ECLI:NL:RBMNE:2025:1270

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
16/098086-24
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en veroordeling voor poging zware mishandeling na steekincident

Op 5 maart 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 maart 2024 in Utrecht zijn huisgenoot met een mes heeft gestoken. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer. Wel is de verdachte veroordeeld voor poging tot zware mishandeling, omdat hij een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard door met een mes in de rug van het slachtoffer te steken. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf opgelegd van 420 dagen, waarvan 125 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij van € 5.967,38, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd aan de voorwaardelijke straf, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/098086-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 5 maart 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1963 te [geboorteplaats] (Jemen),
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats 1] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van19 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. de Nooij en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. A.M.P.M. Adank, advocaat te Utrecht, alsmede hetgeen mr. R.J. Jager namens de benadeelde partij [slachtoffer] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: op 19 maart 2024 te Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven door met een mes in zijn lichaam te steken.
subsidiair: op die datum en die plaats met dezelfde handelingen geprobeerd heeft [slachtoffer] zwaar te mishandelen.
meer subsidiair:op die datum en die plaats met dezelfde handelingen [slachtoffer] heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde en zich gerefereerd voor wat betreft het overige. De standpunten van de raadsman worden – voor zover van belang bij de beoordeling – besproken in paragraaf 4.3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. Dat licht de rechtbank hieronder, na de bewijsmiddelen, verder toe.
Op grond van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit. Hieronder zal de rechtbank nader uitleggen waarom zij tot dat oordeel komt en ingaan op de verweren van de verdediging, voor zover die niet al worden weerlegd door de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen [1]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 19 februari 2025, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 19 maart 2024 kwam ik mijn huisgenoot [slachtoffer] tegen in onze woning in [plaats] .
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , voor zover inhoudende:
Ik woon in [woonplaats 2] . Op 19 maart 2024 stapte ik mijn kamer uit. Ik stond met mijn rug tegen mijn kamerdeur aan en ik zag dat [verdachte] [de rechtbank begrijpt: verdachte] met zijn rug richting de trap stond. Ik zag dat [verdachte] aan de bovenkant van de trap stond, en een groot keukenmes in zijn rechterhand vasthield. Ik zag dat hij de punt van het mes naar mij toe richtte en het mes ter hoogte van mijn schouder hield. Vervolgens zag en voelde ik dat hij mij twee keer met het mes in mijn linkerschouder stak. De eerste steek belandde in mijn linkerschouder. Ik voelde dat hij mij raakte en ik voelde een scherpe, stekende pijn. De tweede steek bleef hangen in mijn vest. Ik schrok hier zo enorm van dat ik achteruit van de trap af viel. Ik viel zo'n 20 treden naar beneden en belandde met mijn buik op de grond. Ik hoorde dat [verdachte] de trap afgerend kwam. Vervolgens wilde ik opstaan om weg te rennen, maar stak [verdachte] het mes in de linkerkant van mijn rug. Ik voelde een extreme pijn in mijn rug en kan dit het beste omschrijven als een stekende pijn. [verdachte] probeerde mij opnieuw te steken en ik pakte met mijn blote rechterhand het mes vast aan de snijkant. Hierdoor liep ik wondjes op aan de binnenzijde van mijn rechterhand.
Een geschrift, te weten een letselrapportage Forensische Geneeskundige van de GGD regio Utrecht van 19 maart 2024, pagina 1 en 2, voor zover inhoudende:
Naam: [slachtoffer]
Datum letselonderzoek: 19 maart 2024
Samenvatting letsel:
Een steekwond op de rug;Een snijwond op de linkerschouder;Een snijwond op de rechterwang;Meerdere snijwonden op beide handen, met name de rechterhand, passend bij afweerletsel;Een scheurwond op het linker scheenbeen.
Een geschrift, te weten een forensisch-medisch onderzoek van het NFI van 4 oktober 2024 betreffende [slachtoffer] , pagina 5 en 8, voor zover inhoudende:
Aan de rug, enkele centimeters onder de schouders en juist links van de middellijn, is een dwars georiënteerde spitsovale scherprandige huidklieving. De afstand tussen de wondhoeken bedraagt circa 4 cm en de wondranden wijken maximaal circa 1 cm uiteen.
Er is tenminste 1 steekkanaal te herleiden, gelegen in de nek aan linkerzijde, ter
hoogte van de 7e halswervel/1e borstwervel. De lengte van dit steekkanaal bedraagt
maximaal circa 3,3 cm.
Bewijsoverweging
De aangever en de verdachte hebben verschillende verklaard over het voorval dat zich op 19 maart 2024 heeft afgespeeld. De rechtbank volgt de verklaring van aangever omdat deze verklaring wordt ondersteund door het bij hem aangetroffen letsel. Op basis van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte eenmaal met een mes heeft gestoken in de rug van aangever. Dit heeft geleid tot een steekwond van 4 centimeter lang en 3,3 centimeter diep. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe het handelen van verdachte strafrechtelijk gekwalificeerd moet worden.
