ECLI:NL:RBMNE:2025:1006

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
16/398060-24
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belediging, bedreiging, diefstal met braak en overtreding van een gebiedsverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die meerdere strafbare feiten heeft gepleegd. De verdachte is veroordeeld voor belediging en bedreiging van verbalisanten, diefstal met braak en het overtreden van een gebiedsverbod. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 november 2024 in Utrecht een ambtenaar in functie heeft beledigd door haar in het gezicht te spugen. Daarnaast heeft hij in de periode van 14 tot en met 18 november 2024 een andere ambtenaar bedreigd met de dood. Op 15 december 2024 heeft de verdachte wijnflessen en cadeaukaarten gestolen van een stichting door middel van braak. Tevens heeft hij op dezelfde dag een ambtenaar beledigd door op hem te spugen en heeft hij een gebiedsverbod overtreden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar, waarbij rekening is gehouden met zijn recidive en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die immateriële schade hebben geleden door de beledigingen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/398060-24 en 16/004257-25 (gev. ttz)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] (Irak),
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres 1] , [postcode] te [plaats]
gedetineerd in P.I. [locatie] .
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. S. Dekker en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.G.S. Rozestraten, advocaat te Utrecht alsmede de benadeelde partij [benadeelde 1] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Parketnummer 16/004257-25
feit 1op 14 november 2024 in Utrecht een ambtenaar in functie ( [benadeelde 1] ) heeft beledigd door haar in het gezicht te spugen;
feit 2in de periode van 14 november 2024 tot en met 18 november 2024 in Utrecht een ambtenaar in functie ( [benadeelde 2] , meermalen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling met de woorden “Ik zweer het op jouw kankermoeder, als ik mijn spullen niet terugkrijg, steek ik die kankeragent die mij heeft aangehouden in zijn nek.” en/of “Ik zweer dat ik die agent in zijn nek steek als ik mijn spullen niet krijg";
Parketnummer 16/398060-24
feit 1primair: op 15 december 2024 in Utrecht wijnflessen, cadeaukaarten, een koffer met inhoud en een tas met inhoud heeft gestolen van Vereniging Cultuurconnect en Stichting Promotie Theater- en Concertbezoek door middel van braak, verbreking of inklimming;
subsidiair: heeft geprobeerd om eerdergenoemde goederen te stelen, door met een steen een ruit te verbreken, het pand te betreden en daar lades te openen en tassen en koffers buiten het pand te leggen;
feit 2op 15 december 2024 in Utrecht een ambtenaar in functie ( [benadeelde 3] ) heeft beledigd, door op diens lichaam te spugen;
feit 3op 15 december 2024 in Utrecht niet heeft voldaan aan een ambtelijk bevel door opzettelijk een gebiedsverbod te overtreden;
feit 4op 15 december 2024 in Utrecht een ambtenaar in functie ( [benadeelde 4] ) heeft beledigd met de woorden: 'kankerhoer'.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat er geen formele belemmeringen zijn om een inhoudelijk oordeel over de zaak te geven.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Parketnummer 16/004257-25
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit nu er volgens haar geen sprake is geweest van het opzettelijk spugen in het gezicht. Ook heeft zij vrijspraak bepleit van het onder feit 2 ten laste gelegde, omdat het (voorwaardelijk) opzet op de bedreiging ontbreekt.
Parketnummer16-398060-24
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor het onder feit 1 primair ten laste gelegde, omdat discussie mogelijk is over de vraag of de diefstal voltooid is. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 2 ten laste gelegde, omdat het (voorwaardelijk) opzet op de belediging ontbreekt. De raadsvrouw heeft ook vrijspraak bepleit van het onder feit 3 ten laste gelegde. Het bevel is onvoldoende gemotiveerd en daarmee volgens de raadsvrouw onrechtmatig opgelegd. Zij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 4. De standpunten van de raadsvrouw worden – voor zover van belang voor de beoordeling – verder besproken onder het oordeel van de rechtbank (paragraaf 4.3.2.).
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Parketnummer 16/004257-25
Bewijsmiddelen [1]
De bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één feit of meerdere feiten.
