ECLI:NL:RBMNE:2025:1306

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
C/16/588171 / JL RK 25-82 & C/16/590037 / JL RK 25-175
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in Lelystad

Op 6 maart 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar, en om een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De kinderrechter heeft de zitting met gesloten deuren gehouden, waarbij de ouders, de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren. De kinderrechter heeft de situatie van [minderjarige] beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De ouders hebben moeite met het bieden van een stabiele opvoedomgeving, en [minderjarige] vertoont problematisch gedrag. De kinderrechter heeft geoordeeld dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing, om de ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de beslissing genomen in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Lelystad
Zaaknummers: C/16/588171 / JL RK 25-82
(ondertoezichtstelling)
Zaaknummers: C/16/590037 / JL RK 25-175
(machtiging tot uithuisplaatsing)
Datum uitspraak: 6 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
locatie Lelystad,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige],
geboren op [2013] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
SAMEN VEILIG MIDDEN-NEDERLAND,
gevestigd te Almere,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 3 februari 2025, mee in de beoordeling.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 6 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder;
- [A] namens de Raad;
- [B] namens de GI.
De kinderrechter heeft bijzondere toegang verleend aan de oma van [minderjarige] (moederszijde) en aan een persoonlijk begeleider van de vader.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
1.4.
De Raad heeft mondeling ter zitting aanvullend verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] . Dit verzoek is ter zitting besproken. De rechtbank heeft op 11 maart 2025 de schriftelijke bevestiging van dit verzoek ontvangen van de Raad.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft met toestemming van de ouders in een gezinshuis.

