ECLI:NL:RBMNE:2024:7638

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
579637 / KG ZA 24-418
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige opzegging van hypothecaire lening door bank na ontdekking hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], vertegenwoordigd door de advocaten mr. D.T. Mensinga en mr. J.J. Gonsalvez, en de COÖPERATIEVE RABOBANK U.A., vertegenwoordigd door mr. F.J. Laagland en mr. P. Jansen. De zaak betreft de opzegging van de hypothecaire lening door Rabobank na de ontdekking van een hennepkwekerij op het terrein van [eiser]. Rabobank heeft de klantrelatie met [eiser] opgezegd en de hypothecaire lening opgeëist, wat leidde tot een vordering van [eiser] om de executie te staken en de hypotheek voort te zetten. De rechtbank oordeelde dat Rabobank op rechtmatige gronden heeft opgezegd, aangezien [eiser] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de opzegging onaanvaardbaar of disproportioneel was. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was voor de vorderingen tot herstel van de bankrelatie, omdat [eiser] nog een bankrekening bij een andere bank had. De primaire vorderingen tot voortzetting van de hypothecaire lening werden afgewezen, omdat deze niet van voorlopige aard waren. De subsidiaire vorderingen werden eveneens afgewezen, omdat de opzegging door Rabobank rechtsgeldig was. De rechtbank benadrukte dat Rabobank wettelijk verplicht was om de bancaire relatie te beëindigen op basis van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De vorderingen van [eiser] werden afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/579637 / KG ZA 24-418
Vonnis in kort geding van 1 oktober 2024
in de zaak van
[eiser] t.h.o.d.n. [handelsnaam],
te ' [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. D.T. Mensinga en mr. J.J. Gonsalvez
tegen
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
te Utrecht,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Rabobank,
advocaat: mr. F.J. Laagland en mr. P. Jansen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 augustus 2024 met producties
- de conclusie van antwoord met producties
- het bericht met productie van Rabobank
- de akte met producties van [eiser]
- het bericht met productie van [eiser] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2024. Aanwezig waren [eiser] en zijn partner mevrouw [A] . Namens Rabobank waren de heren [B] en [C] aanwezig (beiden werkzaam als specialist offboarding bij de bank). Mr. D.T. Mensinga, en mr. J.J. Gonsalvez hebben spreekaantekeningen overgelegd namens [eiser] . Namens Rabobank hebben mr. F.J. Laagland en mr. P. Jansen hetzelfde gedaan. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er tijdens de zitting is besproken. Ten slotte is bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.
1.3.
[eiser] heeft verzocht om de zitting achter gesloten deuren te laten plaatsvinden. Dit verzoek is door de rechtbank afgewezen. Uitgangspunt is een openbare zitting. Slechts bij uitzondering kan de rechter besluiten tot een besloten zitting. [1] Op grond van wat [eiser] heeft aangevoerd (kort gezegd: dat enige persoonlijke en/of vertrouwelijke informatie over [eiser] en zijn gezin door hem wordt gedeeld in deze procedure), afgewogen tegen het uitgangspunt van openbaarheid van de behandeling ter zitting, ziet de rechter geen reden om daarvan af te wijken.

2.De kern van de zaak

2.1.
Rabobank heeft de klantrelatie met [eiser] opgezegd en de hypothecaire lening op zijn woon- en bedrijfsruimte opgeëist nadat daar een hennepkwekerij/-drogerij is aangetroffen en een strafzaak tegen [eiser] is gestart. Volgens [eiser] is hij onschuldig en is de opzegging onzorgvuldig en onrechtmatig, net als de door de bank aangekondigde openbare verkoop. [eiser] vordert staking van executie, herstel van de bankrekeningen en voorzetting van de hypotheek, ten minste voorlopig.
2.2.
Geoordeeld wordt dat Rabobank op rechtmatige gronden heeft opgezegd. [eiser] heeft niet, althans onvoldoende, aannemelijk gemaakt dat de opzegging en executieverkoop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar of disproportioneel zijn. De mogelijk ingrijpende gevolgen van de opzegging van de klantrelatie voor [eiser] en zijn gezin maken dit oordeel niet anders.

