ECLI:NL:RBMNE:2025:1417

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
C/16/582893 / FA RK 24/1900
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie na strafrechtelijke veroordeling van de alimentatieplichtige

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 maart 2025 uitspraak gedaan over de wijziging van kinderalimentatie. De vader, die strafrechtelijk veroordeeld is voor mishandeling, verzoekt om een verlaging van de kinderalimentatie vanwege een aanzienlijk inkomensverlies. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader sinds maart 2024 geen inkomen meer ontvangt uit zijn huisartsenpraktijk, wat zijn draagkracht aanzienlijk heeft verminderd. De vader heeft echter niet aangetoond dat hij niet in staat is om de kinderalimentatie te betalen, aangezien hij over vermogen beschikt dat hij kan aanwenden voor de alimentatie. De rechtbank oordeelt dat het inkomensverlies verwijtbaar is, omdat het voortvloeit uit zijn strafbare handelen. De verzoeken van de vader om de kinderalimentatie te verlagen worden afgewezen, en de rechtbank bevestigt dat de vader in staat is om de alimentatie te blijven betalen uit zijn vermogen. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de wijziging van de alimentatie en stelt dat de vader nog steeds voldoende middelen heeft om aan zijn verplichtingen te voldoen. De rechtbank concludeert dat de wijziging van omstandigheden niet leidt tot een aanpassing van de kinderalimentatie, en wijst de verzoeken van de vader af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummers:
  • C/16/585263 / FA RK 24/2346 (provisionele voorziening)
  • C/16/582893 / FA RK 24/1900 (kinderalimentatie)
Kinderalimentatie
Beschikking van 28 maart 2025
in de zaak van:
[de vader],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. B. Blom,
tegen
[de moeder],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C. Waanders.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de vader met producties 1 tot en met 9 over de wijziging van de kinderalimentatie, binnengekomen op 11 oktober 2025;
  • het verzoekschrift van de vader met producties 1 tot en met 10 over provisionele voorzieningen, binnengekomen op 6 december 2024;
  • het verweerschrift van de moeder met producties 1 tot en met 15 over de wijziging van de kinderalimentatie en de provisionele voorzieningen van 18 december 2024;
  • de brief van de moeder met productie 16 van 27 januari 2025;
  • het bericht van de vader met producties 1 tot en met 7 van 28 januari 2025;
  • het bericht van de vader met producties 10 tot en met 22 van 28 januari 2025;
  • het bericht van de vader met productie 23 van 28 januari 2025.
1.2.
De verzoeken van de vader zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 7 februari 2025. Tijdens deze zitting zijn ook de verzoeken van de moeder over een Raadsonderzoek, de zorgregeling en de informatieregeling (C/16/584467 / FO RK 24-1407) behandeld. Over die verzoeken is beslist in de beschikking van 25 februari 2025. Tijdens de zitting waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader met zijn advocaat.
1.3.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de minderjarigen [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] , de zoons van de ouders, in de gelegenheid te stellen om aan de rechter te vertellen wat zij van de verzoeken vinden. [1] De rechter vindt de kinderen van zes en vier jaar oud daarvoor te jong.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De ouders zijn met elkaar getrouwd geweest.
2.2.
Zij hebben samen twee kinderen:
  • [minderjarige 1], geboren op [2019] in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [2020] in [geboorteplaats] .
De kinderen wonen bij de moeder.
2.3.
De ouders hebben samen het gezag over de kinderen. Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over de kinderen nemen.
2.4.
De ouders hebben, voor zover hier relevant, in het echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan van december 2021 afgesproken dat de vader met ingang van 1 november 2021 en zolang de kinderen minderjarig zijn en bij de moeder wonen, bij vooruitbetaling € 1.600,- per maand betaalt aan de moeder ten behoeve van de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen. Dit bedrag werd volgens de in die stukken weergegeven afspraak voor het eerst geïndexeerd op 1 januari 2023. Na indexering bedraagt de kinderalimentatie in 2024 afgerond € 1.757,- en in 2025 afgerond € 1.871,-.
2.5.