Een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Plaats delict: Utrecht
Op 14 november 2024, omstreeks 20:00 uur was ik werkzaam in de hoedanigheid als arrestantenverzorgster van de politie Midden Nederland. Door verdachte [verdachte] werd ik opzettelijk in mijn gezicht gespuugd. [2]
Een proces-verbaal van [benadeelde 1] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 14 november 2024 bracht ik verdachte [verdachte] naar het Politie Cellencomplex te Houten. Ik zag dat verdachte [verdachte] mij aankeek. Ik hoorde vervolgens een spuug geluid komen uit de richting van verdachte [verdachte] en voelde direct spuug in mijn gezicht. [3]
Een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Plaats delict: Utrecht.
Ik doe aangifte van bedreiging met de dood, of bedreiging met zware mishandeling. [4]
Een proces-verbaal van [benadeelde 2] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 18 november 2024 was ik, verbalisant, mijn dienstmail aan het lezen en zag ik dat een collega mij gemaild had. Ik las dat hij mij vertelde dat ik verdachte [verdachte] had aangehouden en dat verdachte mij heeft bedreigd via de rechter-commissaris op 15 november 2024. Ik las dat de collega mij verwees naar een bijlage waarin ik het volgende las:
“Rechter-Commissaris: Gaat u er de volgende keer weer naartoe?
Verdachte: Ik ga er weer naartoe. Ik zweer het op jouw kankermoeder, als ik mijn spullen niet terugkrijg, steek ik die kankeragent die mij heeft aangehouden in zijn nek.
Rechter-Commissaris: Verdachte roept op het einde: ik zweer dat ik die agent in zijn nek steek als ik mijn spullen niet krijg". [5]
Bewijsoverwegingen
Feit 1 Belediging verbalisant
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij tegen de deur of een camera heeft gespuugd. Uit het proces-verbaal van de verbalisant volgt echter dat zij in haar gezicht is gespuugd. Zij verklaart bovendien dat verdachte haar aankeek en zij vervolgens een spuug geluid hoorde uit de richting van verdachte. Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat hieruit volgt dat verdachte de verbalisant opzettelijk heeft beledigd door haar eerst aan te kijken en vervolgens in het gezicht te spugen. Verdachte heeft door zo te handelen op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het spuug in het gezicht van de verbalisant terecht zou komen.
Feit 2 Bedreiging verbalisant
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling, is onder meer vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze het leven zou kunnen verliezen respectievelijk zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Aangever heeft verklaard dat hij van een collega hoorde dat verdachte hem bij de rechter-commissaris heeft bedreigd. Verdachte heeft daar verklaard dat hij de agent die hem heeft aangehouden in zijn nek zal steken als hij zijn spullen niet terugkrijgt. Uit het proces-verbaal van aanhouding volgt dat aangever, samen met één andere collega, verdachte heeft aangehouden op 14 november 2024. De raadsvrouw heeft bepleit dat onduidelijk is tegen welke agent de bedreiging is gericht. Het enkele feit dat onduidelijk is tegen welke van de twee agenten (of tegen beide agenten) – die betrokken waren bij de aanhouding – de bedreiging is gericht, doet er (gezien de aard van de door verdachte gedane uitlatingen en de omstandigheden waaronder die zijn gedaan) echter niet aan af dat bij betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Door de verbalisant via de rechter-commissaris indirect te bedreigen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bovendien bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze woorden ook bij de betreffende verbalisant terecht zouden komen.
Parketnummer 16/398060-24
Bewijsmiddelen feit 1 en feit 3 [6]
De bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één feit of meerdere feiten.
Een proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] , namens Cultuurconnectie en Stichting Pormotie Theater- en Concertbezoek, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 15 december 2024 kwam ik ter plaatse bij het pand in Utrecht en zag ik een vernielde ruit links van de voordeur. Ik liep naar binnen en zag hier gebroken glas op de grond.
