ECLI:NL:RBMNE:2025:1101

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
C/16/574359 / FL RK 24-498
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M.M. Janssen - Witteveen
  • S.C. Scherpenhuijsen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats en zorgregeling in een complexe gezinssituatie met hulpverlening

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 14 maart 2025, gaat het om de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van de minderjarige [minderjarige 1]. De moeder heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vader te bepalen, maar de rechtbank wijst dit verzoek af. De rechtbank heeft eerder op 8 juli 2024 een tussenbeschikking gegeven waarin een voorlopige zorgregeling werd vastgesteld. De situatie is sindsdien verslechterd, met een gebrek aan hulpverlening en communicatie tussen de ouders. De vader heeft aangegeven dat [minderjarige 1] tijdelijk bij hem verblijft, maar er zijn zorgen over de toekomst van deze situatie. De rechtbank concludeert dat het wijzigen van de hoofdverblijfplaats op dit moment niet in het belang van [minderjarige 1] is, gezien de huidige omstandigheden en de noodzaak voor contactherstel tussen de moeder en [minderjarige 1]. De verzoeken van de ouders worden afgewezen, en zij dienen hun eigen proceskosten te betalen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Lelystad
zaaknummer: C/16/574359 / FL RK 24-498
Hoofdverblijfplaats en zorgregeling
Beschikking van 14 maart 2025
in de zaak van:
[moeder],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S. Flantua,
tegen
[vader],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader;
advocaat voorheen mr. R.E. Dijkstra (onttrokken).

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 8 juli 2024 een tussenbeschikking gegeven. De rechtbank heeft daarin een voorlopige zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] vastgesteld en de beslissing over de verzoeken van de ouders verder aangehouden.
1.2.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • een brief met bijlagen van 6 januari 2025 van de moeder;
  • een brief met bijlagen van 10 februari 2025 van de moeder.
1.3.
Op 11 februari 2025 heeft mr. R.E. Dijkstra zich onttrokken als de advocaat van de vader.
1.4.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van
14 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Flantua;
  • de vader;
  • [A] namens de gecertificeerde instelling, hierna te noemen de GI;
  • [B] namens de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad.
1.5.
De rechtbank heeft aan
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] , de zoon van de ouders, gevraagd wat hij van de verzoeken vindt. [minderjarige 1] heeft op
12 februari 2025 met de rechter gesproken. De rechter heeft tijdens de zitting samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld en de aanwezigen hebben daarop kunnen reageren. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2018 in [geboorteplaats] , de dochter van de ouders, in de gelegenheid te stellen om aan de rechter te vertellen wat zij van de verzoeken vindt. [1]

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Voor de vaststaande feiten verwijst de rechtbank naar de beschikking van 8 juli 2024.
2.2.
Daarna heeft de kinderrechter van deze rechtbank op 11 december 2024 een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de vader verleend tot 3 juni 2025.

