ECLI:NL:RBMNE:2024:7627

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
11356156 \ LC EXPL 24-2651
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Consumentenrecht en ambtshalve toetsing van kredietovereenkomsten in het kader van Buy Now Pay Later

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 november 2024 een verstekvonnis gewezen in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap BILLINK B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij, BILLINK B.V., heeft een vordering ingesteld voor het openstaande restant van de koopprijs, servicekosten, verzendkosten, rente en buitengerechtelijke incassokosten, nadat de gedaagde partij een of meerdere zaken had gekocht met de optie om achteraf te betalen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij niet op tijd heeft gereageerd op de vordering, waardoor verstek is verleend.

De procedure betreft de vraag of de kosten die aan de gedaagde partij in rekening zijn gebracht, deel uitmaken van het verdienmodel van de eisende partij en of de kredietovereenkomst onder de uitzonderingen van artikel 7:58 lid 2 BW valt. De kantonrechter heeft ambtshalve de noodzaak van een toetsing van de informatieplichten en de kredietwaardigheidstoets aan de orde gesteld, in het licht van de consumentenbescherming. De eisende partij is in de gelegenheid gesteld om bewijsstukken te overleggen die de aard van de kosten en de naleving van de wettelijke verplichtingen kunnen onderbouwen. De kantonrechter heeft aangegeven dat de uitkomst van deze procedure ook gevolgen kan hebben voor vergelijkbare zaken die door de eisende partij zijn aangespannen.

De zaak is aangehouden voor het nemen van een akte door de eisende partij, waarbij de kantonrechter de eisende partij heeft gewezen op de relevante artikelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden tot de akte is ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
zaaknummer: 11356156 LC EXPL 24-2651 BRM/1604
Verstekvonnis van 27 november 2024
inzake
de besloten vennootschap
BILLINK B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eisende partij,
gemachtigde: Janssen & Janssen c.s.,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde partij.
1.2.
De gedaagde partij heeft daar niet (op tijd) op gereageerd en ook geen uitstel gevraagd om op een later moment te mogen reageren. Daarom heeft de kantonrechter verstek verleend tegen de gedaagde partij.
1.3.
Daarop volgt nu dit vonnis.

2.Waar gaat deze procedure over?

2.1.
De gedaagde partij heeft één of meerdere zaken gekocht in een webwinkel. Als betaalmethode heeft de gedaagde partij gekozen voor (gehele of gedeeltelijke) betaling achteraf, aan de eisende partij. Dat wil zeggen dat de gedaagde partij de gekochte goederen (geheel of gedeeltelijk) pas enige tijd na de aankoop hoefde te betalen. De gedaagde partij heeft dat niet gedaan. De vordering op de gedaagde partij is vervolgens verkocht aan de eisende partij.
2.2.
De eisende partij vordert nu het openstaande restant van de koopprijs, servicekosten en verzendkosten vermeerderd met rente en een vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten.