Vrijspraak poging tot doodslag
De rechtbank komt tot het oordeel dat het handelen van verdachte niet kwalificeert als een poging tot doodslag. Poging tot doodslag vereist opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de dood van het slachtoffer. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte debewuste bedoeling had om aangever om het leven te brengen (vol opzet). Van voorwaardelijk opzet is sprake indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de dood zal intreden.. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood. Daarbij is van belang dat de rechtbank niets bekend is over de kracht en intensiteit waarmee is gestoken. Uit het dossier volgt slechts dat eenmaal in de rug (enkele centimeters onder de schouder) is gestoken en dat de wond die aangever daardoor heeft opgelopen 3,3 centimeter diep is. Uit de beschikbare medische gegevens volgt bovendien dat de kans op overlijden door het betreffende letsel nihil is geweest.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Bij poging tot zware mishandeling moet het vereiste opzet gericht zijn op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte de bewuste bedoeling had om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (vol opzet). Van voorwaardelijke opzet is sprake indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank sprake.
Door het met een mes steken op de rug van aangever heeft verdachte een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel in het leven geroepen. Daarbij kan gelet op de locatie van de steekwond en de diepte daarvan gedacht worden aan schade aan de ruggenwervel, zenuwbanen, pezen en/of spieren. Verdachte moet zich daarvan, net als ieder ander weldenkend mens, bewust zijn geweest. Door desondanks te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft verdachte deze aanmerkelijke kans op het intreden van dit gevolg bewust aanvaard.
Conclusie
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging doodslag en hem veroordelen voor de subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 19 maart 2024 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen eenmaal met een mes in hetlichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd door reclassering en een contactverbod met aangever en een locatieverbod voor de [straat] in Utrecht.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om te volstaan met een onvoorwaardelijk strafdeel gelijk aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijk strafdeel met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door reclassering.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan
Verdachte heeft zijn huisgenoot wegens een conflict om geld gestoken met een mes. Het slachtoffer heeft hierdoor een steekwond en meerdere snijwonden opgelopen. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte op ontoelaatbare wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank neemt het verdachte ook kwalijk dat deze gebeurtenis heeft plaatsgevonden in de woning van verdachte en het slachtoffer, een plek waar het slachtoffer zich juist veilig zou moeten voelen. Dat de gebeurtenis forse impact heeft gehad op het slachtoffer en gevoelens van angst heeft veroorzaakt, blijkt ook uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring. De rechtbank rekent het verdachte verder aan dat hij dit feit onder invloed van alcohol heeft gepleegd.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 8 januari 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het psychologisch onderzoek van 10 oktober 2024 dat is verricht door drs. [A] , klinisch psycholoog en drs. [B] , GZ-psycholoog. Uit dit onderzoek volgt dat het intelligentieniveau van verdachte op beneden gemiddeld tot zwakbegaafd niveau wordt geschat. Verder wordt bij verdachte, ondanks dat hij dit zelf ontkent, een stoornis in het gebruik van alcohol vastgesteld. De deskundigen kunnen geen advies geven over de mate waarin het ten laste gelegde aan verdachte kan worden toegerekend maar geven aan dat een scenario waarin het ten laste gelegde volledig niet toe te rekenen is, onwaarschijnlijk is.
Doordat verdachte geen voorgeschiedenis heeft van agressief en ontremd gedrag en onvoldoende zicht is verkregen op zijn beweegredenen en beleving tijdens het tenlastegelegde, kan er door de deskundigen geen pathologisch bepaalde risico-inschatting worden gegeven.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 7 november 2024, opgemaakt door L. de Wild, reclasseringswerker. Uit dit advies volgt dat het psychosociaal functioneren en het alcoholgebruik van verdachte als de grootste risicofactoren worden gezien. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht, gedragsinterventie gericht op het middelengebruik en hierna eventuele ambulante behandeling, meewerken aan middelencontrole en dagbesteding. Ter zitting heeft verdachte aangegeven dat hij openstaat voor begeleiding en dat hij zich momenteel ook houdt aan de opgelegde voorwaarden in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
De straf
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat verdachte, gelet op de inhoud van het psychologisch onderzoek, volledig toerekeningsvatbaar dient te worden verklaard.
Gelet op de aard en de ernst van het door verdachte gepleegde feit kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. Verdachte heeft 295 dagen in voorarrest doorgebracht, is inmiddels geschorst en houdt zich aan de schorsingsvoorwaarden.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat het passend en geboden is om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 420 dagen, waarvan 125 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten. Dit betekent dat verdachte het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf al heeft uitgezeten in voorarrest en niet meer terug hoeft naar de gevangenis. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden opleggen zoals geadviseerd door reclassering, en een contact- en locatieverbod.
De rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie. De rechtbank acht een poging tot zware mishandeling en niet poging tot doodslag bewezen. Hierom legt de rechtbank dus een lagere straf op dan geëist.
De voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 15.967,38‬. Dit bedrag bestaat uit € 967,38 materiële schade en € 15.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade kan worden toegewezen en de gevorderde immateriële schade gematigd dient te worden tot een bedrag tussen de € 5.000,- en € 7.500,-. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich wat betreft de gevorderde materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en heeft verzocht de gevorderde immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 5.000,-.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Deze schade is onderbouwd, niet betwist en de schade komt de rechtbank overigens ook niet onrechtmatig of ongegrond voor. De rechtbank zal deze gevorderde schade toewijzen.
Immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde letsel heeft opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij aanspraak maakt op vergoeding van de immateriële schade op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek . Het letsel bestond onder andere uit een steekwond en snijwonden. De benadeelde partij kampt tot op heden nog met de fysieke gevolgen van het bewezen verklaarde en is momenteel onder behandeling bij de polikliniek pijnbehandeling. Voorts is gebleken dat benadeelde partij naar aanleiding van de aanval van verdachte is gediagnosticeerd met PTSS en gesprekken met een psycholoog heeft gevoerd in verband met dit psychische letsel. In hetgeen is overgelegd door de benadeelde partij, ziet de rechtbank geen aanwijzingen voor het standpunt van de verdediging dat ook andere omstandigheden een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van PTSS. Gelet op de uit het dossier gebleken feiten en omstandigheden en toekenning van schadevergoedingen in vergelijkbare zaken, vindt de rechtbank toewijzing tot een bedrag van € 5.000,- billijk. De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Conclusie
De rechtbank zal gelet op het voorgaande verdachte veroordelen tot betaling van een bedrag van € 5.967,38, bestaande uit een vergoeding van € 967,38 aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade. Voornoemde bedragen te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente zoals hierna weergegeven.
Wettelijke rente
De wettelijke rente wordt berekend vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum per schadepost tot aan de dag van de volledige betaling:
  • Eigen risico 2024: over een bedrag van € 344,23 vanaf 18 februari 2025;
  • Eigen risico 2025: over een bedrag van € 385,- vanaf 18 februari 2025;
  • Trui: over een bedrag van € 100,- vanaf 19 maart 2024;
  • Fysiotherapeut: over een bedrag van € 58,49 vanaf 18 februari 2025;
  • Opvragen medische gegevens: over een bedrag van € 79,65 vanaf 28 februari 2025.
Voor de vaststelling van de aanvangsdatum per schadepost is, indien dit vastgesteld kon worden, aangesloten bij de betaaldata van de facturen. Indien onduidelijk is wanneer de kosten zijn betaald, is gekozen voor de datum van indiening van de vordering. Voor de immateriële schade geldt als aanvangsdatum van de wettelijke rente de datum van het bewezen verklaarde feit, te weten 19 maart 2024.
Veroordeling proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van
€ 5.967,38, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 64 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 420 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat
van de gevangenisstraf een gedeelte van 125 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van twee (2) jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt gedurende de proeftijd de volgende bijzondere voorwaarden:
Contactverbod
Verdachte zal gedurende de proeftijd, of zoveel korter als het Openbaar Ministerie nodig vindt, op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1983;
Locatieverbod
Verdachte zal gedurende de proeftijd, of zoveel korter als het Openbaar Ministerie nodig vindt, zich niet bevinden op de [straat] te Utrecht;
Meldplicht bij reclassering (na afspraak)
Verdachte meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de
reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor
de eerste afspraak.
Gedragsinterventie middelengebruik
Verdachte neemt actief deel aan de gedragsinterventie leefstijltraining of een andere
gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering
bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en
aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
Verdachte laat zich, indien de reclassering dit nodig acht, behandelen door VNN
Nederland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De
behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft
voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van
medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in
middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld, kan de
reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die
de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder
ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Dagbesteding
Verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van een door de reclassering
Goedgekeurde dagbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het
voorkomen van delictgedrag.
Meewerken aan middelencontrole
Verdachte werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik
te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest)
gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt
gecontroleerd.
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden, met uitzondering van het contact- en locatieverbod, en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 5.967,38;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, waarbij de wettelijke rente wordt berekend vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum per schadepost tot aan de dag van volledige betaling:
  • Eigen risico 2024: over een bedrag van € 344,23 vanaf 18 februari 2025;
  • Eigen risico 2025: over een bedrag van € 385,- vanaf 18 februari 2025;
  • Trui: over een bedrag van € 100,- vanaf 19 maart 2024;
  • Fysiotherapeut: over een bedrag van € 58,49 vanaf 18 februari 2025;
  • Opvragen medische gegevens: over een bedrag van € 79,65 vanaf 28 februari 2025;
  • Immateriële schade: over een bedrag van € 5.000,- vanaf 19 maart 2024.
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 5.967,38 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 64 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.M. Lemmen, voorzitter, mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. M.J. Terstegge, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Bemmelen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 maart 2025.
mr. M.J. Terstegge is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 maart 2024 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal met een mes in de linkerschouder, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 maart 2024 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal met een mes in de linkerschouder, althans het
lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 maart 2024 te Utrecht [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal met een mes in de linkerschouder, althans het lichaam van die [slachtoffer] te steken;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 20 maart 2024, 28 maart 2024, 6 juni 2024, 25 september 2024 en 9 december 2024, genummerd PL0900-2024086815 met de aanduiding 31DOORN24, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 172. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.