ECLI:NL:RBMNE:2025:1096

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
11343273 \ UC EXPL 24-6762
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.S. Koppert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onverschuldigde betaling in het kader van echtscheiding

In deze zaak hebben partijen, ex-partners, een overeenkomst gesloten in het kader van de afwikkeling van hun huwelijk. Eiser vordert een bedrag van € 3.600,00 van gedaagde, stellende dat dit bedrag onverschuldigd aan haar is betaald. De kantonrechter oordeelt dat er geen sprake is van onverschuldigde betaling, omdat er een rechtsgrond voor de betalingen bestond. Eiser had zich verplicht om gedurende maximaal twee jaar een maandelijkse bijdrage van € 300,00 te betalen aan gedaagde voor haar woonlasten. Eiser heeft echter een bedrag van € 5.206,74 in één keer betaald, wat niet betekent dat de betalingsverplichting is komen te vervallen. De kantonrechter concludeert dat de betalingsverplichting niet is beëindigd door de verhuizing van gedaagde naar een sociale huurwoning. De vorderingen van eiser worden afgewezen, evenals de tegenvorderingen van gedaagde, die stelt dat eiser onrechtmatig heeft gehandeld door de procedure te starten. De kantonrechter oordeelt dat procederen op zich niet onrechtmatig is en wijst ook de vorderingen van gedaagde af. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11343273 \ UC EXPL 24-6762
Vonnis van 12 maart 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: Juristu Incasso Juristen B.V.,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 september 2024 met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties;
  • de mondelinge behandeling van 10 februari 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 10 februari 2025 was [eiser] aanwezig, zonder zijn gemachtigde. Ook [gedaagde] was aanwezig. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en hebben op elkaar kunnen reageren. Ook hebben zij vragen van de kantonrechter beantwoord. Daarna is bepaald dat er een vonnis zal worden gewezen.

2.De kern van de zaak

Partijen hebben in de afwikkeling van hun huwelijk met elkaar een overeenkomst gesloten, op basis waarvan [eiser] de verplichting op zich heeft genomen om een financiële bijdrage te leveren aan [gedaagde] voor haar woonlasten. [eiser] wil van [gedaagde] een bedrag van € 3.600,00 ontvangen, omdat hij meent dat dit bedrag onverschuldigd aan haar is betaald. [gedaagde] wil van [eiser] verschillende kosten vergoed hebben.
De kantonrechter komt hierna tot de conclusie dat [eiser] niet onverschuldigd aan [gedaagde] heeft betaald, zodat zijn vorderingen worden afgewezen. Ook de vorderingen van [gedaagde] worden afgewezen, omdat niet is gebleken dat [eiser] een onrechtmatige daad heeft gepleegd of misbruik heeft gemaakt van het procesrecht.

3.De beoordeling

3.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn met elkaar gehuwd geweest en zijn gezamenlijk eigenaar geweest van een koopwoning in [plaats 2] . Na het beëindigen van het huwelijk hebben partijen op 25 november 2021 een schriftelijke overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst is bepaald:

