ECLI:NL:RBMNE:2025:1152

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
UTR 24/4502
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na medische beoordeling en bezwaarprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van een Ziektewet (ZW)-uitkering. Eiser, die eerder werkzaam was als steller van machines, had zich ziek gemeld na een periode van werkloosheid en ontving een ZW-uitkering. Het Uwv had echter besloten om de ZW-uitkering per 30 januari 2024 te beëindigen, omdat eiser op dat moment geschikt werd geacht voor zijn eigen werk. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar gemaakt, wat leidde tot een procedure bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep van eiser tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk is, omdat het Uwv dit besluit had gewijzigd na het indienen van het beroep. De rechtbank heeft het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij het Uwv in de proceskosten van eiser is veroordeeld. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid mocht baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze rapporten zorgvuldig en begrijpelijk zijn. Eiser heeft niet aangetoond dat de medische beoordeling onjuist was, en de rechtbank vond dat de verzekeringsarts voldoende had gemotiveerd waarom eiser arbeidsgeschikt was.

De rechtbank concludeert dat het Uwv terecht heeft beslist dat eiser arbeidsgeschikt was en dat de ZW-uitkering met ingang van 30 januari 2024 kon worden beëindigd. Eiser krijgt geen gelijk in zijn beroep, maar ontvangt wel een vergoeding voor proceskosten en het griffierecht, omdat het Uwv zijn besluit had gewijzigd na het indienen van het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4502

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.B.B. Beelaard),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(gemachtigde: mr. C.W.P. van den Berg).