Ik hoorde dat de politieagent tegen mij zei dat er bij de verdachte cadeaukaarten en wijnflessen in beslag zijn genomen waarop andere politiecollega's logo's zagen van SPTC (
de rechtbank begrijpt: Stichting Promotie Theater- en Concertbezoek). Ik kan 100% zeker bevestigen dat SPTC in haar kantoorruimtes op de tweede etage cadeaubonnen heeft liggen met daarop haar eigen logo. Daarbij heeft [A] (
de rechtbank begrijpt: de directeur van [stichting] )mij bevestigd dat SPTC ook wijnflessen met daarop haar eigen logo in haar kantoorruimtes heeft liggen. Ook zag ik dat de politieagent mij tijdens de aangifte een foto van een zwarte sporttas met daarop het logo van 'HDM' en drie witte strepen liet zien. . Ik nam contact op met [A] . Ik las in het bericht van [A] dat hij eerder zijn sporttas op de tweede etage in zijn kantoor op [adres 2] had neergelegd. Ik las dat hij deze sporttas omschreef als: zwart, drie witte strepen en een 'HDM' logo. Ik las in het bericht van [A] dat zich in deze sporttas sportkleding, een handdoek en schoenen bevonden. [7]
Een proces-verbaal van bevindingen van [aangever 2] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
lk, ambtenaar en buitengewoon opsporingsambtenaar, bevond mij op 15 december 2024 omstreeks 4:30 uur op het [straat 1] te Utrecht.
Ik hoorde het alarm op het [straat 1] afgaan. Ik zag een manspersoon met zijn bovenlichaam uit het raam hangen. lk zag dat het genoemde raam links van de hoofdingang was van perceel 11 op het [straat 1] . lk zag direct dat deze ruit kapot was en ik zag dat er scherven buiten op de grond lagen voor dit raam. lk zag dat de manspersoon naar buiten wilde klimmen.
lk zag dat er voor het gebroken raam ook een zwarte tas op de grond lag. lk zag dat deze tas open was en ik zag dat er meerdere flessen in zaten. We hebben de manspersoon uit het pand laten klimmen en vervolgens hebben wij hem stilgehouden in een hoekje zodat deze manspersoon niet weg kon rennen. lk zag dat er veel glasscherven binnen het pand lagen. [8]
Een proces-verbaal van verhoor getuige, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 15 december 2024 was ik werkzaam als beveiliger. Ik kreeg een melding om te gaan naar Cultuurconnectie Stichting Promotie Theater- en concertbezoek, gelegen aan het [straat 1] te Utrecht. De melding was dat er een inbraakalarm af ging.
Toen ik voor de voordeur van het pand stond, zag ik een man in het pand [adres 2] staan. Ik zag dat de man in de kamer stond van het open gebroken raam.
Ik zag dat de politie ter plaatse kwam. Ik zag dat zij de man aanhielden die ik kort daar voor uit het pand heb zien komen. [9]
Een proces-verbaal van bevindingen van uitkijken camerabeelden, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op de bewegende beelden van 15 december 2024, zie ik de verdachte op de rand plaatsnemen, tegen het raam aan. Ik zie dat hij met zijn armen tegen het raam aanduwt. Ik zie de verdachte door het raam heen gaan, dat hij heeft open gemaakt. Ik zie de verdachte naar buiten komen via het raam. Ik zie de verdachte met een grijze koffer in zijn hand weglopen. Ik zie dat de verdachte met een zwarte tas wegloopt. Ik zie de verdachte uit het pand via het raam klimmen met een tas in zijn hand. [10]
Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] , inclusief bijlage met Besluit verblijfsontzegging, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 29 oktober 2024 bevond ik, verbalisant, mij op het [straat 1] te Utrecht. Ik hield verdachte [verdachte] staande ter zake 2:2 lid 1 van de algemeen plaatselijke verordening Utrecht. Ik zag dat verdachte drugs dealde met een ander persoon. Ik heb de verdachte een verblijfsontzegging aangezegd voor de duur van 2 maanden. Ik vertelde hem dat het inging op 29 oktober 2024 en duurde tot 29 December 2024.
Ik vertelde aan de verdachte dat hij voor de duur van 2 maanden niet in het aangewezen gebied (
de rechtbank begrijpt: [straat 1] , [straat 2] en [straat 3] , zoals volgt uit de verblijfsontzegging)mocht komen en dat dit naar aanleiding was van de overtreding die verdachte zojuist had begaan.
