ECLI:NL:RBMNE:2025:1250

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
10398979
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Passabiliteitsprobleem bij zorgverzekering voor voorhoofdcorrectie en kaakchirurgie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door ARAG SE Rechtsbijstand, en de naamloze vennootschap ASR Basis Ziektekostenverzekeringen N.V. De eiser heeft een vordering ingesteld om vergoeding van kosten voor een voorhoofdcorrectie en kaakchirurgie op basis van haar zorgverzekering bij ASR. De kern van de zaak draait om de vraag of deze ingrepen onder de dekking van de zorgverzekering vallen, waarbij de eisende partij stelt dat er sprake is van een passabiliteitsprobleem door te veel mannelijke kenmerken in haar gezicht.

De procedure omvatte verschillende stukken, waaronder een tussenvonnis en getuigenverklaringen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er inderdaad sprake is van een passabiliteitsprobleem, maar dat niet alle gevraagde ingrepen noodzakelijk zijn. De eiser heeft bewezen dat naast de correctie van de adamsappel ook de aanpassing van de wenkbrauwstand en de voorhoofdsvorm noodzakelijk zijn om het passabiliteitsprobleem te verhelpen. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de correctie van de kaaklijn niet noodzakelijk is en heeft de vordering op dat punt afgewezen.

De rechter heeft ASR veroordeeld tot vergoeding van de kosten voor de noodzakelijke ingrepen, met uitzondering van de kaaklijncorrectie, en heeft de proceskosten ten laste van ASR gesteld. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat ASR de beslissing moet opvolgen, ook als hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10398979 \ UC EXPL 23-1884
Vonnis van 5 maart 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: ARAG SE Rechtsbijstand,
tegen
de naamloze vennootschap
ASR BASIS ZIEKTEKOSTENVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde partij,
hierna te noemen: ASR,
gemachtigde: mr. B.T.J.A. van Aalst

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 januari 2024
- de brief van de gemachtigde van [eiser] die op 29 februari 2024 bij de griffie van de rechtbank is binnengekomen, met twee producties,
- de antwoordakte van ASR,
- de brief van de gemachtigde van [eiser] die op 14 november 2024 bij de griffie van de rechtbank is binnengekomen, met foto’s,
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 28 november 2024,
- de conclusie na enquête van de zijde van [eiser] , met vier producties,
- de conclusie na enquête van ASR.
1.2.
Daarna is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De vraag die ter beantwoording voorligt is of de voorhoofdcorrectie en de kaakchirurgie die [eiser] wil ondergaan onder de dekking van haar zorgverzekering bij ASR valt en of ASR gehouden is om de kosten daarvan te vergoeden. Deze kosten vallen alleen onder de dekking van de verzekering, als er sprake is van een passabiliteitsprobleem en ASR is alleen gehouden de kosten te vergoeden als deze ingrepen noodzakelijk zijn om dat probleem te verhelpen.
2.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een passabiliteitsprobleem, ook volgens ASR komt immers de adamsappelcorrectie om dat probleem te verhelpen voor vergoeding in aanmerking. Partijen zijn het er niet over eens of ook andere uiterlijke kenmerken van [eiser] in belangrijke mate aan dat probleem bijdragen en of het aannemelijk is dat de door [eiser] gewenste ingrepen noodzakelijk zijn om dat probleem te verhelpen. Volgens [eiser] heeft zij teveel mannelijke kenmerken in haar gezicht en zijn naast een correctie van de adamsappel een correctie van het voorhoofd en de kaaklijn noodzakelijk om dat probleem te verhelpen. ASR erkent alleen de adamsappel van [eiser] als oorzaak van het passabiliteitsprobleem. ASR is daarom bereid om de kosten van de adamsappelcorrectie te vergoeden, maar niet de kosten van de correctie van het voorhoofd en de kaaklijn. In het tussenvonnis heeft de kantonrechter [eiser] opgedragen om te bewijzen dat er sprake is van een passabiliteitsprobleem als gevolg van teveel mannelijke kenmerken in haar gezicht en dat (naast de correctie van de adamsappel) een kaaklijncorrectie en/of het aanpassen van de wenkbrauwstand en/of de voorhoofdsvorm noodzakelijk zijn om dat probleem te verhelpen.