3.De beoordeling

Hoofdverblijfplaats
3.1.
De rechtbank zal het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vader te bepalen, afwijzen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
3.2.
De moeder heeft op 29 april 2024 verzocht om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vader te bepalen omdat [minderjarige 1] had aangegeven dat hij bij zijn vader wilde wonen en dat die dat zou steunen. De moeder heeft geprobeerd om hierover met de vader te overleggen maar dat is niet gelukt. Omdat er ook sprake was van kindeigen problematiek vond de moeder het in het belang van [minderjarige 1] om zijn wens om bij de vader te wonen in te willigen. De vader heeft vervolgens echter aangegeven dat [minderjarige 1] niet bij hem kon wonen. Ouders hebben daarom op de zitting van 3 juni 2024 afgesproken dat [minderjarige 1] bij de moeder blijft wonen en dat de vader [minderjarige 1] daarover inlicht. Daarna is de situatie tussen de moeder en [minderjarige 1] zo verslechterd dat [minderjarige 1] uithuisgeplaatst is bij de vader. De moeder en [minderjarige 1] hebben nu alleen begeleide omgang, omdat [minderjarige 1] aangegeven heeft dat er bij de moeder sprake zou zijn geweest van huiselijk geweld.
3.3.
Voor het gezin is veel hulpverlening nodig maar het lukt de GI niet om bij de gemeente de benodigde financiering rond te krijgen om de noodzakelijke hulpverlening in te zetten. [minderjarige 1] gaat niet naar school en volgens de GI is er diagnostiek nodig om helder te krijgen waar zijn gedrag vandaan komt en welke hulp hij moet krijgen. Daarnaast moet de relatie tussen [minderjarige 1] en zijn moeder worden hersteld. Ook de relatie tussen de vader en [minderjarige 2] moet worden hersteld, zij hebben op dit moment helemaal geen contact. Daarnaast is er nog sprake van strijd tussen de ouders en het lukt hen niet om in het belang van de kinderen op een respectvolle manier met elkaar te communiceren. De ouders lijken zich overvraagd te voelen in hun verantwoordelijkheid voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en het is niet aan de GI om die verantwoordelijkheid over te nemen. Door het ontbreken van hulp, is er geen zicht op verbetering en dat valt de ouders zwaar.
3.4.
Hoewel [minderjarige 1] nu bij de vader verblijft is dat volgens de vader tijdelijk omdat hij en [minderjarige 1] niet bij het nieuwe gezin van de vader kunnen wonen. Daarnaast ziet de vader zich voor een probleem gesteld als hij op 1 maart 2025 met een nieuwe baan begint en het vervoer van [minderjarige 1] naar de opvang niet meer kan regelen. Het is daarom de vraag of [minderjarige 1] definitief bij de vader kan en zal blijven wonen.
3.5.
De rechtbank constateert dat de situatie op dit moment niet meer hetzelfde is als toen de moeder haar verzoek indiende. De moeder heeft tijdens de zitting aangeven niet meer achter haar verzoek te staan. Zij heeft haar verzoek destijds ingediend omdat zij ervanuit ging dat het wijzigen van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] een wens van zowel [minderjarige 1] als de vader was, maar de vader wil dat [minderjarige 1] (op termijn) weer bij zijn moeder gaat wonen. De GI heeft tijdens de zitting aangegeven dat er binnen de ondertoezichtstelling gewerkt wordt aan het verbeteren van het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] en om hem indien mogelijk terug te plaatsen bij de moeder. De rechtbank vindt het wijzigen van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] daarom op dit moment niet in zijn belang.
De zorgregeling
3.6.
De verzoeken van de ouders zijn verouderd en gedaan in een periode dat er nog omgang tussen de ouders en de kinderen was. Zoals hiervoor overwogen is er op dit moment nauwelijks omgang tussen de moeder en [minderjarige 1] en geen omgang tussen de vader en [minderjarige 2] . Daardoor zien ook [minderjarige 1] en [minderjarige 2] elkaar heel weinig. De rechtbank vindt dit verdrietig en zorgelijk. Beide ouders hebben tijdens de zitting aangegeven zich er bewust van te zijn dat de huidige verzoeken op dit moment niet toewijsbaar zijn. In het kader van de ondertoezichtstelling moet worden gewerkt aan contactherstel en moet onderzocht worden hoe de omgang in de toekomst wordt vormgegeven. De rechtbank zal daarom op dit moment geen zorgregeling vaststellen. Het zal de nodige tijd kosten voordat duidelijk is hoe de definitieve omgang er uit zal zien. Wanneer die duidelijkheid er zal zijn, kunnen de ouders en de GI niet inschatten. De rechtbank ziet op dit moment daarom geen reden om de verzoeken over de zorgregeling aan te houden en zal deze afwijzen.
De kosten van deze procedure
3.7.
De rechtbank zal beslissen dat iedere ouder de eigen proceskosten betaalt, omdat zij geen reden ziet om één van de ouders in de proceskosten te veroordelen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst de verzoeken van de ouders af;
4.1.
bepaalt dat de ouders hun eigen proceskosten betalen.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.M. Janssen - Witteveen, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. S.C. Scherpenhuijsen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2025.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!

Voetnoten

1.Artikel 809 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.