Bewijsoverwegingen feit 1 en feit 3
Feit 1 Voltooide diefstal
Uit de bewijsmiddelen volgt dat een beveiliger een persoon uit het raam zag hangen op het [straat 1] in Utrecht. Uit de camerabeelden volgt dat deze persoon via een raam het pand betreedt en vervolgens met (onder andere) een grijze koffer en een zwarte tas het pand verlaat. Deze verdachte wordt uiteindelijk aangehouden en bij hem worden cadeaukaarten en wijnflessen aangetroffen. Aangever heeft verklaard dat deze spullen van Cultuurconnectie en Stichting Promotie Theater- en Concertbezoek zijn. De zwarte tas en de grijze koffer zijn buiten het pand aangetroffen. Anders dan de raadsvrouw, concludeert de rechtbank dat sprake is van een voltooide diefstal, omdat de goederen bij verdachte (dan wel buiten het pand) zijn aangetroffen, waaruit blijkt dat verdachte zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester over de goederen heeft beschikt
Feit 3 Overtreding gebiedsverbod
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken voor het overtreden van het gebiedsverbod, omdat het bevel onrechtmatig is opgelegd. Het bevel zou gebrekkig zijn gemotiveerd omdat de reden voor het opleggen van het gebiedsverbod enkel in één zin in het proces-verbaal staat vermeld. Volgens de raadsvrouw wordt niet omschreven wat de verbalisant precies heeft gezien. De rechtbank volgt dit standpunt van de raadsvrouw niet. Uit het proces-verbaal volgt dat de verbalisant heeft gezien dat verdachte drugs dealde met een ander persoon. Deze waarneming door de verbalisant volstaat in dat gebied, waarin sprake is van aanhoudende overlast, en kan het opleggen van het gebiedsverbod dragen. Daar komt bij dat verdachte niet heeft betwist dat hij dealde. Het betreffende proces-verbaal vermeldt onder het kopje ‘zienswijze betrokkene’ dat verdachte niet wilde verklaren. Op de terechtzitting heeft verdachte er evenmin blijk van gegeven dat de observatie van de verbalisant onjuist was.
Bewijsmiddelen feit 2 en feit 4
Een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 3] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 15 december 2024 was ik, verbalisant, werkzaam op politiebureau Utrecht Centrum. Op diezelfde dag ben ik tijdens mijn rechtmatige uitoefening van mijn taak, bespuugd door verdachte [verdachte] . Hierdoor is er een spetter spuug onder kin terecht gekomen, tevens zaten er spetters spuug op mijn T-shirt. [11]
Een proces-verbaal van bevindingen van [benadeelde 3] en [verbalisant 2] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 15 december 2024 kregen wij het verzoek om naar verdachte [verdachte] te gaan.
Op het moment dat ik, [benadeelde 3] , de deur van de ophoudruimte dicht wilde doen, toen de deur op een kier stond, zag ik de verdachte in een flits naar mij spugen. [12]
Ik, [verbalisant 2] , zag dat [verdachte] [benadeelde 3] aankeek en op minder dan een meter afstand in de richting van verbalisant [benadeelde 3] spuugde. Ik zag dat er klodders speeksel op het shirt, ter hoogte van de borst, van verbalisant [benadeelde 3] terecht kwamen. Ik, verbalisant [benadeelde 3] , zag en voelde dat een gedeelte van het speeksel van de verdachte [verdachte] onder mijn kin terecht kwam. Ik voelde een natte druppel speeksel op mijn kin. zag dat mijn shirt natte vlekken had ter hoogte van mijn borst. Mijn shirt was voordat ik de ophoudruimte binnen liep droog. [13]
Een proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 15 december 2024 was ik werkzaam als politieagent te Utrecht. Aldaar hoorde ik verdachte [verdachte] mij meerdere malen uitschelden voor kankerhoer. [14]
Een proces-verbaal van bevindingen van [aangever 3] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 15 december 2024 was ik op het politiebureau in Utrecht. Ik hoorde dat [verdachte] mij uitschold voor ‘Kankerhoer’.