[eiser] is gedeeltelijk geslaagd in de bewijsopdracht
2.3.
[eiser] is erin geslaagd te bewijzen dat er sprake is (was) van een passabiliteitsprobleem als gevolg van teveel mannelijke kenmerken in haar gezicht en dat naast de correctie van de adamsappel het aanpassen van de wenkbrauwstand en de voorhoofdvorm (en dus niet de kaaklijn) noodzakelijk zijn (waren) om dat probleem te verhelpen. Daartoe is het volgende redengevend.
2.4.
[eiser] heeft, ten bewijze van haar stelling, een e-mail van [A] van 15 februari 2024 in het geding gebracht met als onderwerp: “
Verdere uitwijding tav jouw email recent”.
In de e-mail heeft [A] zijn indicatie die hij op 8 juli 2022 heeft gegeven nader toegelicht. [A] heeft geschreven:
“(..) Bovengenoemde patiënt werd door mij en collega drs. [B] gezien op de polikliniek van de afdeling Plastische Chirurgie van het Universitair Medisch Centrum Groningen op [datum] 2022.
Reden van dat contact was onvrede van patiënte t.a.v. haar uiterlijke kenmerken die meer passen bij een man dan bij haar huidig vrouw zijn. Ze had vragen omtrent de mogelijkheden van facial Feminization Surgery (FFS): ingrepen die die manlijke kenmerken omzetten naar meer passende vrouwelijke kenmerken. Bij binnen komst viel ons gelijk op dat bij deze patiënt de manlijke kenmerken van haar verleden nog steeds in het gelaat overheersen waardoor er duidelijk sprake is van een zogenaamde passabiliteitsstoornis met haar huidige gender zijn: dit is zeer invoelbaar en begrijpelijk;
Anamnese
Stoort zich aan niet passend mannelijk gezicht bij nu vrouwelijk geslacht:
de kaaklijn is duidelijk te mannelijk, de wenkbrauw stand te laag mannelijk, de haargrens is te hoog om goed te kunnen passen bij haar vrouw zijn en daarnaast is er een duidelijke adamsappel aanwezig. Ze wordt meer standaard wel dan niet als man aangesproken. Een duidelijke situatie van een passabiliteitsstoornis; uiterlijke kenmerken van het andere geslacht (man) staan haar volledig in de weg om zich ook nu na de transgender geslachtsaanpassende operaties vrouwelijk te kunnen voelen.
Lichamelijk onderzoek
Geheimraadsecken, lage mannelijke wenkbrauw stand, brede kaaklijn, adamsappel
Lengte 183 cm, gewicht 68 kg. BMI (berekend): 20,3 kg/m2.
De volgende kenmerken hebben ondergetekende en drs. [B] in kaart gebracht:
“Lijst van Uiterlijke kenmerken, waarbij de letters aangeven de mate van mannelijkheid
a heel vrouwelijk
b vrij vrouwelijk
c neutraal
d vrij mannelijk
e heel mannelijk
[A]
[B]
1. kin
c
c
2. neus
a
a
3. kaken/kaaklijn
c
d
4. voorhoofd
e
d
5. algemene indruk
b
b
6. manier van praten
n.v.t.
n.v.t.
7. manier van bewegen
n.v.t.
n.v.t.
8. hoofdhaar
e
e
9. gelaatsbeharing
c
c
10. adamsappel
e
e
11. stem
n.v.t.
n.v.t.
12. lichaamsbouw
c
c
13. lengte
1.83
1,83
14. huid
fraai
fraai
15. handen/voeten
n.v.t.
n.v.t.