Inleiding

1.1
Eiser was werkzaam als steller van machines voor 40 uur per week. Zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is geëindigd op 31 mei 2023. Het Uwv heeft aan eiser vanaf 1 juni 2023 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend tot uiterlijk 31 augustus 2023. Eiser heeft zich op 25 augustus 2023 ziek gemeld vanuit de WW.
1.2
Het Uwv heeft met een besluit van 13 september 2023 vanaf 1 september 2023 een voorschot op de Ziektewet (ZW)-uitkering aan eiser toegekend. Met een besluit van
19 oktober 2023 heeft het Uwv per 1 september 2023 een ZW-uitkering toegekend aan eiser.
1.3
Op 29 januari 2024 is eiser verschenen op een spreekuur van een verzekeringsarts. Deze heeft medisch onderzoek verricht en een medisch rapport opgesteld. Naar aanleiding van de conclusie van de verzekeringsarts heeft het Uwv met een besluit van 30 januari 2024 (
het primaire besluit) geweigerd aan eiser een ZW-uitkering toe te kennen per 25 augustus 2023, omdat eiser op die datum geschikt is voor zijn eigen werk. Eiser is het daar niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
1.4
Met een besluit van 28 mei 2024
(het bestreden besluit I) is het Uwv bij de weigering gebleven.
Eiser is het daar niet mee eens en heeft beroep ingediend.
1.5
Het Uwv heeft met een besluit van 12 augustus 2024 (
het bestreden besluit II) zijn besluit van 28 mei 2024 gewijzigd. Het Uwv heeft daarbij het bezwaar herroepen voor wat betreft de datum van intrekking: de ZW-uitkering wordt niet per 25 augustus 2023 ingetrokken, maar per 30 januari 2024, één dag na het spreekuur van de verzekeringsarts. Het Uwv heeft daarbij overwogen dat de ZW-uitkering per 1 september 2023 definitief aan eiser was toegekend, zodat het in strijd met de rechtszekerheid en zorgvuldigheid was om daarop terug te komen.
Het Uwv heeft aan eiser een vergoeding toegekend voor de gemaakte kosten in bezwaar.
1.6
Het Uwv heeft de rechtbank verzocht het bestreden besluit II te betrekken bij de beoordeling van het beroep.
1.7
Eiser heeft op 16 september 2024 gereageerd. Hij handhaaft zijn beroep, omdat hij het niet eens is met de intrekking van zijn ZW-uitkering per 30 januari 2024.
1.8
De rechtbank heeft het beroep op 19 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv. Eiser is ziek en is daarom niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Het beroep tegen het bestreden besluit I
2.1
Het beroep van eiser heeft automatisch ook betrekking op het bestreden besluit II, dat in de plaats komt van het bestreden besluit I. [1] Hierdoor heeft eiser geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I. Voor zover het beroep dus nog tegen het bestreden besluit I is gericht, verklaart de rechtbank het daarom niet-ontvankelijk.
2.2
Omdat het Uwv het bestreden besluit I naar aanleiding van het beroep van eiser heeft gewijzigd, veroordeelt de rechtbank het Uwv in de proceskosten van eiser in beroep. De kosten van eiser voor de beroepsmatige rechtsbijstand van zijn gemachtigde stelt de rechtbank vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- onder een wegingsfactor 1). [2] Ook moet het Uwv het door eiser betaalde griffierecht van € 51,- aan hem vergoeden.
Het beroep tegen het bestreden besluit II
3. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten wel aan een aantal eisen voldoen.
De rapporten:
- zijn op een zorgvuldige manier tot stand gekomen;
- bevatten geen tegenstrijdigheden;
- zijn voldoende begrijpelijk.
Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet aan deze eisen voldoen. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop eiser zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, hiervoor onvoldoende is.
De zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
4. Eiser voert aan dat sprake is van een onzorgvuldig medisch onderzoek, omdat de verzekeringsartsen geen nadere informatie bij de huisarts hebben opgevraagd. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep staat dat in gezamenlijk overleg is besloten om geen medische informatie op te vragen. Eiser vindt dat daarmee ten onrechte de verantwoordelijkheid voor het al dan niet opvragen van medische informatie bij hem wordt gelegd. Er was juist wel reden om informatie op te vragen bij de huisarts en ook om meer door te vragen bij eiser zelf juist als de verzekeringsarts bezwaar en beroep vragen heeft of discrepanties ziet.
5. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van een onzorgvuldig onderzoek. Eiser is zowel door een verzekeringsarts op 29 januari 2024 als door een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 27 mei 2024 op het spreekuur gezien en onderzocht.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 27 mei 2024 gemotiveerd toegelicht waarom zij het niet nodig vond om nog medische informatie op te vragen. Op basis van het gesprek met eiser, waarin hij goed zijn klachten kon verwoorden, het dossier onderzoek en het eigen medisch onderzoek heeft zij tot een medisch oordeel kunnen komen. Gemachtigde van eiser heeft op de zitting ook bevestigd dat alle benodigde informatie aanwezig was.
De motivering van de medische beoordeling
6. Eiser vindt dat het medisch oordeel over zijn arbeidsgeschiktheid onvoldoende is gemotiveerd. Vanwege zijn klachten was hij juist niet in staat om op de datum 25 augustus 2023 zijn eigen werkzaamheden te verrichten. Ook al heeft hij met zijn maag- en schouderklachten in het verleden wel gewerkt, dan betekent dat nog niet dat zijn klachten op 25 augustus 2023 niet zodanig ernstig waren dat hij daardoor had kunnen werken. Op de zitting heeft gemachtigde van eiser verduidelijkt dat het juist ook gaat om bijkomende niet objectiveerbare malaiseklachten, zoals de buikklachten, misselijkheid en hoofdpijn. Eiser vindt dat die klachten onvoldoende zijn meegewogen en dat onvoldoende is gemotiveerd dat hij ook met dergelijke klachten toch snel, geordend en geconcentreerd kon werken, wat vereist is in zijn werk als steller. Als het de verzekeringsarts bezwaar en beroep was opgevallen dat niet al zijn klachten terugkwamen tijdens het spreekuur, dan had zij juist daarop moeten doorvragen. Nu zij dat niet heeft gedaan, is haar conclusie over de arbeidsgeschiktheid niet goed en volledig onderbouwd.
7. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van
27 mei 2024 begrijpelijk en concreet heeft gemotiveerd hoe zij tot haar beoordeling is gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uitgebreid met eiser op het spreekuur gesproken over zijn klachten, het beloop daarvan en de medicatie. Zij heeft haar onderzoeksbevindingen beschreven en is in haar rapport niet alleen ingegaan op de schouderklachten en de psychische klachten, maar juist ook op eisers maagklachten, de klachten die eiser op het spreekuur heeft benoemd als de klachten waarvan hij het meeste last ervaart. De overwegingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en haar conclusie gebaseerd op haar medisch onderzoek kan de rechtbank goed volgen. Het lag op de weg van eiser om aan de hand van medische informatie twijfel te zaaien over de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, maar dat heeft hij niet gedaan.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep tegen het bestreden besluit I is niet-ontvankelijk.
Het Uwv heeft terecht beslist dat eiser arbeidsgeschikt was om zijn eigen werk te kunnen doen.
Het Uwv heeft dus terecht de ZW-uitkering met ingang van 30 januari 2024 beëindigd. Het beroep tegen het bestreden besluit II is ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk. Eiser krijgt wel proceskosten vergoed en zijn griffierecht terug, omdat het bestreden besluit I naar aanleiding van het beroep is gewijzigd.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907,-;
- draagt het Uwv op het griffierecht van € 51,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat staat in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht.