ECLI:NL:RBMNE:2025:1111

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
UTR 25/829
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor gevelaanpassing

Op 6 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekers, vertegenwoordigd door mr. S.K. Reijke, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, vertegenwoordigd door M. Gorissen. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar tegen een omgevingsvergunning die op 19 december 2024 is verleend aan vergunninghouders voor het aanpassen van de gevels van een pand in Utrecht. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang aanwezig was. De vergunninghouders hadden schriftelijk verklaard dat zij geen werkzaamheden aan de gevels zouden verrichten totdat er twee weken waren verstreken na de beslissing op het bezwaarschrift. Hierdoor was er volgens de voorzieningenrechter geen reden om aan te nemen dat er sprake was van onverwijlde spoed. Daarnaast was er geen evident onrechtmatig besluit, wat betekent dat het college van burgemeester en wethouders niet in ernstige mate in zijn standpunt betwijfeld kon worden. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om de belangenafweging in het voordeel van verzoekers te laten uitvallen en wees het verzoek om voorlopige voorziening af.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Verzoekers hebben de mogelijkheid om opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen als de vergunninghouders, ondanks hun toezegging, toch vergunningplichtige werkzaamheden aan de gevels uitvoeren voordat er een beslissing op het bezwaarschrift is genomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/829

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] en

[eiseres],
beiden uit [woonplaats], verzoekers
(gemachtigde: mr. S.K. Reijke),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

(gemachtigde: M. Gorissen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde partij 1]en
[derde partij 2],
Beiden uit [woonplaats], vergunninghouders.

Inleiding

1. Met het besluit van 19 december 2024 (het bestreden besluit) heeft het college aan vergunninghouders een omgevingsvergunning verleend voor onder andere het aanpassen van de gevels op het [adres] in [woonplaats]. Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
3. De voorzieningenrechter zal het verzoek afwijzen, omdat het kennelijk ongegrond is. Hieronder zal zij uitleggen waarom.
4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb treft de voorzieningenrechter alleen een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat vereist. Het verzoek om voorlopige voorziening is ingediend hangende de bezwaarprocedure. Vergunninghouders hebben schriftelijk verklaard dat geen werkzaamheden aan de gevels zullen worden verricht totdat twee weken zijn verstreken nadat het college op het bezwaarschrift heeft beslist. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers geen spoedeisend belang hebben bij de beoordeling van hun verzoek.
5. Bij het ontbreken van spoedeisend belang kan alleen een voorlopige voorziening worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het college ingenomen standpunt juist is en of het besluit uiteindelijk in stand zal blijven. De voorzieningenrechter ziet op basis van de stukken geen aanleiding om te oordelen dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is.
6. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en ook niet dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekers te laten uitvallen.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.
8. Tot slot merkt de voorzieningenrechter op dat verzoekers opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening kunnen indienen als vergunninghouders, ondanks de toezegging, toch vergunningplichtige werkzaamheden aan de gevels gaan uitvoeren voordat een beslissing op het bezwaarschrift is genomen. Dit geldt ook als verzoekers het niet eens zijn met de uitkomst van de bezwaarprocedure en tegen de beslissing op bezwaar beroep in stellen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.M.M. Tijink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.