16. gespierdheid
niet beoordeeld
niet beoordeeld
Objectief valt dus vooral op de kaken/kaaklijn als zijnde mannelijk, het voorhoofd, de haargrens/hoofdhaar en de adamsappel
Deze systematische analyse onderstreept wat al eerder is geconstateerd en kan onzes inziens maar leiden tot een conclusie:
Conclusie: passabiliteitsstoornis bij transgender, te veel mannelijke kenmerken in het gelaat die niet passen bij geslacht; advies: corrigerende gelaatsprocedures; uitgebreid: kaaklijn correctie, aanpassen wenkbrauw stand en voorhoofdsvorm, verlagen haargrens en correctie adamsappel”
2.5.
Uit deze e-mail volgt dat [A] en [B] [eiser] hebben onderzocht in verband met haar onvrede over haar uiterlijke kenmerken en dat zij in dat kader een Lijst van Uiterlijke kenmerken hebben ingevuld. Daaruit volgt dat [A] en [B] het voorhoofd van [eiser] (waar, zo begrijpt de kantonrechter, ook de wenkbrauwen onder vallen), als respectievelijk ‘heel mannelijk’ en ‘vrij mannelijk’ hebben beoordeeld. Dit deel van het gelaat is volgens de verklaring die [A] als getuige heeft afgelegd het meest bepalend voor de indruk of iemand als man of als vrouw wordt gezien. Bovendien heeft [A] in zijn getuigenverklaring aan de hand van de foto’s van voor en na de operatie verklaard dat daarop duidelijk te zien is dat de eerste indruk van de foto van [eiser] voor de operatie mannelijk is, en die van na de operatie vrouwelijk, zeker als de onderste helft van het gezicht wordt afgedekt, en dat het daarmee ‘evident’ is dat de aanpassing van de wenkbrauwstand het gezicht van [eiser] vrouwelijk heeft gemaakt in plaats van mannelijk. De kantonrechter is gelet op de e-mail van [A] en zijn getuigenverklaring van oordeel dat [eiser] heeft bewezen dat er sprake is (was) van een passabiliteitsprobleem als gevolg van de vorm van haar voorhoofd (waaronder haar wenkbrauwen) en dat naast de correctie van de adamsappel het aanpassen van de wenkbrauwstand en de voorhoofdvorm noodzakelijk zijn (waren) om dat probleem te verhelpen.
2.6.
De kantonrechter acht niet bewezen dat de kaaklijn van [eiser] dusdanig heeft bijgedragen aan het passabiliteitsprobleem dat de operatie van de kaaklijn noodzakelijk was om het passabiliteitsprobleem te verhelpen. In de Lijst van Uiterlijke kenmerken hebben [A] en [B] de kaken/kaaklijn aangemerkt als respectievelijk ‘neutraal’ en ‘vrij mannelijk’. Dat leidt niet automatisch tot de conclusie dat er sprake is van een uiterlijk dat ‘zo mannelijk is dat dit bij vrouwen in het algemeen niet voorkomt’ en dat de man-vrouw transseksueel niet als vrouw wordt herkend en mensen in het voorbijgaan een schrikreactie vertonen, bevreemd zijn of niet respectvol reageren. Daarvoor is meer onderbouwing nodig. Die onderbouwing is uitgebleven. [A] heeft weliswaar tijdens het getuigenverhoor de foto’s van voor en na de operatie vergeleken en verklaard dat als de ogen en het gebied daarboven worden afgedekt, de indruk (op de foto na de operatie) vrouwelijker is door de ronde kaaklijn, maar hij heeft ook verklaard dat dat minder duidelijk is dan bij het gebied rond de ogen, omdat de aandacht daar over het algemeen minder op is gericht. Ook een andere (voldoende) onderbouwing is niet gegeven. De kantonrechter acht daarom onvoldoende komen vast te staan dat het uiterlijk van [eiser] voor wat betreft haar kaaklijn zo mannelijk was dat dit bij vrouwen in het algemeen niet voorkomt en dat zij daardoor niet als vrouw werd herkend en mensen een schrikreactie vertoonden. Op dit punt zal de gevorderde verklaring voor recht daarom worden afgewezen,
2.7.
Bij het oordeel over de vraag of [eiser] geslaagd is in haar bewijsopdracht heeft de kantonrechter de verweren die ASR heeft aangedragen, beoordeeld en meegewogen. Daarover is het volgende overwogen.