3.Het verzoek

De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. De Raad heeft aanvullend verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad heeft in de stukken en ter zitting naar voren gebracht dat de ouders het beste voor hun zoon willen, maar dat het op dit moment niet haalbaar is dat [minderjarige] bij een van beide ouders thuis woont. [minderjarige] kan problematisch gedrag vertonen, heeft moeite met gezag en regels en kan zich onhandelbaar opstellen als hij zijn zin niet krijgt. [minderjarige] verblijft nu met toestemming van de ouders in een gezinshuis. De aankomende periode dient gekeken te worden wat ervoor nodig is om [minderjarige] thuis te laten wonen. Tot dit mogelijk is, zal er regelmatig omgang moeten zijn met beide ouders en met de oma (vaderszijde) waar [minderjarige] een nauwe band mee heeft. Ondanks dat de ouders nu instemmen met een uithuisplaatsing, is een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing wel nodig. Er dient individuele hulpverlening te komen voor [minderjarige] en ook hulpverlening gericht op de onderlinge communicatie van de ouders is geboden. Een gezinsvoogd die daarbij regie voert, is nodig en in het belang van [minderjarige] . Ten tijde van het indienen van het verzoek voor een ondertoezichtstelling woonde [minderjarige] nog bij zijn vader en was een verzoek voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog niet aan de orde. Gezien de nieuwe omstandigheden, verzoekt de Raad om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling.
4.2.
De GI heeft ter zitting naar voren gebracht vraagtekens te hebben over de meerwaarde van een eventuele ondertoezichtstelling van [minderjarige] . De ouders staan open voor hulpverlening en Jeugd Lelystad (hierna: JEL) is al betrokken. Ook stemmen de ouders in met het verblijf van [minderjarige] in het gezinshuis. JEL kan de nodige hulpverlening inzetten en coördineren. Daarnaast kunnen de ouders zelfstandig diagnostiek regelen voor [minderjarige] via de huisarts. De ouders dienen zo lang mogelijk zelf de regie te voeren. De GI verzoekt daarom om de verzoeken van de Raad af te wijzen dan wel aan te houden en de komende tijd te kijken naar de ontwikkelingen en de noodzaak voor een gedwongen kader.
4.3.
De moeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij wel een voorstander is van een ondertoezichtstelling. Ongeveer zeven jaar geleden is begonnen met hulpverlening in het vrijwillig kader, maar de problemen zijn niet opgelost. Het liefst ziet de moeder [minderjarige] uiteindelijk bij haar en haar gezin wonen, maar daarvoor moet er meer aansluiting komen en dient er passende hulpverlening te starten voorafgaand aan een thuisplaatsing.
4.4.
De vader heeft ter zitting naar voren gebracht dat er hulp nodig is. Het liefst wil de vader dat [minderjarige] zich goed voelt. Als de mogelijkheid er is, ziet hij graag dat [minderjarige] bij hem komt wonen, maar dan moet er wel een manier gevonden worden om goed met hem om te gaan.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter stelt daarom [minderjarige] onder toezicht voor de duur van een jaar. Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1] De machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt.
5.2.
Er is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . [minderjarige] ervaart al een aantal jaar weinig stabiliteit en continuïteit in zijn woonomgeving. Hij laat problematisch gedrag zien waarbij hij ook fysiek agressief kan worden en heeft moeite met autoriteit. Voor beide ouders is het daardoor op dit moment niet haalbaar om [minderjarige] thuis te laten wonen. [minderjarige] heeft op veel verschillende plekken gewoond en het gaat telkens mis. De oorzaak van het gedrag van [minderjarige] is mogelijk Autisme en ADHD, in combinatie met het gebrek aan stabiliteit in de thuissituatie, maar het is nodig dat hier meer onderzoek naar gedaan wordt en dat er diagnostiek wordt verricht. De ouders zijn het erover eens dat er hulp ingezet moet worden, maar het lukt hen onvoldoende om hier samen over te overleggen en beslissingen in te nemen. Het is daarom nodig dat een gezinsvoogd betrokken raakt om regie te voeren over de in te zetten hulpverlening. Gebleken is, na zeven (!) jaar hulp in het vrijwillig kader, dat dit onvoldoende zoden aan de dijk zet en het met [minderjarige] steeds slechter gaat. Er is nu geen hulp voor hem en de schoolgang is ook problematisch. De kinderrechter vindt een ondertoezichtstelling, voor de duur van een jaar, dan ook zeer noodzakelijk. De kinderrechter begrijpt dat het standpunt van de GI dat een ondertoezichtstelling niet nodig is, (mede) wordt ingegeven door de realiteit in Lelystad dat de gemeente erg terughoudend is met het verlenen van hulp, zodat de GI weinig kan beginnen. De kinderrechter vindt dit geen argument om de ondertoezichtstelling niet uit te spreken. Zij toetst aan het criterium van de wet en is van oordeel dat sprake is van ernstige ontwikkelingsbedreigingen. De GI voert de regie over de in te zetten hulpverlening en de gemeente is op grond van de Jeugdwet verplicht deze hulp te bieden. Er moet zo snel mogelijk een diagnose komen en vervolgens indien nodig passende hulp worden ingezet. De kinderrechter heeft ook haar vraagtekens bij de uithuisplaatsing in het vrijwillig kader. Zij heeft ter zitting de indruk gekregen dat de ouders zich hierin onder druk gezet voelden. Wat hier ook van zij, nu een ondertoezichtstelling wordt uitgesproken en [minderjarige] al uit huis is geplaatst in een gezinshuis, is ook een machtiging tot uithuisplaatsing nodig. De kinderrechter verleent een machtiging om [minderjarige] uit huis te plaatsen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De komende tijd zal onderzocht moeten worden wat nodig is om toe te kunnen werken naar een thuisplaatsing bij een van de ouders. Tot dan dient er regelmatige omgang te zijn met de moeder, de vader en de oma (vaderszijde), met wie [minderjarige] een heel goede band heeft.
5.3.
Om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen, dient gewerkt te worden aan de volgende doelen:
- [minderjarige] heeft een stabiele opvoedomgeving die aansluit bij zijn behoeftes;
- [minderjarige] heeft opvoeders die kaders en structuur geven;
- [minderjarige] leert omgaan met zijn emoties;
- [minderjarige] leert aan te sluiten op sociaal gebied;
- [minderjarige] gaat naar school;
- [minderjarige] heeft ouders die afspraken met elkaar kunnen maken.
5.4.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Samen Veilig Midden-Nederland met ingang van 6 maart 2025 tot 6 maart 2026;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 6 maart 2025 tot 6 maart 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2025 door mr. M.A.A. ter Meer-Siebers, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. A.C. Bonarius als griffier, en op schrift gesteld op
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, BW.