De moeder heeft in november 2023 aangifte gedaan tegen de vader wegens mishandeling. De vader is vervolgens op 30 november 2023 aangehouden en heeft daarna tot 15 maart 2024 in voorarrest gezeten.
2.6.
De rechtbank heeft de vader op 25 oktober 2024 wegens mishandeling van de moeder, mishandeling van zijn latere levenspartner en valsheid in geschrift veroordeeld tot een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf en een gedeeltelijk voorwaardelijke taakstraf, en hem verplicht reclasseringstoezicht en een contactverbod met de moeder opgelegd.
2.7.
De vader heeft hoger beroep ingesteld tegen het strafvonnis van 25 oktober 2024.
2.8.
De vader werkte voor zijn arrestatie als huisarts. Hij voerde een onderneming genaamd [onderneming 1] B.V. [onderneming 1] B.V. was 100% aandeelhouder van de werkmaatschappij [onderneming 2] B.V.. De vader was in loondienst bij deze besloten vennootschap. De vader heeft na zijn detentieperiode niet meer als huisarts in loondienst gewerkt. Zijn dienstverband met [onderneming 2] B.V. is op 31 maart 2024 geëindigd.
2.9.
Het praktijkpand van [onderneming 2] B.V. was eigendom van [onderneming 1] B.V. Het pand is begin januari 2025 in eigendom overgedragen aan de artsen die de huisartsenpraktijk van de vader hebben waargenomen. De vader heeft zijn huisartsenpraktijk eveneens aan deze personen overgedragen.
2.10.
Van 21 juni 2024 tot 31 december 2024 werkte de vader als waarnemend huisarts onder de naam [onderneming 3] . [onderneming 3] is een eenmanszaak.
2.11.
Op 12 juli 2024 heeft de advocaat van de vader aan de advocaat van de moeder geschreven dat de kinderalimentatie moet worden herberekend, omdat er sprake is van een structureel inkomensverlies aan de zijde van de vader. In dit bericht vraagt zij om de financiële gegevens van de moeder.
2.12.
Op [2024] verscheen in [.] een artikel over de zitting in de strafzaak van de vader en over het vonnis. De namen van de betrokkenen staan niet vermeld in het artikel. Wel is duidelijk dat het om een huisarts gaat.
2.13.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd is naar aanleiding van de strafzaak een onderzoek tegen de vader begonnen. Dit onderzoek is nog gaande.
Het geschil
2.14.
De vader stelt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden doordat zijn maandinkomen, dat € 14.166,67 bruto bedroeg, fors is gedaald. Dit is veroorzaakt doordat hij als gevolg van de strafzaak niet in zijn huisartsenpraktijk kon werken en dit in de periode van 18 maart 2024 tot 15 juni 2024 als gevolg van een bevel van de strafrechter ook niet mocht. Zijn werk als waarnemend huisarts dat hij na die periode uitvoerde, werd vervolgens als gevolg van het artikel in de [.] van begin november 2024 sterk ingeperkt. Kort na het verschijnen van dit artikel werden namelijk vrijwel alle opdrachten voor werk als waarnemend huisarts per direct ingetrokken. De vader ontving geen nieuwe opdrachten meer, en dus ook geen inkomsten. Daarnaast heeft hij advocaatkosten van ongeveer € 125.000,- moeten betalen. Als gevolg van deze omstandigheden kan hij de kinderalimentatie niet meer betalen. Ook zijn toekomstige inkomen is onzeker, onder meer gezien het onderzoek van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd dat mogelijk in een tuchtzaak tegen de vader zal uitmonden.
De verzoeken in de bodemprocedure
2.15.
Wegens deze gewijzigde omstandigheden verzoekt de vader
in de bodemprocedurede rechtbank:
I. de beschikking van de rechtbank met het daaraan gehechte convenant te wijzigen, zodat de kinderalimentatie met ingang van 12 juli 2024, dan wel datum van indiening verzoek, dan wel een andere ingangsdatum, op nihil wordt gesteld, dan wel op een bijdrage die in goede justitie wordt berekend op basis van een draagkrachtvergelijking;
II. althans een zodanige beschikking te wijzen als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
De verzoeken in de procedure over de provisionele voorzieningen
2.16.
