ECLI:NL:RBMNE:2025:1120

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
UTR 24/5535
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen intrekking erkenning bedrijfsvoorraad van een autohandelaar

In deze zaak gaat het om een beroep van een autohandelaar tegen de intrekking van zijn erkenning bedrijfsvoorraad door de RDW. De RDW had op 12 maart 2024 een bedrijfscontrole uitgevoerd en geconstateerd dat de eiser een auto in de bedrijfsvoorraad had aangemeld waarvan hij niet het eigendom had. Daarnaast lagen er kentekencards op het bureau van de eiser die niet goed waren opgeborgen. Op basis van deze overtredingen heeft de RDW op 6 juni 2024 besloten om de erkenning bedrijfsvoorraad van de eiser voor vier weken in te trekken, waarvan twee weken voorwaardelijk. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de RDW heeft het besluit op 15 juli 2024 gehandhaafd. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 19 maart 2025 de zaak behandeld. Eiser voerde aan dat hij de overtredingen niet had begaan en dat de sanctie onterecht was opgelegd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de RDW terecht had vastgesteld dat eiser de regels had overtreden. Eiser had geen bewijs geleverd dat hij het eigendom van de auto had en had ook geen inzage gegeven in zijn administratie, wat een verplichting was. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de kentekencards niet goed waren opgeborgen, wat ook een overtreding was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de intrekking van de erkenning bedrijfsvoorraad voor de duur van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk. Eiser kreeg geen proceskostenvergoeding en het griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5535

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] h.o.d.n. [bedrijf], uit [woonplaats], eiser

en

De directie van de RDW, de RDW

(gemachtigde: mr. F. Thomas).

