ECLI:NL:RBMNE:2025:1216

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
UTR 24/3050
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar en toekenning IVA-uitkering na WIA-beoordeling

In deze zaak heeft eiser, een servicemonteur, zich op 21 oktober 2019 ziekgemeld en heeft hij een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft hem op 27 oktober 2021 een WIA-uitkering toegekend, maar heeft later zijn uitkering omgezet naar een vervolguitkering en vervolgens naar een loonaanvullingsuitkering. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Uwv heeft zijn bezwaar tegen het tweede besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat het derde besluit het tweede verving. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 10 december 2024, waarbij eiser aanwezig was en het Uwv zich afmeldde. Eiser heeft nieuwe stukken overgelegd, waarop het Uwv schriftelijk heeft gereageerd. De rechtbank oordeelt dat het Uwv onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn besluiten en dat de advisering door de verzekeringsarts niet voldoet aan de eisen. De rechtbank verklaart het beroep voor zover het betreft de besluiten 1 en 2 niet-ontvankelijk, maar verklaart het beroep tegen besluit 3 gegrond. De rechtbank herroept het besluit van het Uwv en kent eiser met terugwerkende kracht een IVA-uitkering toe, omdat zijn arbeidsongeschiktheid volledig en duurzaam is. Eiser heeft recht op vergoeding van griffierecht en reiskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3050

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: R. van den Brink).

Inleiding

1. Eiser heeft zich op 21 oktober 2019 ziekgemeld als servicemonteur. Hij was gemiddeld 42,15 uur per week werkzaam. Met een besluit van 27 oktober 2021 heeft het Uwv aan eiser een WIA-uitkering [1] toegekend. Dit wordt hierna besluit 1 genoemd.
2. Met het besluit van 24 april 2023 is de loongerelateerde uitkering omgezet naar een vervolguitkering, uitgaande van een arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser van 35-45%. Dit wordt hierna besluit 2 genoemd. Met het besluit van 24 augustus 2023 is de vervolguitkering omgezet in een loonaanvullingsuitkering, uitgaande van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 100%. Dit wordt hierna besluit 3 genoemd.
3. Eiser en zijn ex-werkgever hebben bezwaar gemaakt tegen besluit 2. De ex-werkgever heeft kort daarna zijn bezwaar ingetrokken. Het Uwv heeft het bezwaar van eiser aangemerkt als een bezwaar ook tegen het besluit 3. Omdat besluit 3 het eerdere besluit 2 vervangt, is het bezwaar van eiser tegen besluit 2 niet-ontvankelijk verklaard. Met de beslissing op bezwaar van 11 maart 2024 is het Uwv gebleven bij de vaststelling van de loonaanvullingsuitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 100%, zoals was besloten in besluit 3.
4. Omdat eiser in zijn bezwaarschrift ook kritiek heeft op besluit 1, heeft het Uwv aangenomen dat hij ook tegen dat besluit bezwaar maakte. Dat bezwaar is vanwege de overschrijding van de termijn voor het maken van bezwaar niet-ontvankelijk verklaard door het Uwv.
5. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar waarin zijn bezwaar tegen de besluit 1 en 2 niet-ontvankelijk is verklaard en het Uwv bij de inhoud van besluit 3 is gebleven.
6. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
7. De rechtbank heeft het beroep op 10 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft eiser deelgenomen. Het UWV heeft zich afgemeld voor de zitting.
8. Op de zitting heeft eiser nieuwe stukken overgelegd. Het Uwv heeft daar na de zitting schriftelijk op gereageerd. Eiser heeft daar nog op gereageerd. Nadat partijen daartoe in de gelegenheid zijn gesteld, hebben zij niet verzocht om een nadere zitting.

Wat vindt de rechtbank?