De vader verzoekt daarnaast
als provisionele voorziening:
III. de door de vader te betalen kinderalimentatie met ingang van de datum van indiening van dit verzoek tijdelijk – en in ieder geval tot er een uitspraak is in de hoofdzaak – te verlagen naar nihil, dan wel ten hoogste € 310,- per maand, dan wel een bedrag dat de rechtbank in goede justitie vaststelt;
IV. te bepalen dat deze tijdelijke regeling geldt tot de definitieve uitspraak in de hoofdzaak.
Verweer in beide procedures
2.17.
De moeder betwist dat de kinderalimentatie gewijzigd kan worden. Zij stelt dat de vader nog voldoende inkomen of (inkomen uit) vermogen heeft waarmee hij de vastgestelde kinderalimentatie kan voldoen. Als de rechtbank tot de conclusie komt dat de vader minder inkomsten heeft, is de moeder van mening dat dit verwijtbaar inkomensverlies is waarmee geen rekening moet worden gehouden. Zij is daarnaast van mening dat de vader over vermogen beschikt waaruit hij de kinderalimentatie kan betalen. Zij vraagt de rechtbank de verzoeken van de vader over de wijziging van de kinderalimentatie zowel in de bodemprocedure als in de procedure van de provisionele voorzieningen af te wijzen.

3.De beoordeling

In de bodemprocedure
3.1.
De rechtbank wijst de verzoeken van de vader in de bodemprocedure af en legt dit hierna uit.
Wijziging van omstandigheden
3.2.
De rechtbank kan de kinderalimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de hoogte van de kinderalimentatie heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen. [2]
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat hier sprake is van een relevante wijziging van de omstandigheden omdat de vader sinds 1 maart 2024 geen loon meer ontvangt van [onderneming 1] B.V. als gevolg van de beëindiging van zijn dienstverband met die vennootschap, en geen vervangend inkomen van vergelijkbare omvang heeft weten te verwerven. Of dit tot gevolg moet hebben dat de kinderalimentatie moet worden gewijzigd gaat de rechtbank hieronder na.
De ingangsdatum
3.4.
De wet geeft de rechtbank grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. [3] Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechtbank beslist. De rechtbank kan dus een bijdrage vaststellen of wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit grote gevolgen voor de ouders kan hebben.
3.5.
De rechtbank hanteert in dit geval als ingangsdatum 1 november 2024. De vader heeft namelijk tot en met oktober 2024 de kinderalimentatie van € 1.654,40 per maand betaald. Verder heeft de moeder in juli 2024 van de advocaat van de vader een brief gekregen waarin wordt gesteld dat de vader onvoldoende inkomen heeft om de volledige kinderalimentatie te blijven betalen. Zij kon dan ook vanaf dat moment, en in elk geval vanaf 1 november 2024 rekening houden met een verlaging van de kinderalimentatie.
3.6.
De rechtbank gaat daarom na in hoeverre van de vader verwacht kan worden dat hij na 1 november 2024 doorgaat met betaling van de kinderalimentatie die de ouders bij de echtscheiding hebben afgesproken.
De behoefte van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)]
3.7.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd.
3.8.
Partijen hebben in het echtscheidingsconvenant, gehecht aan de beschikking van
8 februari 2022, afgesproken dat de behoefte van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] € 1.390,- bedraagt. Daarnaast zijn zij overeengekomen dat deze behoefte jaarlijks wordt geïndexeerd met ingang van
1 januari 2023. Geïndexeerd naar 2025 bedraagt de behoefte € 1.625,58.
3.9.
Daarnaast zijn partijen in het ouderschapsplan overeengekomen dat de kosten van de kinderopvang, minus de kinderopvangtoeslag, bij de behoefte opgeteld moeten worden. De moeder heeft gesteld en onderbouwd dat in 2024 de kosten van de kinderopvang minus de kinderopvangtoeslag € 1.161,95 bedroegen. De vader heeft dit niet betwist. De rechtbank zal daarom rekening houden met dit bedrag.
3.10.
