ECLI:NL:RBMNE:2025:1114

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
UTR 24/3838
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag parkeervergunning door gemeente Utrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 19 maart 2025, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een parkeervergunning behandeld. Eisers, bewoners van de [woonwijk] in [woonplaats], hebben sinds 2013 een eigen parkeerplaats, maar hebben een tweede auto die ze willen parkeren in de buurt van hun woning. Na de invoering van betaald parkeren in hun woonwijk in juli 2022, hebben zij op 7 augustus 2023 een parkeervergunning aangevraagd voor hun tweede auto. Deze aanvraag werd echter afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, omdat hun woonadres was uitgesloten van het recht op een parkeervergunning. Dit besluit werd bevestigd in een bezwaarprocedure, waarna eisers in beroep gingen.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft besloten dat eisers geen recht hebben op een parkeervergunning, omdat zij beschikken over een gezamenlijke parkeervoorziening op eigen terrein voor één auto. De rechtbank legt uit dat het college regels mag stellen voor het verlenen van parkeervergunningen en dat het beleid van de gemeente rechtmatig is. Eisers voerden aan dat het college hen misleidde en onvoldoende rekening hield met hun belangen, maar de rechtbank oordeelt dat de omstandigheden van eisers geen aanleiding geven om een uitzondering te maken op het beleid. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eisers niet slagen en dat zij geen recht hebben op een parkeervergunning. De uitspraak benadrukt dat de drukte in de stad Utrecht en de beperkte parkeermogelijkheden een rol spelen in het beleid van de gemeente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3838

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres] en [eiser], uit [woonplaats], eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