3.De beoordeling door de kantonrechter

3.1.
De gedaagde partij heeft, zoals hiervoor al is overwogen, bij de aankoop gekozen voor de aangeboden mogelijkheid om (een deel van) het verschuldigde bedrag pas na enige tijd te betalen. Zo’n uitstel van betaling is een vorm van kredietverstrekking.
3.2.
Op kredietovereenkomsten tussen een kredietverstrekker die handelt in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf, zoals de eisende partij, en een consument, zoals de gedaagde partij, zijn in de regel consumentenbeschermende bepalingen van toepassing. De meeste van die bepalingen staan in titel 2A (artikel 57 en verder) van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het belangrijkste in dit verband zijn de informatieplichten van de artikelen 7:60 en 7:61 BW. Ook in artikel 4:34 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) is een belangrijke consumentenbeschermende bepaling opgenomen, namelijk een kredietwaardigheidstoets, waarmee wordt beoogd het risico op terugbetalingsproblemen te beperken.
3.3.
In artikel 7:58 lid 2 BW zijn enkele uitzonderingen opgenomen van kredietovereenkomsten waarvoor minder consumentenbescherming nodig wordt geacht, bijvoorbeeld voor kredietovereenkomsten waarbij een consument minder (financieel) risico loopt. In dit geval zou sprake kunnen zijn van de in artikel 7:58 lid 2 onder e BW beschreven uitzondering: “e (…) en kredietovereenkomst waarbij het krediet binnen drie maanden moet worden terugbetaald en waarvoor slechts onbetekenende kosten kunnen worden aangerekend.”
3.4.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in zijn arrest van 17 oktober 2024 (ECLI:EU:C:2024:895), geoordeeld dat kredietovereenkomsten zoals de in deze zaak gesloten kredietovereenkomst in beginsel inderdaad onder de genoemde uitzondering vallen. Dit kan anders zijn als de kredietverstrekker er, teneinde een economisch voordeel te verkrijgen, vanaf de sluiting van de kredietovereenkomst op anticipeert dat de consument de betalingsverplichting niet zal nakomen. Met andere woorden, in het geval de aangerekende kosten (zoals de rente en buitengerechtelijke kosten) deel uitmaken van het verdienmodel van de kredietverstrekker.
3.5.
Bij de gedaagde partij zijn er “servicekosten achteraf betalen” (hierna: servicekosten) in rekening gebracht. Verder zijn er in dit geval kosten bedongen in de toepasselijke algemene voorwaarden van de webwinkel en/of de eisende partij (ongeacht of die ook daadwerkelijk in rekening zijn gebracht en/of worden gevorderd), zoals rente en een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. De voorwaarden van de eisende partij zijn weliswaar (ten onrechte) niet in het geding gebracht, maar de kantonrechter is ambtshalve bekend met de inhoud daarvan.
3.6.
Op voorhand kan niet worden uitgesloten dat deze kosten (geheel of gedeeltelijk) deel uitmaken van het verdienmodel van de eisende partij. [1] De kantonrechter zal de eisende partij in de gelegenheid stellen om, voor zover mogelijk onderbouwd met bewijsstukken, uitsluitsel hierover te geven. De kantonrechter wijst de eisende partij in dit kader, gelet op de aard van de gevraagde gegevens, op het in artikel 22 lid 2 en 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en 22a lid 3 Rv bepaalde. Mocht de eisende partij daarop een beroep willen doen, moet zij dit wel motiveren. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3.7.
De kantonrechter is zich ervan bewust dat de eisende partij meerdere vergelijkbare zaken bij de kantonrechter heeft aangebracht. Verwacht mag worden dat het oordeel over het verdienmodel van de eisende partij in die zaken overeen zal komen met het oordeel in deze procedure. Om die reden is het niet nodig, en om proceseconomische redenen ook niet gewenst, om de eisende partij in al deze vergelijkbare zaken afzonderlijk een akte te laten nemen. Tenzij de eisende partij zich daar gemotiveerd tegen verzet zal de kantonrechter die vergelijkbare zaken daarom aanhouden in afwachting van de in deze procedure in het geding te brengen akte en die akte vervolgens als herhaald en ingelast in die andere zaken te beschouwen.
3.8.
Als de kantonrechter tot het oordeel komt dat de servicekosten, de rente en de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten deel uitmaken van het verdienmodel en de kredietovereenkomst daarom niet is uitgezonderd van het toepassingsgebied van titel 7.2A BW heeft dat consequenties. De kantonrechter zal dan ambtshalve (dat wil zeggen uit zichzelf, ook als een consument daar niet om vraagt) moeten toetsen of de informatieplichten van de artikelen 7:60 en 7:61 BW zijn nageleefd en of de in artikel 4:34 Wft bedoelde kredietwaardigheidstoets is uitgevoerd. Als daar niet aan is voldaan, of als de eisende partij er niet in slaagt aan te tonen dat daaraan is voldaan, zal de kantonrechter daar, eveneens ambtshalve, consequenties aan verbinden. De kantonrechter zal de eisende partij in de gelegenheid stellen om ook op dit punt een toelichting, voor zover mogelijk onderbouwd met bewijsstukken, te geven.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 8 januari 2025 om 11.00 uurvoor het nemen van een akte door de eisende partij zoals bepaald in overweging 3.6. en 3.8.;
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld het document “Buy Now, Pay Later, Verkenning van een nieuwe trend”, van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) uit 2022, met name paragraaf 4.5, alsmede het Jaarverslag 2023 van de AFM, p. 14.