De behoefte van de kinderen inclusief de kosten voor de kinderopvang bedraagt dan afgerond € 2.788,- per maand, en dat komt neer op € 1.394,- per kind per maand.
De draagkracht van de vader
Verwijtbaar inkomensverlies
3.11.
De rechtbank moet – mede gelet op het door de moeder gevoerde verweer – de vraag beantwoorden of er sprake is van verwijtbaar inkomensverlies van de vader en of dat verlies voor herstel vatbaar is.
Het inkomen van de vader is gedaald
3.12.
In de eerste plaats is het duidelijk dat het inkomen van de vader drastisch gedaald. Als gevolg daarvan is zijn draagkracht aanzienlijk verminderd. De inkomensdaling bestond eruit dat hij eerst vanaf 18 maart 2024 tot 15 juni 2024 als gevolg van een beslissing van de strafrechter niet als huisarts mocht werken. Hij heeft in die tijd geen inkomen gegenereerd. Daarna is hij tot begin november 2024 als waarnemend huisarts op verschillende plekken aan de slag geweest. Hij heeft in die vier maanden een omzet behaald van € 30.653,58. De rechtbank vindt het daarnaast voldoende aannemelijk dat de vader sinds begin november 2024 , na de publicatie van het hiervoor onder 2.12 genoemde artikel in de [.] , niet meer kon werken als waarnemend huisarts, omdat opdrachtgevers hun opdrachten introkken en nieuwe opdrachten niet meer tot stand kwamen. Uit het artikel kon namelijk relatief gemakkelijk worden afgeleid dat het om de vader ging. Alles bijeen is het inkomen van de vader sinds het einde van zijn dienstverband met [onderneming 1] B.V. op 31 maart 2024 aanmerkelijk lager dan voorheen.
3.13.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de vader tot nu toe en ook in de nabije toekomst redelijkerwijs niet in staat is om het verlies van inkomen volledig te herstellen. Dit omdat hij zijn inkomen verdiende met zijn huisartsenpraktijk en hij op dit moment geen huisartsenpraktijk kan voeren.
Het inkomensverlies is verwijtbaar
3.14.
De rechtbank moet nu de vraag beantwoorden of met dit inkomensverlies rekening moet worden gehouden bij het bepalen van de draagkracht van de vader. De rechtbank vindt van niet. Dit omdat de vermindering van het inkomen het gevolg is van het strafbare handelen van de vader. De vader had de mogelijkheid om zich van deze strafbare handelingen te onthouden en had dat moeten doen, gelet op zijn draagplicht voor de kinderalimentatie. Dat hij dat niet heeft gedaan wordt hem verweten en komt volledig voor zijn eigen rekening en risico. Dit betekent dat de rechtbank in beginsel geen rekening houdt met de inkomensvermindering en uitgaat van een fictieve draagkracht van de vader, die berekend wordt op basis van het oorspronkelijke inkomen van de vader.
Aanvaardbaarheidstoets
3.15.
Daarbij geldt wel de regel dat het buiten beschouwing laten van de inkomensvermindering er in beginsel niet toe mag leiden dat de vader als gevolg van zijn aldus berekende fictieve draagkracht na betaling van de kinderalimentatie niet meer over voldoende middelen van bestaan beschikt. Daarmee wordt bedoeld dat hij na betaling van de kinderalimentatie in elk geval een bedrag ter grootte van 95% van de voor hem geldende bijstandsnorm moet overhouden. Bij de bepaling van dat laatste bedrag gaat de rechtbank uit van de bijstandsnorm voor alleenstaanden.
De bijstandsnorm voor alleenstaanden bedroeg in 2024 € 1.308,45 per maand. 95% daarvan is afgerond € 1.243,-. Per 1 januari 2025 bedraagt de bijstandsnorm norm € 1.345,45.
95% daarvan is afgerond € 1.278,-.
3.16.
De rechtbank zal deze regel toepassen op de situatie van de vader. Zij beoordeelt twee afzonderlijke perioden: periode 1 loopt van 1 november 2024 tot en met 31 december 2024, en periode 2 loopt vanaf 1 januari 2025. Dit doet de rechtbank zo, omdat de vader in periode 1 een ander inkomen had dan in periode 2.