3.De beoordeling

Beoordeling in kort geding
3.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Spoedeisend belang
3.2.
Rabobank heeft per brief van 10 januari 2024 de bancaire relatie met [eiser] opgezegd per 11 maart 2024 (opzegtermijn van 2 maanden) en de hypothecaire lening voor de woon- en bedrijfsruimte opgezegd per 11 juli 2024 (opzegtermijn van 6 maanden). [2] Later heeft Rabobank de beëindiging van de bancaire relatie (de bankrekeningen) alsnog uitgesteld tot ook 11 juli 2024. [3] Het is [eiser] niet gelukt alternatieve zekerheid en financiering ter aflossing van de hypothecaire lening van € 738.500,00 te verkrijgen, met als gevolg dat Rabobank op 12 juli 2024 heeft aangekondigd een executieveiling op te starten. Maar volgens [eiser] zou dat onrechtmatig zijn, terwijl [eiser] en zijn gezin op dit moment niet over alternatieve woon- en bedrijfsruimte beschikken. [eiser] heeft daarmee in principe een spoedeisend belang bij een voorziening ter voorkoming van (de opeising van de hypotheekvordering en de als gevolg daarvan aangekondigde) executieverkoop.
Geen spoedeisendheid bij vorderingen tot herstel van de bankrekeningen
3.3.
Dit ligt anders voor de vorderingen tot herstel van de bankrelatie voor wat betreft de twee opgezegde bankrekeningen. [eiser] heeft namelijk nog steeds een bankrekening bij een andere bank. Volgens [eiser] heeft hij er belang bij om de bankrekeningen bij Rabobank te handhaven omdat de meeste betalingen via die rekeningen liepen en het wenselijk is om de betaling van de hypotheek (bij voortzetting) ook via rekening bij Rabobank te laten lopen (zodat deze via automatische incasso kan plaatsvinden). Maar daarmee heeft [eiser] nog geen
spoedeisendbelang aangetoond bij de vorderingen tot herstel van de bankrekeningen. Alle (primaire en subsidiaire) vorderingen van [eiser] die strekken tot herstel van de twee bankrekeningen van [eiser] bij Rabobank moeten daarom worden afgewezen wegens gebrek aan spoedeisend belang.
Primaire vorderingen van [eiser] niet toewijsbaar in kort geding
3.4.
[eiser] vordert primair ook dat Rabobank de hypothecaire geldlening ongewijzigd voortzet en blijvend afziet van executoriale verkoop van de woon- en bedrijfsruimte. Deze vorderingen zonder tijdsbeperking zijn niet van voorlopige aard en zijn om die reden niet toewijsbaar in kort geding.
Subsidiaire vorderingen worden afgewezen, want de opzegging is rechtmatig
3.5.
Subsidiair vordert [eiser] , kort gezegd, dat Rabobank
voorlopigde hypothecaire geldlening ongewijzigd voortzet en afziet van executoriale verkoop van de woning, namelijk
totdatde bodemrechter zich over de rechtmatigheid van de opzegging van de hypothecaire geldlening heeft uitgesproken in een eindvonnis in een (nog door [eiser] te starten) bodemprocedure.
3.6.
Ook deze subsidiaire vorderingen worden afgewezen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de opzegging door Rabobank van de hypothecaire geldlening namelijk rechtsgeldig en rechtmatig.
Rabobank is tot opzegging wettelijk verplicht onder de Wwft
3.7.
Rabobank is tot die opzegging zelfs wettelijk verplicht. Op grond van de Wwft [4] dient de bank namelijk een voortdurend cliëntenonderzoek in te stellen naar haar klanten, dus ook naar [eiser] . [5] Indien Rabobank vervolgens vaststelt dat zij het cliëntenonderzoek niet kan afronden – hetgeen in dit geval concreet betekent: niet kan uitsluiten dat sprake is van witwassen – dan is Rabobank wettelijk verplicht om de bancaire relatie met de klant te beëindigen. [6] En dat is hier het geval, want ondanks herhaalde verzoeken van Rabobank heeft [eiser] niet de gevraagde informatie verstrekt die de bank nodig heeft om elke mogelijke betrokkenheid bij witwassen uit te sluiten.
3.8.
Op 3 april 2023 [7] heeft Rabobank vragen gesteld aan [eiser] naar aanleiding van een mediabericht van 26 september 2021 [8] over de door de politie ontdekte hennepkwekerij en over de conservatoire beslagen die het OM vervolgens op 18 februari 2022 heeft gelegd op de bankrekeningen. [9] [eiser] heeft aan Rabobank geantwoord dat hij niets van de hennepkwekerij afwist, dat hij de loods waarin dit was aangetroffen destijds verhuurd had aan een particulier, maar niet meer wist wie. Volgens [eiser] zouden de beslagen binnen een paar weken opgeheven worden omdat hij zelf geen verdachte meer zou zijn in het onderzoek. Vervolgens heeft [eiser] op 10 april 2023 aangegeven dat hij van de verhuur van een gedeelte van de loods geen huurcontract meer had, hiervan ook geen betalingen zijn overgemaakt en de verhuur ook maar van korte duur is geweest.