Bewijsoverweging feit 2
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wel heeft gespuugd tegen de deur of tegen iets anders, maar dat het niet zijn bedoeling was dat dit op de verbalisant terecht zou komen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de deur van de cel nog niet gesloten was toen verdachte spuugde. Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat verdachte de verbalisant opzettelijk heeft beledigd door hem eerst aan te kijken en vervolgens in zijn gezicht te spugen. Verdachte heeft door zo te handelen op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het spuug in het gezicht van de verbalisant terecht zou komen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Parketnummer 16/004257-25
Feit 1
op 14 november 2024 te Utrecht
opzettelijk een ambtenaar, te weten verbalisant [benadeelde 1] , buitengewoon
opsporingsambtenaar, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van
haar bediening, in haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door
haar in het gezicht te spugen;
Feit 2
in de periode van 14 november 2024 tot en met 18 november 2024
te Utrecht verbalisant [benadeelde 2] meermalen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling
door meermalen, indirect, te weten ten overstaan van een ander, die [benadeelde 2] de woorden toe te voegen:
“Ik zweer het op jouw kankermoeder, als ik mijn spullen niet terugkrijg, steek ik die
kankeragent die mij heeft aangehouden in zijn nek.” en “Ik zweer dat ik die agent in zijn nek steek als ik mijn spullen niet krijg",
terwijl dit feit werd gepleegd tegen die [benadeelde 2] in diens hoedanigheid van
ambtenaar van politie;
Parketnummer 16/398060-24
Feit 1
op 15 december 2024 te Utrecht,
wijnflessen en cadeaukaarten en een koffer en een tas met inhoud, die geheel aan Vereniging Cultuurconnect en Stichting Promotie Theater- en Concertbezoek toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en
die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
en inklimming;
Feit 2
op 15 december 2024 te Utrecht,
opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde 3] , brigadier bij politie Eenheid
Midden-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening, in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden,
heeft beledigd, door die [benadeelde 3] op het lichaam te spugen;
Feit 3
op 15 december 2024 te Utrecht,
opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod
krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 172 en/of 172a van de
gemeentewet en artikel 2:3 van de APV Utrecht 2010,
gedaan door of namens de burgemeester van Utrecht, in elk geval een ambtenaar
als bedoeld in artikel 184 Wetboek van Strafrecht,
eerste en/of tweede lid,
inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen tussen 29 oktober 2024
(19:10 uur) tot en met 29 december 2024 (19:09 uur) niet mocht bevinden in/op het
gebied begrensd door de [straat 4] , [straat 1] , [straat 5] ,
[straat 6] , [straat 7] , [straat 8] , [straat 2] ,
[straat 9] , [straat 10] , [straat 10]
door, zich op voornoemde datum om 04:30 uur op het [straat 1] te bevinden;
Feit 4
op 15 december 2024 te Utrecht
opzettelijk een ambtenaar, te weten [aangever 3] , agent, gedurende of ter
zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening,
in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te
voegen: "kankerhoer".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Parketnummer 16/004257-25
Feit 1: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
Feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling;
Parketnummer 16/398060-24
Feit 1:diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
Feit 2:eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
Feit 3:opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast;
Feit 4:eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN EEN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren. De tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht dient van deze maatregel te worden afgetrokken.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om de vordering ISD af te wijzen, dan wel voorwaardelijk op te leggen. De oplegging van de ISD-maatregel is op basis van de aard en ernst van de feiten disproportioneel en er bestaat een reëel alternatief. Verdachte zou een plek kunnen krijgen bij Hostel de Hoek en daarnaast in ambulante dan wel klinische setting een behandeling kunnen volgen. De raadsvouw heeft subsidiair verzocht om de ISD-maatregel voor de duur van één jaar op te leggen en te beslissen tot een tussentijdse toets in de zin van artikel 38n lid 3 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. Dit licht de rechtbank hieronder toe.