Overwegingen
7. Vooropgesteld wordt dat eiser op de zitting zijn betoog dat de werkzaamheden zouden zijn verricht zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning voor het wijzigen van een Rijksmonument is verleend, heeft ingetrokken. De rechtbank gaat daar in de uitspraak dan ook verder niet op in.
8. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en de Omgevingswet in werking getreden. Omdat het handhavingsverzoek vóór die datum is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
9. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in geval van de overtreding van een wettelijk voorschrift, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet uitzicht op legalisering bestaat. Ook kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
10. Het is de taak van de bestuursrechter om geschillen te beslechten. De bestuursrechter is daarom alleen gehouden om een beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan inhoudelijk te beoordelen, als de indiener van het beroep daarbij een actueel en reëel belang heeft. Eiser moet het doel dat hij met zijn handhavingsverzoek nastreeft met zijn beroep kunnen bereiken. Als dat (proces)belang is vervallen, doet de bestuursrechter geen uitspraak alleen maar vanwege de principiële betekenis daarvan.
11 . De herstelwerkzaamheden aan de kademuren zijn in augustus 2021 afgerond. Eiser kan de herstelwerkzaamheden en de wijze waarop die zijn uitgevoerd met zijn beroep dus niet meer voorkomen. Eiser stelt echter schade te hebben geleden, onder meer omdat een bestaande scheur in de muur van zijn werfkelder als gevolg van de werkzaamheden is verergerd. Eiser heeft zijn stelling onderbouwd met foto’s. Deze schade is gemeld bij de gemeente en al onderwerp van een civiele schadeprocedure tussen eiser en de gemeente. Als in deze zaak blijkt dat de werkzaamheden in strijd met de vergunningvoorschriften zijn verricht en het college eisers handhavingsverzoek ten onrechte heeft afgewezen, wil eiser de onrechtmatigheid van het bestreden besluit in de civiele procedure gebruiken om zijn schade op de gemeente te verhalen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser daarmee voldoende (proces)belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
12. Eiser voert aan dat er geen plan is opgesteld om schade aan belendingen te voorkomen, zodat niet is voldaan aan vergunningvoorschrift 4. De rapporten die wél zijn opgesteld, zijn volgens eiser om diverse redenen niet gericht op het voorkomen van schade.
13. De rechtbank stelt op grond van de stukken vast dat reeds met het onderzoeksrapport van [onderzoeksbureau 1] B.V. van 16 juni 2015 (RA15175a versie 2) een risicoanalyse is gemaakt van de (omgevings)invloeden van de renovatie van de walmuren op de werfmuren aan de [straat] in [woonplaats] . De risicoanalyse is erop gericht het ontwerp, de keuzes voor de bouwmethodes en mogelijke preventieve mitigerende maatregelen zodanig te optimaliseren dat de kans op schade rekenkundig beperkt blijft tot aanvaardbare minimale (esthetische) schade aan bestaande constructies. In een monitoringsplan zullen vervolgens op basis van deze analyse, alarm- en grenswaarden voor schadeveroorzakende bronnen (zoals trillingen, vervormingen en spanningsveranderingen ed.) worden bepaald.
14. Hierop heeft [onderzoeksbureau 1] B.V. op 15 juni 2018 een algemeen monitoringsplan vastgesteld (RA18194a versie 2) voor de renovatie van de walmuren aan de [straat] waarin voornoemde alarm- en grenswaarden zijn bepaald. In het plan staat dat indien tijdens de uitvoering alarmwaarden worden bereikt ofwel grenswaarden worden benaderd, er mogelijk aanvullende maatregelen in de uitvoering moeten worden genomen om zo mogelijke schadelijke invloed op de omgeving als gevolg van de werkzaamheden tot een minimum te beperken. Specifiek voor de reconstructie van de lage walmuren aan de [straat] RAK [nummer] oost-noordzijde (waar eisers pand deel van uitmaakt) is door [onderzoeksbureau 2] op 20 mei 2021 een monitoringsplan vastgesteld (VN-58203-13). Hierin zijn tussen 12 januari en 7 mei 2021 metingen verricht aan RAK [nummer] , die vervolgens zijn geanalyseerd en getoetst aan de in het rapport van [onderzoeksbureau 1] vastgestelde alarm- en grenswaarden. Het college heeft op de zitting benadrukt dat dit monitoringsplan is opgesteld, ondanks het feit dat uit de risicoanalyse niet bleek van een verhoogd risico in RAK [nummer] . Normaliter wordt een specifiek monitoringsplan pas gemaakt als sprake is van een verhoogd risico.