2.8.
ASR heeft aangevoerd dat [A] – blijkens de inhoud van zijn getuigenverklaring – uitgaat van een andere (minder strikte) maatstaf voor de beoordeling of er sprake is van een passabiliteitsstoornis dan de maatstaf die volgens het Zorginstituut moet worden gehanteerd. [A] heeft immers verklaard dat hij bij zijn oordeel niet zozeer de schrikreactie betrekt, maar slechts bekijkt of [eiser] als vrouw wordt herkend. Dit doet volgens ASR afbreuk aan het oordeel van [A] . De kantonrechter stelt vast dat [A] heeft verklaard dat het passabiliteitsprobleem ‘niet zo zeer de schrikreactie [is], maar het niet herkennen als vrouw’. Daarna heeft hij verklaard ‘Mevrouw [eiser] heeft mij zelf verteld dat ze dit vaak meemaakt en toen [eiser] bij mij kwam zag ik dat zelf ook’. De kantonrechter heeft dit zo begrepen dat [A] bedoelde dat het probleem van [eiser] niet zozeer de schrikreactie van mensen was, maar het feit dat zij niet herkend werd als vrouw. [A] heeft dus geen andere maatstaf gehanteerd, maar slechts aangegeven waar bij [eiser] het (grootste) probleem zit.
2.9.
ASR heeft ook aangevoerd dat het oordeel van [A] over de passabiliteitsstoornis mede is ingegeven door de ervaringen van [eiser] zelf, waarover zij hem heeft verteld, terwijl haar ervaringen niet mogen bijdragen aan de conclusie dat er sprake is van een passabiliteitsprobleem. Het klopt dat de ervaringen van [eiser] niet mogen bijdragen aan de conclusie dat er sprake is van een passabiliteitsprobleem. [A] heeft als getuige verklaard dat [eiser] hem heeft verteld over haar ervaringen waarbij zij niet herkend werd als vrouw. Hij heeft echter niet verklaard dat zijn oordeel mede is ingegeven door de ervaringen van [eiser] zelf. In de e-mail van 15 februari 2024 staat omschreven waar zijn oordeel (en dat Van [B] ) op gebaseerd is (namelijk, op zijn indruk van haar en het lichamelijk onderzoek). Dat heeft hij bevestigd in zijn getuigenverhoor.
2.10.
ASR heeft verder aangevoerd dat het haar bevreemdt dat [A] tijdens zijn getuigenverhoor heeft verklaard dat [eiser] op hem een mannelijke indruk maakte, terwijl door hem in de Lijst van Uiterlijke kenmerken is genoteerd dat zijn algemene indruk van [eiser] ‘vrij vrouwelijk’ is. De kantonrechter heeft ook geconstateerd dat dit niet consistent is. Dat betekent echter niet dat de kantonrechter geen waarde meer hecht aan de e-mail en zijn getuigenverklaring, die voor het overige wel consistent zijn.
2.11.
ASR heeft voorts gesteld dat [A] tijdens het getuigenverhoor twee foto’s (peroperatief en postoperatief) heeft vergeleken, die niet goed vergelijkbaar zijn vanwege een vrouwelijkere haardracht (waardoor de geheimratsecken niet zichtbaar zijn) en kleding op de postoperatieve foto. De kantonrechter gaat daaraan voorbij omdat ook als de haargrens eveneens wordt afgedekt, de postoperatieve foto’s een duidelijk vrouwelijker beeld laten zien.
2.12.
ASR stelt verder nog dat niet valt in te zien waarom een verlaging van de haargrens zou bijdragen aan een opheffing van de passabiliteitsstoornis, terwijl [A] ook zonder die verlaging constateert dat [eiser] een vrouwelijke indruk maakt. De kantonrechter stelt vast dat de verlaging van de haargrens nimmer onderdeel heeft uitgemaakt van het behandelplan. Dat was een mogelijkheid die in de toelichting op het behandelplan juist werd afgeraden. Of een verlaging van de haargrens bijdraagt aan de opheffing van de passabiliteitsstoornis, is dan ook niet relevant.