(gemachtigde: mr. C. Ligthart).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of eisers recht hebben op een parkeervergunning.
2. Eisers wonen sinds 2013 aan de [adres] in woonwijk [woonwijk] in [woonplaats]. Zij hebben de beschikking over een eigen parkeerplaats op het gezamenlijke parkeerterrein dat bij hun woonblok hoort. Eisers hebben twee auto’s en kunnen dus één daarvan op de eigen parkeerplaats kwijt.
3. Eind 2021 heeft het college onder de bewoners van de [woonwijk] uitgevraagd of zij willen dat er betaald parkeren wordt ingevoerd. Een meerderheid heeft voorgestemd en per juli 2022 heeft het college betaald parkeren ingevoerd in de [woonwijk]. Eisers parkeerden hun tweede auto vanaf dat moment bij de sportvereniging in de buurt. Per augustus 2023 is ook daar betaald parkeren ingevoerd en eisers hebben daarom op 7 augustus 2023 een parkeervergunning aangevraagd voor hun tweede auto, zodat ze die in de buurt van hun woning op de openbare weg kunnen parkeren.
4. Het college heeft de aanvraag met het besluit van 6 oktober 2023 afgewezen omdat het woonadres van eisers is uitgesloten van een parkeervergunning. Eisers zijn daartegen in bezwaar gegaan, maar het college is met het besluit van 22 februari 2024 bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
5. Hiertegen hebben eisers beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 5 februari 2025 op zitting behandeld. Hierbij waren eisers en de gemachtigde van het college aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de gronden van eisers. De rechtbank is van oordeel dat eisers geen recht hebben op een parkeervergunning en verklaart het beroep dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het adres van eisers is op basis van het beleid uitgesloten van een parkeervergunning
7. Eisers voeren aan dat hun woonadres ten onrechte is uitgesloten van een parkeervergunning. Zij wijzen erop dat in het besluit op bezwaar staat dat eisers niet in aanmerking komen voor een parkeervergunning omdat zij
beschikken over een parkeervoorziening op eigen terrein voor meerdere voertuigen. Volgens eisers klopt dit niet, omdat zij slechts beschikken over een parkeerplaats op eigen terrein voor één auto.
8. De rechtbank stelt voorop dat het college regels mag stellen voor het aanvragen en verlenen van parkeervergunningen. [1] Het beleid van het college is vastgelegd in de
Nadere regel uitgifte parkeervergunningen en garageplaatsen gemeente Utrecht(de beleidsregel). Daarin staat dat het college adressen kan aanwijzen waar bewoners niet in aanmerking komen voor een eerste of volgende parkeervergunning. Het college plaatst die adressen op de zogeheten
Adressenlijst. Dat mag het college alleen in bepaalde gevallen, zoals in het geval dat er een gezamenlijke parkeervoorziening op eigen terrein is waar voldoende ruimte is voor het parkeren van eerste en/of volgende auto’s. [2] Het college heeft de [straat] waar eisers wonen aangewezen en opgenomen op de
Adressenlijst, waardoor voor dat adres geen parkeervergunning kan worden verleend.
9. De rechtbank begrijpt dat de in het besluit op bezwaar gekozen formulering bij eisers verwarring oproept, maar wat het college schrijft klopt wel. In de beleidsregel staat namelijk dat het moet gaan om een gezamenlijke parkeervoorziening waar dus meerdere auto’s kunnen worden geplaatst, maar dat betekent niet dat elke bewoner daar meerdere auto’s hoeft te kunnen parkeren. Er staat namelijk ook dat er voldoende ruimte moet zijn voor het parkeren van
eerste en/of volgende auto’s. Daar is in het geval van eisers aan voldaan, want zij kunnen hun eerste auto op de gezamenlijke parkeerplaats kwijt. De conclusie is daarom dat het college op basis van haar beleid het adres van eisers mag uitsluiten van een parkeervergunning. De beroepsgrond slaagt dus niet.
De omstandigheden van eisers zijn geen aanleiding om een uitzondering te maken
10. Daarnaast vinden eisers het oneerlijk dat het college dit beleid in hun geval toepast. Toen onder de bewoners werd uitgevraagd of zij wilden dat betaald parkeren werd ingevoerd, wekte het college de indruk dat het dit deed om meer parkeerruimte voor bewoners te creëren. Eisers hadden daardoor niet verwacht dat zijzelf de dupe zouden worden van het betaald parkeren en voelen zich misleid door het college.
11. Ook voeren eisers aan dat het college onvoldoende rekening houdt met hun belangen. Eisers zijn voor hun werk allebei afhankelijk van de auto, hebben jonge kinderen en verlenen mantelzorg. Het is daarom noodzakelijk dat zij twee auto’s in de buurt van hun woning kunnen parkeren. Eisers zijn juist aan de rand van de stad gaan wonen vanwege de parkeermogelijkheden en als zij geen parkeervergunning krijgen moeten ze mogelijk verhuizen. Ook merken eisers op dat er vaak voldoende plek in de buurt is en er dus geen reden is om de parkeervergunning te weigeren.
12. Eisers doen hiermee een beroep op de hardheidsclausule van de beleidsregel, die bepaalt dat het college in bijzondere gevallen van de regels kan afwijken als de toepassing daarvan zou leiden tot een uiterst ongewenste situatie. [3] Zo’n situatie doet zich hier naar het oordeel van de rechtbank niet voor.
13. Dat rondom de uitvraag onder bewoners bij eisers de indruk is gewekt dat zij zouden profiteren van het invoeren van betaald parkeren, is geen reden om een uitzondering te maken op het beleid. Het is de rechtbank namelijk niet gebleken dat het college eisers hierover onjuist heeft geïnformeerd. Daarbij klopte het op het moment van de uitvraag in zekere zin ook dat de parkeersituatie van eisers met het invoeren van betaald parkeren zou (kunnen) verbeteren. De huidige bewoners kwamen namelijk in aanmerking voor een overgangsregeling, waardoor eisers op het moment van het invoeren van het betaald parkeren tijdelijk wél een parkeervergunning konden aanvragen voor hun tweede auto. Eisers zijn hierover in januari 2022 geïnformeerd maar hebben ervoor gekozen om geen gebruik te maken van die regeling.
14. Duidelijk is dat het voor eisers van groot belang is dat zij allebei hun auto’s in de buurt van de woning kunnen parkeren. Tegelijkertijd onderscheiden zij zich daarmee onvoldoende van andere inwoners van Utrecht die voor hun werk en andere dagelijkse activiteiten afhankelijk zijn van de auto en niet in aanmerking komen voor een parkeervergunning. Dat niet iedereen in de buurt van zijn woning kan parkeren, hoort nu eenmaal bij een drukke stad als Utrecht met beperkte parkeermogelijkheden. Dat eisers zonder parkeervergunning mogelijk zullen moeten verhuizen is ingrijpend, maar niet dusdanig zwaarwegend dat het college hier een uitzondering had moeten maken op het beleid.
15. Dat er volgens eisers rondom hun woning regelmatig vrije parkeerplaatsen beschikbaar zijn maakt dit niet anders. Het doel van het beleid van het college is namelijk juist om vrije parkeerplaatsen te creëren waar bewoners, bezoekers en anderen (tegen betaling) gebruik van kunnen maken. Dat er parkeerplaatsen vrij zijn is daarom geen reden om van de normale regels van de beleidsregel af te wijken.
16. De rechtbank is hierom van oordeel dat de door eisers aangevoerde omstandigheden niet maken dat het college de hardheidsclausule had moeten toepassen en een uitzondering had moeten maken op het beleid. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

17. De conclusie is dat de beroepsgronden niet slagen: het beroep is daarom ongegrond. Dat betekent dat eisers geen recht hebben op een parkeervergunning. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.T. Könning, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B. Thepass, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2025.
de griffier is verhinderd om te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op basis van artikel 225, eerste lid, onder a van de Gemeentewet en artikel 3, derde lid, van de Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren 2014.
2.Zie artikel 6, vierde lid, aanhef en onder a, van de beleidsregel.
3.Zie artikel 27 van de beleidsregel.