15. Tot slot ziet de rechtbank dat er specifiek voor het pand van eiser beheersmaatregelen zijn getroffen om schade te voorkomen. In het onderzoeksrapport van [onderzoeksbureau 1] B.V. van 4 september 2020 (RA20419a – versie 1) is een risicoanalyse is gemaakt van de (omgevings)invloeden van de renovatie van de kademuren op de werfmuren en het keldergewelf van het pand aan de [adres 2] , het buurpand van eiser. Hierbij zijn de grondvervormingen als gevolg van de werkzaamheden bepaald. In de notitie van [onderzoeksbureau 1] B.V. van 4 december 2020 (NT20419b – versie 1) is vervolgens geconcludeerd dat het vervormingsverloop bij dit pand, vergelijkbaar moet worden geacht bij het pand van eiser en dat het risico zeer klein is dat de werkzaamheden aan de walmuur leiden tot schade aan de (op dat moment niet aanwezige) achtergevel van het pand van eiser. In de memo van 15 december 2020 zijn – vanwege de bijzondere situatie van het pand van eiser – door een constructeur van [bedrijf] daarom twee beheersmaatregelen vastgesteld die moeten voorkomen dat de vervorming zo verlopen dat die niet-toelaatbaar worden geacht.
16. De rechtbank kan eiser gelet op de inhoud van voornoemde rapporten en stukken niet volgen in het betoog dat niet aan vergunningvoorschrift 4 zou zijn voldaan, omdat er een plan zou ontbreken om schade aan belendingen te voorkomen. De aangehaalde rapporten zijn, in samenhang gelezen, allemaal gericht op het voorkomen van schade aan bestaande constructies. Eisers werfkelder is bovendien, mede gelet op de bijzondere situatie van dat pand, nog eens apart onderzocht. Daarbij zijn specifiek voor deze locatie beheersmaatregelen vastgesteld, juist om schade te voorkomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de afwijzing van eisers handhavingsverzoek voor zover dat ziet op vergunningvoorschrift 4 dan ook terecht in stand gelaten in het bestreden besluit. Eiser heeft verder de juistheid van de inhoud van de rapporten betwist. De grenswaarden zouden te ruim zijn vastgesteld, de onjuiste funderingsdiepten zouden tot verkeerde onderzoeksresultaten hebben geleid, en de onderzoeksmethoden zouden niet geschikt zijn voor oude, meer kwetsbare werfkelders zoals die van eiser. Nu er meerdere rapporten door verschillende onderzoeksbureaus zijn opgesteld en eiser zijn stelling niet heeft onderbouwd met een tegenadvies van een deskundige, ziet de rechtbank hierin geen reden om aan de inhoud van de rapporten te twijfelen. De enkele stelling van eiser dat er heel veel schademeldingen zijn gedaan, zonder deze stelling nader te onderbouwen, is onvoldoende. Dit betoog slaagt niet.
17. De rechtbank is wel met eiser van oordeel dat het college in het bestreden besluit ten onrechte niet naar hiervoor aangehaalde onderzoeksrapporten heeft verwezen, zoals het rapport van [onderzoeksbureau 1] B.V. van 16 juni 2015 (RA15175a versie 2). Dit terwijl eiser in het handhavingsverzoek wel expliciet heeft verzocht om over alle onderzoeksrapporten als bedoeld in vergunningvoorschrift 4 te beschikken. Hiermee is sprake van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. Voor de vraag welke rechtsgevolgen daaraan moeten worden verbonden, vindt de rechtbank doorslaggevend of eiser door dit gebrek in zijn belangen is geschaad. De rechtbank stelt vast dat de onderzoeksrapporten deel uitmaakten van de stukken die het college in de voorlopige voorzieningenprocedure heeft overgelegd. Eiser had dus reeds voor het instellen van beroep de beschikking over de rapporten. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het gebrek in het bestreden besluit te passeren.Dat betekent dat deze beroepsgrond slaagt, maar niet leidt tot vernietiging van het bestreden besluit.