9. De rechtbank vindt dat eiser in deze zaak gelijk heeft. Dat betekent dat de rechtbank het eens is met de stelling van eiser dat het besluit van het Uwv onvoldoende is onderbouwd omdat de advisering door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Het Uwv moet daarom een nieuwe beoordeling uitvoeren en een nieuw besluit nemen. De rechtbank legt hieronder uit waarom zij dit vindt. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
Het bezwaar tegen het besluit 1
10. Eiser stelt dat het Uwv ten onrechte heeft aangenomen dat hij beoogde bezwaar te maken tegen besluit 1. In de beslissing op bezwaar heeft het Uwv dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat de termijn voor het maken van bezwaar reeds ruimschoots was verstreken.
11. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat het de taak van de bestuursrechter is om geschillen te beslechten. De bestuursrechter is daarom alleen gehouden om een beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan inhoudelijk te beoordelen, als de indiener van het beroep daarbij een actueel en reëel belang heeft. Eiser moet het doel dat hij nastreeft met zijn beroep kunnen bereiken. Als dat belang is vervallen, doet de bestuursrechter geen uitspraak alleen maar vanwege de principiële betekenis daarvan.
12. Voor zover het beroep van eiser gericht is tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen besluit 1, ontbreekt het procesbelang. Eiser wilde geen bezwaar maken en streeft met betrekking tot het besluit 1 dus geen doel na. De vraag of het Uwv het bezwaar dat eiser niet wilde maken terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege de overschrijding van de termijn, levert geen actueel en reëel belang op. In zoverre is het beroep daarom niet-ontvankelijk.
13. De beroepsgrond slaagt niet.
Het bezwaar tegen besluit 2
14. Eiser stelt dat zijn bezwaar tegen besluit ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
15. Het Uwv heeft besluit 3 vastgesteld ter vervanging van besluit 2. Op grond van de wet was het bezwaar van eiser daarmee ook gericht tegen besluit 3. [2] Omdat besluit 2 geheel vervangen was door besluit 3, had eiser geen belang meer bij zijn bezwaar tegen besluit 2. De vraag of het Uwv het bezwaar van eiser tegen besluit 2 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat dit besluit was vervangen door besluit 3, levert geen actueel en reëel belang op. In zoverre is het beroep daarom niet-ontvankelijk.
De betrokkenheid van de ex-werkgever in de bezwaarprocedure
16. Eiser stelt dat de ex-werkgever ten onrechte betrokken is in de bezwaarprocedure en dat deze in de beroepsprocedure geen rol zou mogen spelen.
17. De rechtbank stelt vast dat de ex-werkgever in de bezwaarprocedure korte tijd betrokken is geweest omdat deze ook zelf bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 24 april 2023. Dit bezwaar is daarna weer ingetrokken.
18. Omdat de ex-werkgever zelf bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 24 april 2023, was hij partij in de bezwaarprocedure. Het Uwv heeft de ex-werkgever terecht in die procedure betrokken.
19. De beroepsgrond slaagt niet.
Eiser is niet gehoord in bezwaar
20. Eiser stelt dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase van de procedure.
21. Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Awb moet het Uwv een belanghebbende horen voordat op het bezwaar wordt beslist. In artikel 7:3 Awb zijn verschillende situaties beschreven waarin van het horen mag worden afgezien. Een van deze situaties is dat de belanghebbende verklaart geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.
22. De rechtbank is van oordeel dat van het horen in bezwaar mocht worden afgezien. In een brief van 26 oktober 2023 schrijft eiser aan het Uwv dat hij door zijn lichamelijke en psychische klachten niet in staat is zijn bezwaar telefonisch of mondeling toe te lichten, dat de zaak zo omvangrijk is dat daar met 200 hoorzittingen in 3 jaar tijd nog geen recht aan kan worden gedaan, dat hij geen zin en energie heeft voor een hoorzitting en dat de standpunten zo ver uit elkaar liggen dat hij daarover nooit met het Uwv in gesprek wil gaan. Het Uwv heeft dit terecht gezien als een verklaring dat eiser geen gebruik wil maken van het recht te worden gehoord en mocht daarom afzien van het horen van eiser.
23. De beroepsgrond slaagt niet.
De uitkering: WGA of IVA?
24. Eiser stelt dat het Uwv ten onrechte in de beoordeling heeft aangenomen dat behandeling mogelijk is en dat zijn situatie nog kan verbeteren. Op deze basis is een WGA WIA-uitkering [3] toegekend, in plaats van een IVA WIA-uitkering. [4] Volgens eiser had wel een IVA WIA-uitkering moeten worden toegekend, omdat hij inmiddels is uitbehandeld en daarmee de vereiste duurzaamheid is gegeven.
25. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 15 december 2023, waarop de beslissing op bezwaar berust, overweegt dat wel sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid, maar dat deze niet duurzaam is. De verzekeringsarts verwacht dat verbetering van de belastbaarheid mag worden verwacht als gevolg van een multidisciplinair traject dat in mei 2023 wordt gestart.
26. Op de zitting heeft eiser verschillende stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat verdere behandeling niet mogelijk is en zijn situatie niet kan verbeteren.
  • Dit betreft allereerst een brief van de behandelend anesthesioloog van het [ziekenhuis] van 21 februari 2024. Hierin staat dat eiser, na bespreking in het multidisciplinair overleg, is aangemeld bij de pijnconsulente voor een VR-traject en een pijncursus. Ook staat er dat er verder geen behandelopties zijn.
  • Ten tweede is er een brief van de behandelend huisarts van 25 april 2024. In deze brief wordt een samenvatting gegeven van de medische situatie en de verschillende trajecten die zijn doorlopen, inclusief het traject bij het pijnteam van het [ziekenhuis] waarvoor eiser was aangemeld, zoals genoemd in de brief van de anesthesioloog. De huisarts concludeert dat de behandeltrajecten niet hebben geleid tot een situatie van verhoogde belastbaarheid en dat eiser is uitbehandeld zonder uitzicht op duurzaam herstel.
27. De rechtbank heeft het Uwv gevraagd op deze stukken te reageren. Het Uwv heeft door middel van een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geantwoord dat ondanks dat de huisarts concludeert dat eiser uitbehandeld is, hij van oordeel is dat een behadeling nog wel mogelijk is, in de vorm van een multidisciplinaire aanpak.
28. De rechtbank is van oordeel dat dit laatste standpunt van het Uwv tegenstrijdig en onbegrijpelijk is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 15 december 2023 geen duurzaamheid aangenomen, omdat nog een multidisciplinair traject was ingezet met de verwachting dat dit tot verbetering zou leiden. Dat traject is afgerond en eiser heeft de conclusies overgelegd. Eerst de conclusie van het multidisciplinair overleg aan het einde van die behandeling: eiser is behoudens een behandeling door de pijnconsulente uitbehandeld. En ten tweede een brief van de huisarts van ná de behandeling door de pijnconsulente, met als conclusie dat ook die behandeling geen soelaas heeft geboden en dat eiser daarom geheel uitbehandeld is. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat nog wel behandeling mogelijk is in de vorm van een multidisciplinaire aanpak is onbegrijpelijk nu juist na het doorlopen van een multidisciplinaire behandeling is geconcludeerd dat eiser is uitbehandeld. Dit standpunt is ook tegenstrijdig met het eerdere standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport waarop de beslissing op bezwaar berust. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken nog maar één conclusie mogelijk is, namelijk dat de arbeidsongeschiktheid van eiser volledig en duurzaam is.
29. Het Uwv mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen, maar alleen als die rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten, en voldoende begrijpelijk zijn. In dit geval wordt niet aan deze criteria voldaan.
30. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

31. Het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar voor zover het betrekking heeft op de besluiten 1 en 2, is niet ontvankelijk.
32. Voor het overige is het beroep van eiser gegrond en de beslissing op bezwaar moet worden vernietigd. Omdat op grond van de stukken maar één conclusie mogelijk is, namelijk dat de arbeidsongeschiktheid van eiser volledig en duurzaam is, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien. Artikel 8:72, derde lid, van de Awb maakt dit mogelijk. Besluit 3 zal worden herroepen en de rechtbank zal bepalen dat eiser met ingang van 3 juli 2023 recht heeft op een IVA-uitkering.
33. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Uwv aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
34. In de beroepsprocedure is niet gebleken van professionele rechtsbijstand voor eiser. Voor een vergoeding van proceskosten is daarom geen aanleiding.
35. Eiser heeft ook gevraagd om een vergoeding van reiskosten en hiervan opgave gedaan. De rechtbank zal de vergoeding hiervan toekennen voor het opgegeven bedrag van € 9,20.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover het betreft de beslissing op bezwaar ten aanzien van de besluiten 1 en 2 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover het betreft de beslissing op bezwaar ten aanzien van de besluit 3 gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar voor zover het betreft de beslissing op bezwaar ten aanzien van de besluit 3;
- herroept de met besluit 3 loongerelateerde WGA-uitkering, kent in plaats daarvan aan eiser een IVA-uitkering toe voor volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, met ingang van 3 juli 2023 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de beslissing op bezwaar;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 9,20.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. de Snoo, rechter, in aanwezigheid van C.A.A.W. van der Heijden, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2025.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2.Dit volgt uit artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Een uitkering Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten op basis van de Wet WIA.
4.Een uitkering Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten op basis van de Wet WIA.