ECLI:NL:RBMNE:2025:1053

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
C/16/588234 / JE RK 25-184
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 11 februari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ouders van de kinderen zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de kinderen verblijven momenteel in een pleeggezin. De kinderrechter heeft eerder al een voorlopige ondertoezichtstelling en een spoedmachtiging verleend, omdat de thuissituatie onveilig was. De ouders konden niet in de basale behoeften van de kinderen voorzien, wat leidde tot zorgen van hulpverleners over de veiligheid van de kinderen.

Tijdens de zitting op 11 februari 2025 hebben de ouders hun onvrede geuit over de uithuisplaatsing en hebben zij verzocht om de grootouders als mogelijke pleeggezinnen te laten screenen. De kinderrechter heeft de situatie van de kinderen beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende verbetering is in de thuissituatie om de kinderen terug te plaatsen. De kinderrechter heeft daarom besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 9 april 2025, met de nadruk op het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen.

De kinderrechter heeft ook vragen geformuleerd die beantwoord moeten worden bij een eventuele verlenging van de machtiging in de toekomst, zoals de voortgang van de thuisplaatsing en de hulpverlening aan de ouders. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De ouders hebben de mogelijkheid om binnen drie maanden na de uitspraak in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/588234 / JE RK 25-184
Datum uitspraak: 11 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd in Amsterdam- [.] ,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2023 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1 (voornaam)] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2025 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 2 (voornaam)] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[belanghebbende 1],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. M. P. Hilhorst in Utrecht,
[belanghebbende 2],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. M.P. Hilhorst in Utrecht.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter van 3 februari 2025;
  • het (gewijzigde) verzoekschrift, ontvangen op 5 februari 2025;
  • het bericht van de GI met bijlagen, ontvangen op 7 februari 2025;
  • het bericht van de GI met bijlagen, ontvangen op 10 februari 2025;
  • de e-mail met bijlagen van de advocaat van de ouders van 11 februari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 11 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
  • de moeder;
  • de advocaat van de ouders;
- [A] en [B] , namens de GI.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] .
2.2.
[minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] verblijven in een pleeggezin.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 9 januari 2025 [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] voorlopig onder toezicht gesteld tot 9 april 2025.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 3 februari 2025 een spoedmachtiging verleend [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 17 februari 2025. De beslissing op het resterende deel van het verzoek van de GI is aangehouden.

3.Het verzoek

3.1.
De kinderrechter moet nu nog beslissen op het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] in een pleeggezin te verlengen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, dat is tot 9 april 2025, en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De kinderrechter begrijpt dat de ouders het niet eens zijn met het verzoek over de (verlenging van de) machtiging tot uithuisplaatsing. De ouders voelen zich buitenspel gezet en zijn erg verdrietig en boos over de uithuisplaatsing van de kinderen. Zij willen nu in ieder geval dat de grootouders (moederszijde) van de kinderen worden gescreend als mogelijk pleeggezin en dat er in de tussentijd wordt gewerkt aan de thuisplaatsing van de kinderen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat de spoedbeslissing over de machtiging tot uithuisplaatsing terecht is verleend. Ook is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1] Zij zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] daarom verlengen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, dat is tot 9 april 2025. De kinderrechter zal hieronder toelichten hoe zij tot haar oordeel is gekomen.
De machtiging tot uithuisplaatsing
5.2.
De kinderrechter leest in de stukken en hoort op de zitting dat er veel zorgen waren over [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] in de thuissituatie. Het ging niet goed met de kinderen: de ouders konden niet voorzien in hun basale behoeften. Om de fysieke veiligheid van de kinderen te waarborgen, had de GI op 21 januari 2025 bodemeisen gesteld waaraan de ouders binnen vier weken moesten voldoen. Maar tijdens de tussenevaluatie op 3 februari 2025 bleek dat de situatie slechts minimaal was verbeterd, of zelfs verslechterd door de toegenomen stress bij de ouders. De betrokken hulpverleners van [instelling] lieten na deze tussenevaluatie aan de GI weten dat zij niet uit de woning van de ouders durfden te vertrekken, omdat zij zich zorgen maakten over de veiligheid van de kinderen als zij niet meer in huis waren. Zij vreesden dat de situatie voor de kinderen dan te onveilig werd, omdat de ouders niet overzagen wat de kinderen nodig hadden. Het bleek dat de ouders niet inzagen wat [minderjarige 1 (voornaam)] wel en niet kan begrijpen. Daarnaast was het huis nog steeds erg vol en liep [minderjarige 1 (voornaam)] het risico zich te bezeren aan spullen op de grond. Ook reageerden de ouders hun irritaties (onbewust) af op [minderjarige 1 (voornaam)] . [minderjarige 2 (voornaam)] kreeg niet op tijd te eten en had soms alleen een rompertje aan terwijl het winter is. Verder was er weinig interactie tussen de ouders en de kinderen. Daarnaast waren de ouders het niet eens met de zorgen van de hulpverleners. Dit maakte dat zij geen motivatie voelden om de situatie te verbeteren. Omdat de situatie niet verbeterd was, en eigenlijk zelfs verslechterde als gevolg van de stress, terwijl er al twee weken praktisch dagelijks hulpverlening in huis was, heeft de GI vervolgens besloten de kinderrechter met spoed om een machtiging tot uithuisplaatsing te vragen.
5.3.
De kinderrechter ziet op dit moment ook nog onvoldoende verbetering om de kinderen weer thuis te plaatsen. Zij zal het verzoek over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing daarom toewijzen. De ouders hebben foto’s gestuurd om te laten zien dat hun huis op orde is. De kinderrechter vindt dit positief, maar het moet nog blijken of zij dit kunnen volhouden wanneer de kinderen weer thuis wonen. De kinderrechter vindt het belangrijk dat de GI de komende periode samen met de ouders voorwaarden opstelt voor een thuisplaatsing van de kinderen. De uithuisplaatsing moet immers zo kort mogelijk duren. De kinderrechter zal hierna een aantal vragen formuleren die zij graag beantwoord wil zien wanneer de GI de machtiging tot uithuisplaatsing wil verlengen.
5.4.
Daarnaast is het belangrijk dat zowel de ouders als de grootouders omgangsmomenten met de kinderen krijgen, waarbij fysiek contact, zoals aanraken en knuffelen, is toegestaan. Dit is niet alleen prettig voor hen, maar ook voor de kinderen. Daarbij moet worden gekeken hoe deze momenten op een verantwoorde manier kunnen worden opgebouwd, zodat het contact met de ouders en de grootouders behouden blijft.
5.5.
De vragen die de kinderrechter graag beantwoord wil zien ingeval de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing aan de kinderrechter verzoekt, zijn:
1. Wordt er gewerkt aan thuisplaatsing?
1.a Zo nee, waarom is thuisplaatsing (nog) niet aan de orde?
1.b Zo ja, hoe ziet dat traject er uit?
2. Welke hulpverlening aan ouders wordt (hierbij) ingezet?
3. Hoe ziet de omgangsregeling er uit?
4. Is er een perspectiefbiedende oplossing en hoe ziet die eruit?
5. Is een netwerkplaatsing overwogen; zo nee waarom niet?
Uitvoerbaar bij voorraad
5.6.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct gaat gelden, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] in een pleeggezin tot 9 april 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2025 door mr. G.L.M. Urbanus, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. E. Can als griffier, en op schrift gesteld op 13 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek.