ECLI:NL:RBMNE:2024:7596

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
UTR 24/6487
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek op grond van de Wet open overheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, op 29 november 2024, wordt het beroep van eiser behandeld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht. Eiser had een verzoek ingediend op basis van de Wet open overheid (Woo), maar verweerder had niet tijdig beslist. Eiser stelde verweerder in gebreke op 1 oktober 2024, waarna hij op 18 oktober 2024 beroep instelde. De rechtbank constateert dat de beslistermijn is overschreden en dat het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank oordeelt dat verweerder alsnog binnen twee weken na de uitspraak een besluit moet nemen, met een uiterste datum van 4 januari 2024. Tevens wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag bij overschrijding van de termijn, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed moeten worden, maar verweerder moet het griffierecht van € 187,- aan eiser betalen. De rechtbank benadrukt dat de overschrijding van de beslistermijn door verweerder te maken heeft met onderbezetting en de omvang van het verzoek, maar dat dit niet leidt tot een kortere termijn voor het nemen van een besluit. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de griffier was verhinderd om te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6487

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo).

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1] Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Bij brief van
1 oktober 2024, ontvangen door verweerder op 2 oktober 2024, is verweerder in gebreke gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken daarna, te weten bij brief van 18 oktober 2024, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek.
3. Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [2] Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen. [3]
5. Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven te streven om binnen twee maanden een besluit te nemen. De overschrijding en verlenging van de beslistermijn is volgens verweerder gelegen in onderbezetting van personeel waardoor achterstand is ontstaan in afhandeling van zaken. Het gaat volgens verweerder om een omvangrijk verzoek, waarbij een deel van de documenten zich bevindt bij een derde partij. Hiermee heeft verweerder volgens de rechtbank voldoende uitgelegd waarom zij een langere termijn nodig heeft om op het Woo-verzoek te beslissen. De door verweerder gevraagde termijn van twee maanden acht de rechtbank niet onredelijk lang. Dat verweerder in meer zaken zich niet aan de termijnen houdt, is voor de rechtbank geen reden om in dit geval voor het nemen van een besluit een kortere (niet realistische) termijn te geven. De rechtbank stelt de beslistermijn vast op twee maanden na indienen van het verweerschrift. Dat betekent dat verweerder uiterlijk op 4 januari 2024 een besluit moeten nemen.
6. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
7. Er zijn door eiser geen proceskosten gemaakt die vergoed moeten worden.
8. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 187,- aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om uiterlijk op 4 januari 2024 alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- dat eiser heeft betaald moet betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
N.J.R. Kalaykhan, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
29 november 2024.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
2.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
3.Artikel 8:55d, derde lid, Awb.