ECLI:NL:RBMNE:2025:1413

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
11452470
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van geleend bedrag in affectieve relatie met gedeeltelijke toewijzing

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 14 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en gedaagde, die een affectieve relatie hadden. Eiser heeft tijdens deze relatie een bedrag van € 2.650,00 aan gedaagde overgemaakt en daarnaast € 900,00 betaald voor de reparatie van de gezamenlijke auto van hun zoon. Eiser vordert in totaal € 3.100,00 terug van gedaagde, maar gedaagde betwist dat zij het volledige bedrag moet terugbetalen. De kantonrechter heeft de vordering deels toegewezen.

De kantonrechter oordeelt dat gedaagde € 1.775,00 aan eiser moet terugbetalen, bestaande uit € 450,00 voor de auto-reparatie en € 1.325,00 als haar aandeel in de lening van € 2.650,00. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde en de zoon van eiser samen de lening zijn aangegaan, en dat er geen afspraken zijn gemaakt over de terugbetaling. Gedaagde heeft geprobeerd te betogen dat zij minder dan de helft van het geleende bedrag verschuldigd is, maar de kantonrechter heeft dit afgewezen.

De kantonrechter heeft ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat deze niet correct waren onderbouwd. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat inhoudt dat de beslissing moet worden nageleefd, ook als een van de partijen in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11452470 \ UC EXPL 24-8515
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 14 maart 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. A. Bronder,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. B. Molenaar.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van de rechtbank in Utrecht.
De zaak wordt behandeld door mr. V.E.J.A. Boots, kantonrechter, en mr. L.H.J. van Haarlem als griffier.
Partijen hebben op de zitting hun standpunten toegelicht. Vervolgens is de mondelinge behandeling gesloten en heeft de kantonrechter op de zitting in aanwezigheid van partijen mondeling uitspraak gedaan.

1.De kern van de zaak

De zoon van [eiser] , [zoon] , en [gedaagde] hebben een affectieve relatie gehad. Tijdens deze relatie heeft [eiser] een bedrag van € 2.650,00 aan [gedaagde] overgemaakt en heeft [eiser] een bedrag van € 900,00 betaald voor de reparatie van de gezamenlijke auto van [zoon] en [gedaagde] . [eiser] wil dat [gedaagde] deze bedragen, in totaal € 3.100,00 (€ 2.650,00 + € 450,00) terugbetaalt. [gedaagde] vindt dat zij het bedrag van € 2.650,00 niet of in ieder geval niet alleen hoeft terug te betalen. De kantonrechter wijst de vordering deels toe.

2.De beoordeling

[gedaagde] moet in totaal € 1.775,00 aan [eiser] (terug)betalen
2.1.
Vaststaat dat [eiser] de factuur voor de reparatie van de gezamenlijke auto van [zoon] en [gedaagde] heeft voldaan en dat die factuur € 900,00 bedroeg. [gedaagde] heeft op de mondelinge behandeling erkend dat er ten aanzien van dit bedrag een terugbetalingsverplichting voor haar bestond van € 450,00. De kantonrechter zal daarom de door [eiser] gevorderde (terug)betaling van € 450,00 toewijzen.
2.2.
Partijen zijn het er verder over eens dat [eiser] een bedrag van € 2.650,00 heeft uitgeleend en dat die lening is overeengekomen tussen [eiser] enerzijds en [zoon] en [gedaagde] anderzijds. Partijen hebben namelijk over de lening van dit bedrag gesproken en het was duidelijk dat die lening door zowel [zoon] als [gedaagde] was aangegaan. [eiser] stelt tijdens de mondelinge behandeling dat het geleende bedrag hoger is, namelijk € 6.300,00. Ter onderbouwing hiervan heeft hij verwezen naar een Whatsappbericht. De kantonrechter acht die onderbouwing onvoldoende. Het Whatsappbericht is weliswaar aan [gedaagde] toegezonden, maar [eiser] heeft ten aanzien van de drie daarin genoemde aanvullende posten (van in totaal € 2.750,00) niet onderbouwd dat die bedragen ook aan [gedaagde] zijn geleend. De foto uit het Whatsappbericht laat enkel zien dat een bedrag van die hoogte aan [zoon] is overgemaakt, maar daarmee is onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde] ook de leningnemer is. De kantonrechter gaat daarom uit van een door [gedaagde] en [zoon] geleend bedrag van € 2.650,00.
2.3.
De kantonrechter bepaalt dat [gedaagde] maar de helft van € 2.650,00 aan [eiser] moet terugbetalen. [gedaagde] en [zoon] zijn namelijk samen de lening met [eiser] aangegaan en er zijn geen nadere afspraken gemaakt over wie welk deel van de lening aan [eiser] zou terugbetalen. Op grond van de wet kunnen [gedaagde] en [zoon] dan door [eiser] voor gelijke delen worden aangesproken. [gedaagde] heeft aangegeven het daar niet mee eens te zijn. Zij heeft aangevoerd dat zij op grond van de redelijkheid en billijkheid minder dan de helft van het geleende bedrag aan [eiser] verschuldigd is. Dat ziet de kantonrechter anders. Dat de lening bedoeld was om de door [zoon] veroorzaakte schulden af te lossen, is volgens de kantonrechter een omstandigheid die geldt tussen [gedaagde] en [zoon] en niet tussen [gedaagde] en [eiser] .
2.4.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] in totaal € 1.775,00 (€ 450,00 + € 1.325,00) aan [eiser] moet (terug)betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2024. Omdat partijen geen afspraken over de ingangsdatum van de wettelijke rente hebben gemaakt, gaat die volgens de wet lopen 6 weken nadat [eiser] voor het eerst de lening heeft opgeëist. Dat was op 1 februari 2024.
[eiser] krijgt de buitengerechtelijke incassokosten niet vergoed
2.5.
De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal de kantonrechter afwijzen. Deze kosten zijn namelijk onderbouwd met een aanmaning die is gestuurd op het moment dat de vordering voor [eiser] nog niet opeisbaar was. De aanmaning is van 26 februari 2024, terwijl de vordering pas vanaf 15 maart 2024 opeisbaar was.
Proceskosten
2.6.
Gelet op de relatie tussen partijen en omdat beide partijen voor een deel in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Het vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard
2.7.
De kantonrechter zal het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van de partijen hoger beroep instelt tegen deze beslising. De beslissing geldt in dat geval tot het gerechtshof een andere beslissing neemt.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.775,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 15 maart 2024 tot de dag van volledige betaling;
3.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze mondelinge uitspraak is gewezen door mr. V.E.J.A. Boots en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt.