op bijstand voorafgaand aan 4 juli 2022. In dat kader heeft verweerder navraag gedaan bij de werkmatcher van eiser en heeft verweerder financiële informatie over de onderneming opgevraagd bij eiser. Vervolgens heeft verweerder de bovengenoemde besluiten genomen.
Het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser de inlichtingenplicht [1] heeft geschonden. Uit het onderzoek volgt dat eiser vanaf april 2020 inkomsten is gaan genereren met zijn onderneming en dat eiser zich op 5 juni 2020 met startdatum 20 mei 2020 heeft ingeschreven in het register van de Kamer van Koophandel (KvK). Hiervan heeft eiser geen mededeling gedaan aan verweerder. Ook niet nadat zijn werkmatcher, na de afwijzing van de Bbz-aanvraag, hem rond juli 2021 nadrukkelijk heeft gewezen op zijn plicht om inkomsten op te geven of toestemming te vragen om parttime te ondernemen.
Verweerder heeft het recht van eiser over de periode van 1 april 2020 tot en met 25 juli 2022 herzien [2] . De terugvordering [3] heeft verweerder naar aanleiding van de financiële informatie in bezwaar verlaagd. Voor (verdere) verlaging op grond van de Beleidsregel bijstand en parttime ondernemen gemeente Utrecht (de Beleidsregel) ziet verweerder geen ruimte, omdat niet achteraf alsnog toestemming gegeven kan worden voor parttime ondernemen [4] . Dringende redenen om van terugvordering af te zien zijn verweerder niet gebleken [5] .
Standpunt van eiser
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Eiser vertrouwde erop dat hij met instemming en medeweten van verweerder ging ondernemen. Eisers vrouw is in 2020 kleinschalig begonnen vanuit huis. In juli 2021 hebben ze een naburig pand gehuurd en verbouwd om te gebruiken voor de onderneming. Vanaf 25 juli 2021 zijn ze de website [websitenaam] .nl gaan gebruiken, dat heeft een grote invloed gehad. Vanaf juli dan wel augustus 2021 zijn ze fulltime met de onderneming bezig geweest.
Bij elke stap in hun ondernemerschap hebben ze informatie gevraagd aan verweerder en verweerder op die wijze op de hoogte gebracht van hun ondernemerschap. Verweerder heeft dan de bevoegdheid tot herziening en terugvordering en moet, bij gebruikmaking van die bevoegdheid, een belangenafweging maken waarbij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, het doel en de strekking van de Pw en de menselijke maat betrokken moeten worden.
In dat kader stelt eiser over 2020 primair dat de terugvordering van € 6.220,76 onterecht en onredelijk is, omdat over 2020 een verlies van € 4.843, - is gerealiseerd. Subsidiair stelt eiser dat conform de Beleidsregel over 2020 rekening gehouden moet worden met 50% van de gemaakte kosten per maand. Over 2021 stelt eiser dat het recht op bijstand per maand beoordeeld te worden, als gevolg waarvan eiser pas per 1 september 2021 voldoende inkomsten heeft gegenereerd en geen recht meer heeft gehad op bijstand.
Reactie verweerder
4. Volgens verweerder is al tegemoetgekomen aan eiser. Verweerder heeft op basis van de financiële informatie van eiser in bezwaar de terugvordering verlaagd naar € 35.818,26. Dit omdat verweerder aannemelijk heeft geacht dat er vanaf april 2020 per maand meer kosten zijn gemaakt dan omzet is gedraaid. Hoewel de Beleidsregel niet van toepassing is, omdat eiser geen toestemming heeft gevraagd voor een parttime onderneming, heeft verweerder conform de Beleidsregel [6] rekening gehouden met de kosten over 2020 en de terugvordering over dat jaar beperkt tot € 6.220,76. Uit de financiële informatie over het jaar 2021 volgt dat eiser, na aftrek van alle kosten, meer inkomsten heeft gehad dan de voor eiser geldende bijstandsnorm per maand. Om die reden heeft verweerder geconcludeerd dat eiser over heel 2021 fulltime ondernemer is geweest en geen recht heeft gehad op bijstand. Over het jaar 2022 is niet in geschil dat eiser geen recht heeft gehad op bijstand.