Inleiding

1. Eiser is autohandelaar. De RDW heeft aan hem een erkenning bedrijfsvoorraad verleend [1] , waardoor hij de auto’s waarin hij handelt op naam van zijn bedrijf kan zetten.
2. Op 12 maart 2024 heeft de RDW een bedrijfscontrole bij eiser uitgevoerd. Daarbij constateerde de toezichthouder dat eiser een auto in de bedrijfsvoorraad had aangemeld waarvan hij niet het eigendom had en dat er kentekencards op het bureau lagen die niet goed waren opgeborgen of waren doorgeknipt. Nadat eiser hierover een zienswijze had gegeven, heeft de RDW op 6 juni 2024 het besluit genomen om vanwege deze twee overtredingen een sanctie op te leggen. De RDW heeft de erkenning bedrijfsvoorraad van eiser voor de duur van vier weken ingetrokken, waarvan twee weken voorwaardelijk.
3. Eiser is het daar niet mee eens en heeft bezwaar ingesteld. Met het besluit van 15 juli 2024 is de RDW bij het eerdere besluit gebleven. Daartegen is eiser in beroep gegaan.
4. De rechtbank heeft het beroep op 25 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van RDW deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt het besluit van de RDW om de erkenning vanwege de twee overtredingen tijdelijk in te trekken. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Eiser voert aan dat hij beide overtredingen niet heeft begaan en dat de sanctie dus ten onrechte is opgelegd.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Eiser is in overtreding door het opnemen van de auto in de bedrijfsvoorraad
7. Volgens eiser heeft de RDW ten onrechte vastgesteld dat hij de regels heeft overtreden door een auto in zijn bedrijfsvoorraad op te nemen waarvan hij het eigendom niet had. Eiser voert aan dat hem niet is gevraagd om stukken te verstrekken om het eigendom te onderbouwen en vindt dat hem daarom niet kan worden verweten dat hij dat niet heeft gedaan. Dat betoog slaagt niet.
8. Bij de erkenning bedrijfsvoorraad horen regels waar de houder van de erkenning aan moet voldoen. [2] Die regels staan in de
Regeling erkenning bedrijfsvoorraad. Zo staat er in deze regeling dat de erkenninghouder alleen auto’s in de bedrijfsvoorraad mag aanmelden die zijn bestemd om te worden verkocht (of gesloopt). [3] Ook staat in de regeling dat de toezichthouder van de RDW in de gelegenheid moet worden gesteld om te onderzoeken of de erkenninghouder aan de voorschriften voldoet. Daarom moet de erkenninghouder inzage geven in zijn administratie. [4]
9. Bij de bedrijfscontrole is eiser gevraagd naar de inkoop- en verkoopfactuur van de auto die hij had aangemeld in de bedrijfsvoorraad. Eiser gaf daarop aan dat die auto al lang geleden was verhandeld en dat de facturen daarom bij de boekhouder lagen. De toezichthouder van de RDW verzocht eiser om daarover contact op te nemen met zijn boekhouder, maar eiser vond dat de toezichthouder dit moest doen. Na de controle heeft de RDW eiser een brief gestuurd waarin het voornemen staat om een sanctie op te leggen omdat eiser een auto in de bedrijfsvoorraad heeft aangemeld waarvan hij het eigendom niet had. Ook daarop heeft eiser geen inzicht gegeven in de administratie over deze auto. Dat is sindsdien niet veranderd.
10. De rechtbank is van oordeel dat voor eiser voldoende duidelijk moet zijn geweest dat de RDW van hem verlangde dat hij de facturen van deze auto zou verstrekken om te laten zien dat hij deze auto in de bedrijfsvoorraad mocht opnemen. Door dat niet te doen heeft eiser gehandeld in strijd met de verplichting om de toezichthouder inzage te geven in zijn administratie. De RDW heeft daarom mogen concluderen dat eiser niet aan de voorschriften voldeed om de auto in de bedrijfsvoorraad te mogen opnemen. De beroepsgrond slaagt dus niet.
Ook is eiser in overtreding omdat hij de kentekencards niet goed heeft opgeborgen
11. Daarnaast is eiser het er niet mee eens dat hij in overtreding is omdat hij de kentekencards bij de bedrijfscontrole niet had ontwaard (doorgeknipt) of goed had opgeborgen. Volgens eiser bewaart hij de kentekencards in zijn kluis en onder werktijd in een afsluitbare lade in zijn kantoor. Eiser voert aan dat de kentekencards op het moment van de bedrijfscontrole op zijn bureau lagen om uit te reiken aan klanten. Hij had de kentekencards niet ontwaard omdat hij ze nog nodig had.
12. Uit de
Regeling erkenning bedrijfsvoorraadvolgt dat kentekencards moeten worden opgeborgen in een goed afsluitbare voorziening. [5] Op het moment van de bedrijfscontrole lagen er tientallen kentekencards op het bureau van eiser. Die kentekencards waren dus niet opgeborgen in een goed afsluitbare voorziening en daarmee was eiser in overtreding. Ook als eiser van plan was om de kentekencards uit te reiken aan klanten, mag van hem worden verwacht dat de kentekencards tot dat moment goed zijn opgeborgen.
13. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser het voorschrift om de kentekencards in een goed afsluitbare voorziening te bewaren heeft overtreden. De beroepsgrond slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. De RDW heeft terecht vastgesteld dat eiser de twee overtredingen heeft begaan. Dat betekent dat de RDW de erkenning bedrijfsvoorraad voor de duur van vier weken (waarvan twee voorwaardelijk) heeft mogen intrekken. [6] Het besluit waarin dat is bepaald blijft dus van kracht.
15. Omdat eiser geen gelijk krijgt, krijgt hij het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.T. Könning, rechter, in aanwezigheid van mr. B.L. Meijer, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 62 van de Wegenverkeerswet (Wvw).
2.Op grond van artikel 62, vierde lid, van de Wvw.
3.Zie artikel 9, zevende lid, van de Regeling erkenning bedrijfsvoorraad.
4.Zie artikel 11, tweede lid, van de Regeling erkenning bedrijfsvoorraad.
5.Zie artikel 9, negende lid, en artikel 4, vierde lid, van de Regeling erkenning bedrijfsvoorraad.
6.Op grond van artikel 65, tweede lid, aanhef en onder c. en derde lid, van de Wvw.