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten: hij heeft twee keer een verbalisant beledigd door op hem of haar te spugen en een verbalisant bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht, dan wel zware mishandeling. Ook heeft verdachte een diefstal gepleegd, waarbij hij tegelijkertijd een gebiedsverbod heeft overtreden. Dit zijn vervelende feiten, onder andere gepleegd tegen mensen die alleen hun werk proberen te doen. Het beledigen van een verbalisant, in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, is kwetsend en denigrerend, zoals ook volgt uit de schriftelijke slachtofferverklaring. De bedreiging van de verbalisant met een misdrijf tegen het leven gericht, dan wel zware mishandeling, heeft gevoelens van angst en onveiligheid opgeroepen. Met het plegen van de diefstal heeft verdachte laten zien geen enkel respect te hebben voor de eigendommen en de privacy van slachtoffers en zijn eigen belangen voorop te stellen. De rechtbank rekent deze feiten verdachte aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel justitiële documentatie (‘strafblad’) van verdachte van 8 januari 2025. Hieruit volgt dat verdachte de afgelopen vijf jaren veelvuldig is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van 17 februari 2025. Hieruit volgt dat bijna alle leefgebieden delict gerelateerd zijn. Verdachte leeft op straat en het lukt hem vanwege zijn zorgmijdende houding niet om een structurele woonplek te bemachtigen. Daarnaast heeft zijn bewindvoerder aan de kantonrechter ontheffing van zijn taak verzocht vanwege ontoelaatbaar gedrag van verdachte. Verdachte lijdt aan een ernstige vorm van PTSS en angstklachten, die hij probeert te onderdrukken met alcohol, drugs en medicatie. Er is sprake van een zeer beperkt probleembesef. Dit maakt dat hulpverlening in een ambulant kader niet van de grond komt. Eerder opgelegde reclasseringstoezichten zijn voortijdig beëindigd. Het risico op recidive en onttrekking aan de voorwaarden wordt door de reclassering ingeschat als hoog. Gezien dit alles acht de reclassering een strikter kader noodzakelijk om tot gedragsverandering en risicobeperking te komen. De reclassering adviseert bij een veroordeling een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Oplegging ISD-maatregel
De rechtbank stelt vast dat verdachte een stelselmatige dader is in de zin van artikel 38m Wetboek van Strafrecht en ook voldoet aan de in dat artikel genoemde criteria voor oplegging van de ISD-maatregel (de zogenaamde ‘harde criteria’). De officier van justitie heeft oplegging van de ISD-maatregel gevorderd. Een deel van de bewezenverklaarde feiten betreffen misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Dit geldt voor feit 2 onder parketnummer 16/004257-25 en de feiten 1 en 3 (mits zonder vaste woon en verblijfplaats) onder parketnummer 16/398060-24. Daarnaast blijkt uit voornoemd uittreksel justitiële documentatie dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel. Het bewezenverklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen.
Ook is voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van de ISD-maatregel uit de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers van het Openbaar Ministerie (de zogenaamde ‘zachte criteria’). Verdachte valt namelijk onder de definitie van stelselmatige dader. Hij is immers een persoon van 18 jaar of ouder die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich opgemaakt zag worden voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit.
Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat het opleggen van de ISD-maatregel in voorwaardelijke vorm of voor een kortere duur dan 2 jaar niet passend is. De rechtbank concludeert dat het opleggen van de ISD-maatregel voor de duur van 2 jaar passend en geboden is en overweegt daartoe als volgt.
De straffen die tot nu toe aan verdachte zijn opgelegd, hebben er niet toe geleid dat zijn gedrag is veranderd en ook de ingezette hulp van de reclassering heeft geen succes gehad. Zonder behandeling en begeleiding in een gedwongen en langdurig kader is de kans groot dat verdachte op korte termijn weer zal recidiveren. Gezien het aantal door verdachte begane soortgelijke, voor de maatschappij en betrokkenen zeer hinderlijke feiten, eist de veiligheid van personen dan wel goederen het opleggen van de ISD-maatregel. De rechtbank merkt daarbij op dat deze maatregel twee doelstellingen heeft: enerzijds de bescherming van de maatschappij, anderzijds de beëindiging van de recidive van verdachte. Het opleggen van de maatregel voor een kortere duur dan 2 jaar gaat ten koste van de doelstelling om de maatschappij te beschermen. Daarnaast acht de rechtbank het – voor het beëindigen van recidive en het werken aan de problemen met betrekking tot de diverse leefgebieden – van belang dat een periode van 2 jaar wordt genomen om de ISD-maatregel in te vullen en te benutten. De tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht wordt daarom ook niet in mindering gebracht op de duur van de maatregel. De rechtbank ziet gezien hetgeen hiervoor is overwogen evenmin reden om een tussentijdse toets te gelasten zoals door de raadsvrouw verzocht.