Oordeel van de rechtbank
5. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank oordeelt dat verweerder het recht van eiser op bijstand vanaf 1 april 2020 op goede gronden heeft herzien en teruggevorderd. Daarvoor geeft de rechtbank de volgende uitleg.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser per april 2020 als onderneming thuis is begonnen met het verkopen van maaltijden. Ook is niet in geschil dat eiser zijn onderneming per 20 mei 2020 bij het KvK heeft ingeschreven en dat eiser de inkomsten die hij vanaf dat moment ontving uit de onderneming niet heeft gemeld aan verweerder. Tenslotte is niet in geschil dat deze omstandigheden relevant zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand en eiser deze in het kader van zijn inlichtingenplicht moet melden bij verweerder.
7. Niet onderbouwd of gebleken is dat eiser tijdig melding hiervan heeft gemaakt. Eiser heeft hiervoor geen schriftelijke onderbouwing gegeven en het dossier bevat ook geen aanknopingspunten hiervoor. Integendeel, uit de e-mail van werkmatcher [A] van 12 juli 2022 blijkt dat zij eiser na de afwijzing van de Bbz-aanvraag in juli 2021 heeft uitgelegd hoe ze de omzet moesten doorgeven en dat eiser dat niet heeft gedaan. Verweerder heeft dan terecht geconcludeerd dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Verweerder is dan gehouden de bijstand te herzien [7] en terug te vorderen [8] voor zover eiser door de schending van de inlichtingenplicht teveel of ten onrechte bijstand heeft ontvangen. Voor de door eiser gewenste belangenafweging bestaat daarbij geen ruimte.
8. De stellingen van eiser bieden de rechtbank ook geen aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerder de herziening en terugvordering per 1 april 2020 op onjuiste wijze heeft vastgesteld. Vaststaat dat eiser geen toestemming van verweerder heeft gekregen om op grond van de Beleidsregel parttime te ondernemen. Desondanks heeft verweerder over het jaar 2020 de Beleidsregel toegepast door rekening gehouden met de door eiser gemaakte kosten en de terugvordering te verlagen naar € 6.220,76. Niet gesteld of gebleken is dat verweerder daarbij is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten of een onjuiste berekening heeft gehanteerd.
Ook is ter zitting komen vast te staan dat eiser in 2021 fulltime is gaan ondernemen, door in juli 2021 een naburig pand te huren en verbouwen en per 25 juli 2021 de website [websitenaam] .nl te gebruiken. Voor (analoge) toepassing van de Beleidsregel bestaat dan geen ruimte meer. Verder is niet betwist dat eiser over geheel het jaar 2021 meer inkomsten heeft gehad dan de voor hem geldende bijstandsnorm per maand. Dan heeft eiser over het jaar 2021 geen recht gehad op bijstand en moet hij de ten onrechte ontvangen bijstand over die periode geheel terugbetalen. Eiser heeft nog aangevoerd dat verweerder het recht op bijstand over 2021 per maand had moeten vaststellen, maar daar gaat de rechtbank niet in mee. Dit verhoudt zich immers niet met het systeem van de Pw en de Bbz, waarbij in het geval van een zelfstandige het recht op bijstand per boekjaar wordt vastgesteld.
Tenslotte is niet in geschil dat eiser over 2022 (tot aan de intrekking per 26 juli 2022) geen recht heeft gehad op bijstand en de ten onrechte ontvangen bijstand over die periode geheel moet terugbetalen.
9. Dringende redenen om van terugvordering af te zien zijn niet gesteld of gebleken.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 17, eerste lid, van de Pw
2.Artikel 54, derde lid, van de Pw
3.Artikel 58, eerste lid, van de Pw
4.Artikel 6 van de Beleidsregel
5.Artikel 58, achtste lid, van de Pw
6.Artikel 4 en 6 van de Beleidsregel
7.Artikel 54, derde lid, van de Pw
8.Artikel 58, eerste lid, van de Pw