3.9.
In e-mails van 11, 17 en 24 april 2023 heeft Rabobank aan [eiser] om aanvullende documentatie verzocht. Rabobank heeft aangegeven dat zonder huurovereenkomst, informatie over de huurder en correspondentie over de opheffing van de beslaglegging de betrokkenheid van [eiser] bij de hennepkwekerij niet duidelijk is. Indien [eiser] verder niets kon aanleveren, dan zou Rabobank het onderzoek afronden op basis van de beschikbare informatie. En dat kon gevolgen hebben voor de klantrelatie en mogelijk tot beëindiging daarvan leiden, zo bevestigde Rabobank in de e-mails van 17 en 24 april 2023.
3.10.
Per brief van 24 oktober 2023 heeft Rabobank vervolgens aan [eiser] haar voornemen aangekondigd om de klantrelatie te beëindigen. [eiser] heeft hierop bezwaar gemaakt per brief van zijn advocaat van 24 november 2023, waarop Rabobank reageerde per brief van 10 januari 2024 (dezelfde brief waarin de klantrelatie door Rabobank is opgezegd). Rabobank heeft daarin aan [eiser] uitgelegd dat zij zijn verklaringen niet plausibel acht en hij geen enkele documentatie heeft overgelegd ter onderbouwing ervan.
3.11.
Ter zitting heeft [eiser] gesteld dat hij de identiteit van de ‘huurder’ [10] wel degelijk kent maar deze informatie vanwege veiligheidsoverwegingen (bedreigingen) niet met Rabobank heeft gedeeld. Maar dit is strijdig met wat [eiser] eerder heeft verklaard – dat hij niet meer wist wie het was – en maakt de uitkomst voor Rabobank niet anders: zij kan nog steeds niet anders vaststellen dan dat de hennepkwekerij is aangetroffen op het terrein van [eiser] dat door Rabobank is gefinancierd, waardoor Rabobank hier ook bij betrokken is. Dit vormt voor Rabobank een onacceptabel risico op betrokkenheid bij witwassen dat zij op grond van het cliëntenonderzoek (d.w.z. de door [eiser] verstrekte informatie) niet kan uitsluiten.
3.12.
[eiser] ontkent elke betrokkenheid bij de hennepkwekerij en voert aan dat hij onschuldig is. Hij wijst op de onschuldpresumptie. Tegen hem is wel een strafzaak gestart maar deze loopt nog steeds in hoger beroep. Hij heeft Rabobank echter geen verder inzicht gegeven in de lopende strafzaak, bijvoorbeeld door het strafvonnis in eerste aanleg te delen en/of nader toe te lichten waarom hij meent dat de uitkomst in hoger beroep anders zal zijn. Rabobank heeft kort voor de zitting zelf contact opgenomen met het OM en daaruit is haar gebleken dat [eiser] per vonnis van 20 juli 2023 is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet. Hierover is [eiser] eerder dus niet open, eerlijk en transparant geweest. Feit is ook dat de conservatoire beslagen er nog steeds liggen.
3.13.
[eiser] heeft aangevoerd dat sprake moet zijn van een belangenafweging. Hij stelt dat Rabobank een contractuele zorgplicht heeft en dat een opzegging van de bancaire relatie moet worden beoordeeld aan de hand van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. [11] De opzegging is door Rabobank inderdaad ook gebaseerd op de toepasselijke Algemene Bankvoorwaarden (ABV). [12] Maar aangezien Rabobank op grond van de Wwft de wettelijke plicht heeft om de bancaire relatie te beëindigen, komt de voorzieningenrechter aan een belangenafweging c.q. een toetsing in hoeverre de opzegging (op grond van de contractuele relatie tussen partijen en de daarop toepasselijke ABV) naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid aanvaardbaar zou zijn, niet toe.
Executiemaatregelen niet disproportioneel
3.14.
[eiser] heeft aangevoerd dat executiemaatregelen moeten worden verboden aangezien deze volgens hem buitengewoon disproportioneel zijn. Maar Rabobank komt als hypotheekhouder op grond van de wet het recht op parate executie toe. [13] Uitzondering hierop is wanneer executie misbruik van bevoegdheid oplevert. Maar [eiser] heeft niet aangetoond dat er sprake is van een grote onevenwichtigheid tussen het belang van Rabobank en dat van [eiser] . [eiser] heeft niet aangetoond dat parate executie voor hem tot een noodsituatie zou leiden. Weliswaar heeft hij gesteld dat hij met zijn gezin op straat zou komen te staan, maar dit kwalificeert in de hierna te noemen omstandigheden niet als een acute noodsituatie waardoor executie een misbruik van recht door Rabobank zou zijn.
