In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 20 december 2024 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn beroep. Het beroep was ingediend tegen een besluit van de heffingsambtenaar van de gemeente IJsselstein van 4 september 2023. De rechtbank had eerder, op 9 februari 2024, het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was betaald. De opposant ging in verzet tegen deze uitspraak, maar verscheen niet op de zitting op 11 december 2024, terwijl de verweerder zich had afgemeld.
De rechtbank overwoog dat de eerdere uitspraak terecht was, omdat de opposant niet had aangetoond dat hij door overmacht niet in staat was het griffierecht tijdig te betalen. De opposant had wel een document overgelegd waaruit bleek dat hij gezondheidsproblemen had, maar de rechtbank kon niet vaststellen wanneer hij precies was geopereerd en of dit zijn afwezigheid bij de betaling van het griffierecht rechtvaardigde. De rechtbank benadrukte dat de regels voor het betalen van griffierechten streng zijn en dat alleen in uitzonderlijke gevallen van deze regels kan worden afgeweken.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de opposant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om het griffierecht tijdig te voldoen. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en handhaafde de eerdere uitspraak van 9 februari 2024.