In deze zaak heeft de kinderrechter op 3 maart 2025 een beschikking gegeven over de omgang tussen de moeder en haar minderjarige kind. De moeder verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) te laten vervallen, die de omgang had stopgezet. De GI had deze maatregel genomen vanwege zorgen over de veiligheid van het kind, maar de moeder betwistte de noodzaak van deze beslissing. De kinderrechter oordeelde dat, hoewel de schriftelijke aanwijzing inmiddels niet meer relevant was, er overeenstemming bestond over de noodzaak van omgang tussen de moeder en het kind. De kinderrechter heeft daarom een nieuwe zorgregeling vastgesteld, waarbij de moeder en het kind eens per veertien dagen onder professionele begeleiding contact hebben. De GI ondervond echter problemen met de gemeente over de begeleiding en financiering, maar de kinderrechter verwachtte dat de moeder zich aan de afspraken zou houden en in gesprek zou gaan met de GI om de veiligheid van het kind te waarborgen. De beschikking is op schrift gesteld door de kinderrechter en griffier.