3.15.
[eiser] heeft niet aangetoond dat hij er alles aan heeft gedaan om een dergelijk situatie voor hem en zijn gezin te voorkomen. Vanaf de eerste informatieverzoeken van de Rabobank in april 2023 met betrekking tot de hennepkwekerij heeft [eiser] maar beperkte, onvolledige en deels tegenstrijdige informatie verschaft. Op vervolgvragen heeft [eiser] nagelaten documentatie te verschaffen. Ook over het strafproces en de gelegde beslagen heeft [eiser] al die tijd niet naar waarheid geantwoord en geen inzage gegeven.
3.16.
De rechtsgeldige opzegging door Rabobank dateert al van januari 2024 (en het voornemen daartoe was al geuit in oktober 2023). Vervolgens gold een opzegtermijn van zes maanden. [eiser] heeft weliswaar een viertal afwijzingen voor alternatieve financiering door andere hypotheekverstrekkers overgelegd, maar deze dateren van tussen 28 juni en 1 augustus 2024. Hij heeft niet overtuigend aangetoond dat hij er sinds de (aangekondigde) opzegging alles aan heeft gedaan om alternatieve financiering te vinden en/of om de woon- en bedrijfsruimte onderhands te verkopen.
3.17.
Ook heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat er geen enkele alternatieve woon- en bedrijfsruimte voor hem te vinden zou zijn (geweest). En in het kader van dit kort geding is er op dit punt ook geen plaats voor nadere bewijslevering.
Meer subsidiaire vordering (voor een onderhandse verkooptermijn) wordt ook afgewezen
3.18.
Meer subsidiair vordert [eiser] dat hem een termijn van 24 maanden wordt geboden om het onroerend goed onderhands te kunnen verkopen. Maar ook voor deze vordering ziet de voorzieningenrechter, op grond van al het voorgaande, geen grond voor toewijzing. Weliswaar zou een onderhandse verkoop een gunstigere uitkomst (opbrengst) kunnen hebben dan executieveiling, hetgeen in belang van beide partijen kan zijn, maar niet alleen heeft [eiser] hiervoor al ruim de tijd gehad, ook in het executietraject behoort een ondershandse verkoop nog wel degelijk tot de mogelijkheden. [14] Ten slotte staat het partijen uiteraard vrij om buiten rechte hierover tot afspraken te komen.
Overige (neven)vorderingen
3.19.
[eiser] heeft nog een aantal (neven)vorderingen ingesteld die in het verlengde liggen van de primaire en subsidiaire vorderingen tot herstel van de bancaire relatie en ter uitvoering daarvan (waaronder Rabobank te veroordelen tot: gelden terugboeken, werking van betaalpassen herstellen, betaalverkeer hervatten, verwijdering van [eiser] van interne/externe lijsten en registers waarop hij vanwege de opzegging is geplaatst; een en ander op straffe van dwangsom). In het verlengde van de afwijzingen van de primaire en subsidiaire vorderingen (en de overwegingen hiervoor) worden ook al deze overige (neven)vorderingen afgewezen.
Proceskostenveroordeling
3.20.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Rabobank worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.973,00
3.21.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.R. Hagen en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2024.

Voetnoten

1.Dit beginsel van openbaarheid, en vier limitatieve uitzonderingen hierop, volgen uit artikel 27 Rechtsvordering.
2.Productie 9 van [eiser] .
3.Per e-mail van Productie 5 van Rabobank.
4.Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.
5.Dit volgt uit artikel 3 lid 2 onder d jo. 3 lid 5 onder c en e Wwft.
6.Dit volgt uit artikel 5 lid 3 Wwft.
7.Productie 6 [eiser] , producties 16, 18 en 20 Rabobank.
8.Productie 9 Rabobank.
9.Op 3 april 2023 heeft Rabobank aan [eiser] ook vragen gesteld over een aantal transacties op de bankrekeningen. Deze vragen heeft [eiser] vervolgens voldoende beantwoord, met overlegging van documentatie/facturen.
10.[eiser] heeft ter zitting ook aangevoerd dat het niet om huur maar om bewaarneming (van de caravan van de betreffende persoon op het terrein/in de loods van [eiser] ) zou gaan.
11.Artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW).
12.Art. 35 ABV
13.Artikel 3:268 BW.
14.Dit volgt uit artikel 3:268 lid 2 BW.