18. Eiser voert aan dat er geen bouwveiligheidsplan is opgesteld, zodat niet is voldaan aan vergunningvoorschrift 5. Voor zover er al een bouwveiligheidsplan is vastgesteld, voldoet dat plan volgens eiser niet aan de eisen uit artikel 8.7 van het Bouwbesluit 2012.
19. De rechtbank stelt vast dat er geen bouwveiligheidsplan is vastgesteld terwijl vergunningvoorschrift 5 dat wel voorschrijft. Het college heeft volstaan met de conclusie van de toezichthouder dat een bouwveiligheidsplan niet nodig zou zijn, omdat de bouwlocatie op het water steeds opschuift, het materieel wordt aangevoerd over het water en de bouwplaats wordt afgesloten. [A] , senior hoofdinspecteur, heeft dit op de zitting beaamd en er verder op gewezen dat hij de situatie ter plaatse als veilig heeft beoordeeld. De rechtbank kan deze redenering niet volgen. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning in 2012 was reeds duidelijk hoe de werkzaamheden aan de walmuren zouden worden uitgevoerd. Destijds werd het kennelijk nodig geacht om dit voorschrift in de vergunning op te nemen en het voorschrift is ook niet op een later moment ingetrokken. Bovendien overtuigt de redenering waarom een bouwveiligheidsplan in dit geval (bij nader inzien) niet nodig was, niet. In een bouwveiligheidsplan moeten maatregelen worden vastgelegd die onveilige situaties en hinder als gevolg van onder meer geluid, stof, trillingen, en de wijziging van grondwaterstanden, zoveel mogelijk voorkomen, en ziet de rechtbank niet waarom daar in geval van werkzaamheden vanaf het water geen sprake van zou kunnen zijn.Daar komt bij dat uit de stukken blijkt dat er ook (deels) vanaf de kade is gewerkt, waar mensen lopen en ook op de grachten wordt gevaren. Het is bovendien een locatie in de [woonplaats] binnenstad. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de uitvoering van de werkzaamheden dan ook in strijd met voorschrift 5 van de vergunning plaatsgevonden. De beroepsgrond slaagt.
20. Het college heeft zich op de zitting nog op het standpunt gesteld dat het ontbreken van een bouwveiligheidsplan niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, omdat de werkzaamheden zijn afgerond en niet van schade of gevaarzetting is gebleken, maar daar gaat de rechtbank niet in mee. Eiser stelt in deze zaak immers wél schade te hebben geleden als gevolg van de werkzaamheden, en dat die (mogelijke) schade geen verband houdt met het ontbreken van een bouwveiligheidsplan staat op dit moment – zonder een nadere beoordeling van de schade – niet vast.
21. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover het college daarin heeft beslist op het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek wegens overtreding van vergunningvoorschrift 5. De rechtbank ziet voorts aanleiding om zelf in de zaak te voorzien.
22. Volgens vaste rechtspraak moet het bestuursorgaan bij de heroverweging de op dat moment geldende feiten en omstandigheden betrekken. In dit geval zijn de werkzaamheden waar het handhavingsverzoek van eiser op zag, afgerond. Er is op dit moment geen overtreding meer en dus geen bevoegdheid voor het college om handhavend op te treden. Indien het college opnieuw op de bezwaren van eiser zou moeten beslissen, zou het college het bezwaar van eiser dan ook alsnog ongegrond moeten verklaren. De rechtbank zal daarom bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Het college hoeft dus niet zelf opnieuw te beslissing op het handhavingsverzoek.
Proceskosten in verband met het beroep
23. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank het college in de proceskosten van eiser in beroep. De kosten van eiser voor de beroepsmatige rechtsbijstand van zijn gemachtigde stelt de rechtbank vast op € 1.750,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,--, onder een wegingsfactor 1). Deze tarieven staan in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
24. Eiser heeft verder verzocht om een vergoeding van zijn verletkosten tot een bedrag van € 738,25, gebaseerd op een reistijd van drie uren in totaal, en een zittingstijd van een uur en 15 minuten, bij een uurtarief van € 169,--. Eiser heeft desgevraagd aangegeven dat hij vanuit Noord-Holland naar de zitting is gekomen, maar heeft geen informatie willen geven over zijn precieze verblijfsplaats in het bijzijn van het college, naar eigen zeggen, omwille van zijn eigen veiligheid. Omdat eiser echter geenszins concreet heeft gemaakt of onderbouwd dat zijn veiligheid in het gedrang komt als hij zijn verblijfsplaats kenbaar zou maken aan het college, stelt de rechtbank eisers reistijd schattenderwijs vast op twee uren in totaal. Verder geldt op grond artikel 2, eerste lid, onder e, van het Bpb een maximum uurtarief van € 103,--. Dat betekent dat de rechtbank het college veroordeelt in de verletkosten van eiser tot een bedrag van € 332,75.
25. Tot slot moet het college het door eiser betaalde griffierecht van € 184,-- aan eiser vergoeden.
Overschrijding van de redelijke termijn
26. Eiser heeft de rechtbank tot slot verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
27. Gelet op dit schadeverzoek heeft de rechtbank de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat) na sluiting van het onderzoek aangemerkt als derde-belanghebbende. Vanwege de Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014 heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen.
28. De redelijke termijn vangt aan op het moment waarop een bezwaarschrift wordt ingediend tegen het primaire besluit. Voor de procedure in eerste aanleg is de redelijke termijn in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan twee jaar heeft geduurd. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar duren en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar. Of de redelijke termijn is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de procesgang, en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene, van betekenis. Dergelijke omstandigheden kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen.
29. Omdat de termijn op 22 juni 2021 is aangevangen (de datum waarop het college het bezwaarschrift van eiser heeft ontvangen) en de rechtbank uitspraak doet op 19 februari 2024, is de termijn van de procedure in eerste aanleg twee jaar en bijna acht maanden. Van bijzondere omstandigheden die een langere termijn dan twee jaar rechtvaardigen is de rechtbank niet gebleken. Dat er tussen eiser en het college meerdere procedures lopen over allerlei bouwkundige conflicten, maakt dat oordeel niet anders. Ook het feit dat het college al een hoog bedrag aan dwangsommen aan eiser heeft uitbetaald wegens het niet (tijdig) nemen van besluiten, rechtvaardigt geen langere behandelingsduur in deze zaak. De redelijke termijn is daarom overschreden met bijna acht maanden. Dat betekent dat eiser gelet op het forfaitaire tarief van € 500,-- per half jaar (waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond), recht heeft op een schadevergoeding van € 1.000,.
30. De bezwaarfase heeft (gerekend van de ontvangst van het bezwaarschrift op 22 juni 2021 tot het besluit op bezwaar van 20 april 2022) bijna tien maanden geduurd. Dat betekent dat de maximale termijn van een half jaar met bijna vier maanden is overschreden. De beroepsfase heeft (gerekend van de ontvangst van het beroepschrift op 30 mei 2022 tot de uitspraak van 19 februari 2024) een jaar en bijna negen maanden geduurd. Dat is bijna drie maanden langer dan de maximale termijn van anderhalf jaar. De termijnoverschrijding is daarom voor 4/7 deel toe te rekenen aan het college, en voor 3/7 deel toe te rekenen aan de rechtbank. Dat leidt ertoe dat het college een bedrag van € 571,43, en de Staat een bedrag van € 428,57 aan schadevergoeding aan eiser moet betalen.
Proceskosten in verband met het schadeverzoek
31. Omdat het schadeverzoek wordt toegekend ziet de rechtbank aanleiding om het college en de Staat ook te veroordelen in de proceskosten die eiser in verband met zijn schadeverzoek heeft gemaakt. In lijn met het arrest van de Hoge Raad van 10 november 2023, stelt de rechtbank de kosten voor de beroepsmatige rechtsbijstand van de gemachtigde van eiser vast op € 218,75 (1 punt voor het indienen van het schadeverzoek, met een waarde per punt van € 875,--, onder een wegingsfactor 0,25).Het tarief staat in het Bpb. Omdat de termijnoverschrijding voor 4/7 deel is toe te rekenen aan het college, en voor 3/7 deel aan de rechtbank, leidt dat ertoe dat het college een bedrag van € 125,--, en de Staat een bedrag van € 93,75 aan eiser moet betalen.
32. Er is geen aanleiding voor een (tweede) vergoeding van het griffierecht, want voor het verzoek om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijk termijn geen griffierecht verschuldigd.