Per ingang van datum 1-12-2021 zal [gedaagde] de particuliere huurwoning aan de [adres 1] betrekken, partijen ( [eiser] en [gedaagde] ) zijn tot overeenkomst gekomen dat [eiser] maandelijks mee zal betalen aan de huurwoning zodat de koopwoning aan de [adres 2] ten spoedigste verkocht kan worden.
Partijen hebben afgesproken dat [eiser] voor de duur van maximaal 2 jaar mee zal betalen voor het bedrag van 300 euro per maand.
(…).”
3.2.
In plaats van maandelijks € 300,00 aan [gedaagde] te betalen, heeft [eiser] (na zes keer maandelijks te hebben betaald) op 10 mei 2022 een bedrag van € 5.206,74 overgemaakt aan [gedaagde] . Dit bedrag is berekend aan de hand van de verplichting om nog 18 maanden € 300,00 te betalen (= € 5.400,00) minus een aanslag voor de gezamenlijke koopwoning van € 193,26.
3.3.
Eind oktober 2022 is [gedaagde] verhuisd van de particuliere huurwoning aan de [adres 1] naar een sociale huurwoning. [gedaagde] heeft dus geen twee jaar gewoond in de particuliere huurwoning. Vanwege deze (eerdere) verhuizing maakt [eiser] aanspraak op terugbetaling van de maandelijkse bijdrage van € 300,00 voor een periode van 12 maanden. [gedaagde] is het daar niet mee eens.
Ten tijde van de betalingen aan [gedaagde] bestond er een rechtsgrond voor die betalingen
3.4.
In artikel 6:203 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat degene die een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven, gerechtigd is dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen. Voor terugvordering is dus vereist dat er geen rechtsgrond bestaat voor de door [eiser] gedane betaling(en). Maar die rechtsgrond bestaat wel. Er ligt namelijk een overeenkomst waarin is bepaald dat [eiser] gedurende een periode van maximaal twee jaar € 300,00 per maand zal betalen aan [gedaagde] . Dat [eiser] op 10 mei 2022 deze betalingsverplichting heeft uitgevoerd door in één keer het resterende bedrag te voldoen, maakt dat niet anders.
De rechtsgrond voor de betalingen is niet eind oktober 2022 komen te vervallen
3.5.
De kantonrechter begrijpt vervolgens de stelling van [eiser] zo, dat hij stelt dat
de betalingsverplichting uit de overeenkomst is komen te vervallen per eind oktober 2022, het moment dat [gedaagde] is verhuisd van de particuliere huurwoning, genoemd in de overeenkomst, naar een sociale huurwoning. Daardoor is volgens [eiser] de rechtsgrond komen te vervallen en moet [gedaagde] (de resterende) 12 maanden van die overeenkomst terugbetalen. Ter onderbouwing van deze stelling doet [eiser] een beroep op de tekst van de overeenkomst die partijen met elkaar hebben gesloten. [gedaagde] betwist deze lezing van de overeenkomst. Wat partijen zijn overeengekomen moet daarom worden vastgesteld aan de hand van wat partijen over en weer hebben verklaard en uit hun verklaringen en gedragingen over en weer hebben afgeleid en redelijkerwijs mochten afleiden (de zogeheten Haviltex-maatstaf).
3.6.
Op basis van de uitleg van de overeenkomst komt de kantonrechter tot de conclusie dat de betalingsverplichting van [eiser] niet is komen te vervallen door de verhuizing van [gedaagde] . Allereerst is voor de kantonrechter niet vast komen te staan dat de betalingsverplichting specifiek hoort bij deze huurwoning, zoals [eiser] betoogt. De betalingsverplichting van [eiser] is namelijk vermeld in de tweede alinea van de overeenkomst en daar is geen verband gelegd met de particuliere huurwoning die staat genoemd in de eerste alinea. Daarom kan niet zomaar worden geconcludeerd dat deze betalingsverplichting is komen te vervallen bij vertrek door [gedaagde] uit de particuliere huurwoning. Daarnaast staat niet in de overeenkomst vermeld dat de betalingsverplichting van [eiser] komt te vervallen bij verhuizing van [gedaagde] binnen de genoemde termijn van twee jaar. Er staat enkel vermeld dat er gedurende een periode van maximaal twee jaar € 300,00 per maand moet worden betaald. Er is geen voorbehoud verbonden aan die betalingsverplichting. Bovendien is die term ‘maximaal’ volgens [gedaagde] in de overeenkomst opgenomen op verzoek van [eiser] , zodat hij er zeker van kon zijn dat zijn betalingsverplichting in ieder geval niet meer dan twee jaar zou duren. Weliswaar kan de term ‘maximaal’ ook wijzen op een kortere termijn, maar de plausibele uitleg