9.BESLAG

De officier van justitie heeft de verzocht de in beslaggenomen koffer terug te geven aan de rechthebbende, te weten Vereniging Cultuurconnect.
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het in beslag genomen goed.
Omdat de rechtbank niet is gebleken wie als rechthebbende van de in beslaggenomen koffer kan worden aangemerkt, zal rechtbank de bewaring gelasten van de in beslaggenomen koffer (G3452846) ten behoeve van de rechthebbende.

10.BENADEELDE PARTIJEN

10.1
Benadeelde partij [benadeelde 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 400,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder parketnummer 16/004257-25, feit 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij heeft daarbij verzocht om toepassing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen, met toepassing van de wettelijke rente, schadevergoedingsmaatregel en de mogelijkheid van vervangende gijzeling.
10.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
10.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 van parketnummer 16/004257-25 bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. Volgens artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bestaat recht op vergoeding van immateriële schade indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring volgt dat de benadeelde partij zich ten gevolge van het spugen van verdachte dagenlang vies voelde en zich zorgen maakte over haar gezondheid. Ook de leidinggevende van de benadeelde partij heeft verklaard dat hij haar hoorde zeggen dat zij zich vies en vernederd voelde als gevolg van het incident. De schadepost is voldoende onderbouwd en komt redelijk voor. De rechtbank heeft hierbij onder meer gekeken naar bedragen die in soortgelijke zaken zijn toegewezen. De rechtbank zal de vordering geheel toewijzen voor een bedrag van € 400,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 november 2024 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 400,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 14 november 2024 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 8 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
10.2
Benadeelde partij [benadeelde 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 330,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder parketnummer 16/004257-25, feit 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij heeft daarbij verzocht om toepassing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen, met toepassing van de wettelijke rente, schadevergoedingsmaatregel en de mogelijkheid van vervangende gijzeling.
10.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om deze vordering af te wijzen, omdat sprake is van een indirecte bedreiging. De aangehaalde jurisprudentie betreft directe bedreigingen en is dus niet vergelijkbaar.
10.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 2 van parketnummer 16/004257-25 bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. Volgens artikel 6:106, aanhef en onder b BW bestaat recht op vergoeding van immateriële schade indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Bedreiging is een ernstig feit waarbij inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en geestelijke integriteit. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring volgt dat de benadeelde partij ten gevolge van de bedreiging slecht slaapt en bang is om verdachte – wanneer hij vrij komt – weer tegen te komen en hij de uitgesproken woorden zal uitvoeren. De schadepost is voldoende onderbouwd en komt redelijk voor. Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat het verzochte bedrag passend is. Hoewel de bedreiging indirect is geuit, acht de rechtbank het verzochte bedrag passend, gelet op de aard en ernst van de bedreiging. De rechtbank zal de vordering geheel toewijzen voor een bedrag van € 330,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 november 2024 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 330,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 november 2024 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 6 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38m, 38n, 184, 311, 266, 267, 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging maatregel
  • legt aan verdachte op de maatregel tot plaatsing in
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze maatregel niet in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de volgende in beslag genomen voorwerp: 1 STK Koffer (G3452846);
Benadeelde partij [benadeelde 1] (parketnummer 16/004257-25, feit 1)
- wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] toe tot een bedrag van
€ 400,-;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2024 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] aan de Staat € 400,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 8 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 2] (parketnummer 16/004257-25, feit 2)
- wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] toe tot een bedrag van € 330,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 november 2024 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 2] aan de Staat € 330,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 6 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Dit vonnis is gewezen door mr. G.K.L. de Wijkerslooth de Weerdesteijn, voorzitter, mr. J Edgar en mr. L.M. Reijnierse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Caruso, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 februari 2025.