2.13.
ASR heeft ook gesteld dat iets vergelijkbaars is te zien bij de door [A] geïndiceerde correctie van de kaaklijn. [A] heeft verklaard dat de kaaklijn van [eiser] na de operatie vrouwelijker is geworden, maar hij heeft tegelijkertijd verklaard dat de impact daarvan kleiner is dan van de correctie van het voorhoofd. Een nadere onderbouwing waarom de kaaklijn toch moest worden gecorrigeerd, kon [A] niet geven. Dit verweer hoeft niet (verder) besproken te worden, omdat de kantonrechter niet bewezen acht dat de kaaklijn van [eiser] heeft bijgedragen aan het passabiliteitsprobleem en dat de operatie van de kaaklijn noodzakelijk was om het passabiliteitsprobleem te verhelpen.
2.14.
ASR heeft ten slotte gesteld dat een en ander illustreert dat [A] zijn indicatie niet gericht heeft gesteld, dat hij simpelweg heeft geconcludeerd dat [eiser] een onvoldoende vrouwelijk gezicht heeft en heeft voorgesteld om dat op alle mogelijke manieren aan te passen zonder zich af te vragen welke gezichtskenmerken nu het meest bijdragen aan het vermeend mannelijke uiterlijk van [eiser] . ASR vindt daarom nog altijd onnavolgbaar dat sprake was van een passabiliteitsstoornis en dat de door [eiser] gewenste aangezichtschirurgie daarvoor een passende oplossing was. De kantonrechter is van oordeel dat [A] niet ‘simpelweg’ heeft geconcludeerd dat [eiser] een onvoldoende vrouwelijk gezicht heeft zonder zich af te vragen welke gezichtskenmerken daaraan het meeste bijdragen. [A] heeft, door middel van de Lijst van Uiterlijke kenmerken, aangegeven welke kenmerken het meest bijdragen aan het mannelijke uiterlijk van [eiser] en hij heeft daar in zijn e-mail een toelichting op gegeven, net zoals hij dat heeft gedaan in zijn getuigenverklaring. Met deze aanvullingen is de indicatie voldoende gericht gesteld en voldoende navolgbaar.
Conclusie
2.15.
Omdat [eiser] gedeeltelijk geslaagd is in de bewijsopdracht, zal haar vordering als volgt worden toegewezen.
2.16.
In de beslissing zal voor recht worden verklaard dat [eiser] aan de gestelde voorwaarden voor FFS voldoet – met uitzondering van de correctie van de kaaklijn – en ASR dus gehouden is om tot vergoeding van de behandeling – met uitzondering van de kosten voor de correctie van de kaaklijn – over te gaan.
2.17.
De vordering tot vergoeding van wettelijke rente over het ‘sub a gevorderde’ wordt afgewezen, omdat er geen wettelijke rente over een verklaring voor recht kan worden toegewezen.
2.18.
[eiser] vordert een bedrag (€ 462,50) aan buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] heeft voldoende onderbouwd – en dit is door ASR ook niet betwist - dat dit redelijke kosten zijn, die in redelijkheid zijn gemaakt. De vordering is daarom toewijsbaar.
2.19.
ASR is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
133,13
- griffierecht
244,00
- kosten getuige
1.087,40
- salaris gemachtigde
1.186,50
(3,5 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.786,03
2.20.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
2.21.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat de beslissing van de kantonrechter moet worden gevolgd, ook als een van de partijen hoger beroep instelt. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
verklaart voor recht dat [eiser] aan de gestelde voorwaarden voor FFS voldoet – met uitzondering van de correctie van de kaaklijn – en ASR dus gehouden is om tot vergoeding van de behandeling – met uitzondering van de kosten voor de correctie van de kaaklijn – over te gaan;
3.2.
veroordeelt ASR tot vergoeding van € 462,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
3.3.
veroordeelt ASR in de proceskosten van € 2.786,03, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als ASR niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.4.
veroordeelt ASR tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 3.2 tot en met 3.4. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2025.
28934