van [gedaagde] over de reden van het opnemen van de term ‘maximaal’ heeft [eiser] niet weersproken. De kantonrechter gaat daarom uit van de juistheid ervan. Bovendien heeft [gedaagde] ook nog aangevoerd dat de termijn van maximaal twee jaar bedoeld is geweest als een risicoverdeling tussen haar en [eiser] . Die risicoverdeling houdt in dat wanneer [gedaagde] langer dan twee jaar in deze particuliere huurwoning woonde de woonlasten na die twee jaar geheel voor haar rekening kwamen en wanneer [gedaagde] korter dan twee jaar in deze particuliere huurwoning woonde, dit in het voordeel van [gedaagde] was. Ook dat is niet weersproken door [eiser] . Daar komt nog bij dat [gedaagde] ook onweersproken heeft gesteld dat [eiser] in een mondeling gesprek (bij haar thuis op de bank gedurende een periode dat zij met [eiser] opnieuw aan het daten was) heeft gezegd dat [gedaagde] het ontvangen bedrag ook kon besteden aan haar nieuwe sociale huurwoning. Gelet op deze uitleg van de overeenkomst en de (onweersproken) toelichting van [gedaagde] daarop wordt [eiser] niet gevolgd in zijn stelling dat de rechtsgrond van zijn betaling(en) is komen te vervallen door de verhuizing van [gedaagde] .
3.7.
Het voorgaande betekent dat er telkens een rechtsgrond is geweest voor de betalingen aan [gedaagde] , zodat van een onverschuldigde betaling geen sprake is. Dit heeft tot gevolg dat de vordering van [eiser] tot betaling door [gedaagde] van een bedrag van € 3.600,00 zal worden afgewezen. De daarover gevorderde wettelijke rente zal ook worden afgewezen. Datzelfde geldt voor de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten.
[eiser] heeft niet onrechtmatig gehandeld tegenover [gedaagde]
3.8.
Volgens [gedaagde] heeft [eiser] tegenover haar onrechtmatig gehandeld door deze
procedure te starten, terwijl dat niet nodig was. Daarom heeft [gedaagde] een tegenvordering ingesteld en vordert zij dat [eiser] haar een (schade)vergoeding betaalt voor de door haar gemaakte kosten. [gedaagde] wordt niet gevolgd in haar standpunt. Procederen kan namelijk, ook als dat niet tot een gunstig resultaat leidt, op zichzelf niet als onrechtmatig worden aangemerkt. Dit betekent dat [eiser] met het starten van een procedure tegen [gedaagde] niet onrechtmatig heeft gehandeld en dus geen schadevergoeding aan [gedaagde] hoeft te betalen. De vorderingen van [gedaagde] die zien op betaling van de gemaakte kosten, zullen daarom worden afgewezen.
3.9.
Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld om [eiser] te veroordelen tot een volledige proceskostenveroordeling vanwege misbruik van procesrecht, leidt dat ook niet tot toewijzing van haar vorderingen. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM (Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828).
De vordering over openheid door [eiser] wat betreft de levensverzekering is te onbepaald
3.10.
[gedaagde] vordert tot slot dat [eiser] openheid geeft over een uitkering van een bedrag van de levensverzekering en om de helft daarvan aan haar te betalen, indien er sprake is geweest van een uitkering van een bedrag. Deze vordering is te algemeen geformuleerd. Een vordering moet begrijpelijk zijn en moet worden gedragen door de gronden waarop zij berust. Die gronden zijn onvoldoende gebleken, omdat [gedaagde] niet heeft uitgelegd op grond waarvan zij openheid wenst. [eiser] heeft overigens tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de levensverzekering is opgeheven op het moment dat de gezamenlijke woning werd verkocht en dat er geen uitkering heeft plaatsgevonden. Deze vordering zal ook worden afgewezen.
De proceskosten in conventie en in reconventie
3.11.
Partijen zijn ex-partners. Daarom vindt de kantonrechter het redelijk om (overeenkomstig het bepaalde in artikel 237 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)) de proceskosten in conventie te compenseren, in die zin dat zij ieder de eigen proceskosten draagt.
3.12.
Om diezelfde reden zullen ook de proceskosten in reconventie worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
4.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
4.3.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
4.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. Koppert en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.