Mr. L.M. Reijnierse is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Parketnummer 16/004257-25
Feit 1
hij op of omstreeks 14 november 2024 te Utrecht
opzettelijk een ambtenaar, te weten verbalisant [benadeelde 1] , buitengewoon
opsporingsambtenaar, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van
haar bediening, in haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door
haar in het gezicht te spugen;
( art 267 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht )
Feit 2
hij in of omstreeks de periode van 14 november 2024 tot en met 18 november 2024
te Utrecht verbalisant [benadeelde 2]
meermalen, althans eenmaal, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht en/of met zware mishandeling
door meermalen, althans eenmaal indirect, te weten ten overstaan van een ander,
die [benadeelde 2] de woorden toe te voegen:
“Ik zweer het op jouw kankermoeder, als ik mijn spullen niet terugkrijg, steek ik die
kankeragent die mij heeft aangehouden in zijn nek.” en/of
“Ik zweer dat ik die agent in zijn nek steek als ik mijn spullen niet krijg", althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
terwijl dit feit werd gepleegd tegen die [benadeelde 2] in diens hoedanigheid van
ambtenaar van politie;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 285 lid 5 Wetboek van Strafrecht )
Parketnummer 16/398060-24
Feit 1
hij op of omstreeks 15 december 2024 te Utrecht,
een of meer wijnflessen en/of een of meer cadeaukaarten en/of een koffer met
inhoud en/of een tas met inhoud, althans een of meer goederen, in elk geval enig
goed, dat/die geheel of ten dele aan Vereniging Cultuurconnect en/of Stichting
Promotie Theater- en Concertbezoek, in elk geval aan een ander toebehoorde(n)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of
die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
en/of verbreking en/of inklimming;
( art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 december 2024 te Utrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
een of meer wijnflessen en/of een of meer cadeaukaarten en/of een koffer met
inhoud en/of een tas met inhoud, althans een of meer goederen, in elk geval enig
goed, dat/die geheel of ten dele aan Vereniging Cultuurconnect en/of Stichting
Promotie Theater- en Concertbezoek, in elk geval aan een ander toebehoorde(n)
weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich
toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen
goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of
verbreking en/of inklimming
(met een steen) een ruit heeft verbroken en/of (vervolgens) het pand heeft betreden
en/of zich door voornoemd pand heeft bewogen en/of een of meer lades heeft
geopend en/of een of meer tassen en/of koffers buiten het pand heeft gelegd terwijl
de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art
45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Feit 2
hij op of omstreeks 15 december 2024 te Utrecht,
opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde 3] , brigadier bij politie Eenheid
Midden-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening, in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden,
heeft beledigd, door die [benadeelde 3] op het lichaam te spugen;
( art 267 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht )
Feit 3
hij op of omstreeks 15 december 2024 te Utrecht,
opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod
krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 172 en/of 172a van de
gemeentewet en/of artikel 2:3 van de APV Utrecht 2010,
gedaan door of namens de burgemeester van Utrecht, in elk geval een ambtenaar
als bedoeld in artikel 184 Wetboek van Strafrecht,
eerste en/of tweede lid,
inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen tussen 29 oktober 2024
(19:10 uur) tot en met 29 december 2024 (19:09 uur) niet mocht bevinden in/op het
gebied begrensd door de [straat 4] , [straat 1] , [straat 5] ,
[straat 6] , [straat 7] , [straat 8] , [straat 2] ,
[straat 9] , [straat 10] , [straat 10]
door, zich op voornoemde datum om 04:30 uur in/op het [straat 1] , althans op een openbare weg of plaats gelegen in voornoemd gebied te bevinden;
( art 184 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Feit 4
hij op of omstreeks 15 december 2024 te Utrecht
opzettelijk een ambtenaar, te weten [aangever 3] , agent, gedurende of ter
zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening,
in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te
voegen: "kankerhoer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of
strekking;
( art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 267 lid 1 ahf/sub 2° Wetboek van
Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 18 december 2024, genummerd PL0900-2024372925, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 37 (Procesdossier) en het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 16 december 2024, genummerd PL0900-2024397088, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 128 (PV vgl). Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.pagina 25 Procesdossier.
3.pagina 31 Procesdossier.
4.pagina 6 Procesdossier.
5.pagina 9-10 Procesdossier.
6.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 16 december 2024, genummerd PL0900-2024397088, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 128 (PV vgl). Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
7.pagina 8-10 PV vgl.
8.pagina 13 PV vgl.
9.pagina 17 PV vgl.
10.pagina 66-76 PV vgl.
11.pagina 95 PV vgl.
12.pagina 98 PV vgl.
13.pagina 99 PV vgl.
14.pagina 90 PV vgl.