In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 november 2024 een verstekvonnis gewezen in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap BILLINK B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij, BILLINK B.V., heeft een vordering ingesteld voor het openstaande restant van de koopprijs, servicekosten, verzendkosten, rente en buitengerechtelijke incassokosten, nadat de gedaagde partij een of meerdere zaken had gekocht met de optie om achteraf te betalen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij niet op tijd heeft gereageerd op de vordering, waardoor verstek is verleend.
De procedure betreft de vraag of de kosten die aan de gedaagde partij in rekening zijn gebracht, deel uitmaken van het verdienmodel van de eisende partij en of de kredietovereenkomst onder de uitzonderingen van artikel 7:58 lid 2 BW valt. De kantonrechter heeft ambtshalve de noodzaak van een toetsing van de informatieplichten en de kredietwaardigheidstoets aan de orde gesteld, in het licht van de consumentenbescherming. De eisende partij is in de gelegenheid gesteld om bewijsstukken te overleggen die de aard van de kosten en de naleving van de wettelijke verplichtingen kunnen onderbouwen. De kantonrechter heeft aangegeven dat de uitkomst van deze procedure ook gevolgen kan hebben voor vergelijkbare zaken die door de eisende partij zijn aangespannen.
De zaak is aangehouden voor het nemen van een akte door de eisende partij, waarbij de kantonrechter de eisende partij heeft gewezen op de relevante artikelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden tot de akte is ingediend.