Periode 1: november en december 2024
3.17.
Voor de rechtbank is vast komen te staan dat de vader in november en december 2024 geen inkomen heeft verworven. De vader was tot november 2024 werkzaam als waarnemend huisarts binnen zijn eenmanszaak [onderneming 3] . Vanwege zijn besmette imago heeft hij daarna geen opdrachten gekregen. Het ligt niet voor de hand dat de vader zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering kon of had moeten aanspreken omdat hij tijdens de strafzaak is gediagnosticeerd met een narcistische persoonlijkheidsstoornis, zoals de moeder heeft gesteld. Er is immers geen aanwijzing dat de vader fysiek of mentaal niet in staat is om als huisarts te werken. De rechtbank concludeert dat het inkomen van de vader in deze periode nihil was. De rechtbank zal daarom voor november en december 2024 de draagkracht van de vader uit inkomen op nihil bepalen.
Periode 2: vanaf 1 januari 2025
3.18.
De vader heeft gesteld dat hij vanaf 1 januari 2025 is gestart met de onderneming [onderneming 4] B.V. Hij is DGA en moet zichzelf een salaris uitkeren. [onderneming 4] B.V. maakt echter nog geen winst. De vader heeft € 25.000,- geleend. Hiervan keert de vader zichzelf een DGA-salaris uit van € 3.000,- per maand. Dit blijkt uit de salarisspecificatie van januari 2025. De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de vader voor de periode vanaf januari 2025 uit van dit inkomen.
De rechtbank houdt bij de berekening van het netto inkomen rekening met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Het netto besteedbaar inkomen van de vader bedraagt dan € 2.436,- per maand. Dat betekent dat de vader per maand een maximaal bedrag van € 1.158,- beschikbaar heeft voor kinderalimentatie (€ 2.436,- verminderd met € 1.278,-).
Het vermogen van de vader in periode 1 en 2
3.19.
Uit het voorgaande wordt duidelijk dat het inkomen van de vader na 1 november 2024 ontoereikend is om de verschuldigde kinderalimentatie te betalen. De moeder stelt dat de vader zijn vermogen zou moeten inzetten om deze kinderalimentatie te betalen. De rechtbank zal beoordelen of van de vader kan worden gevergd dat hij, gelet op het verwijtbare en onherstelbare inkomensverlies, de onderhoudsplicht aan zijn kinderen (mede) voldoet door in te teren op zijn vermogen. De wet beperkt het begrip draagkracht niet tot inkomen uit vermogen. Het vermogen zelf levert ook draagkracht op, zodat interen daarop gerechtvaardigd kan zijn.
3.20.
De rechtbank leidt uit de door de vader overgelegde jaarstukken van [onderneming 1] B.V. af dat de vader in de afgelopen jaren naast zijn salaris heeft kunnen beschikken over aanzienlijke geldbedragen die hij uit de onderneming heeft opgenomen. De rechtbank is het niet eens met de moeder die stelt dat de behaalde winsten in deze vennootschap moeten worden beschouwd als inkomen van de vader. Binnen een vennootschap behaalde winst kan niet per definitie worden beschouwd als inkomen van de 100%-aandeelhouder van de vennootschap. Het ligt immers voor de hand dat een deel van de winst in de onderneming blijft om innovatie en groei te kunnen financieren. Maar het is wel duidelijk dat de vader geld opnam uit het bedrijf. Uit de overgelegde jaarrekeningen 2021-2023 kan namelijk worden afgeleid dat de vordering in rekening-courant van [onderneming 1] B.V. op de vader jaarlijks groeide. De rekeningcourantvordering op de vader bedroeg per 31 december 2020 € 105.102,-,
per 31 december 2021 € 199.341,-, (toename: € 94.239,-), per 31 december 2022 € 287.462,- (toename: € 88.121,-) en per 31 december 2023 € 321.961,- (toename: € 34.499,-). De vader kon dus naast zijn inkomen beschikken over aanzienlijke geldbedragen.
3.21.
De vader heeft onvoldoende inzicht verschaft over wat hij met de opgenomen gelden heeft gedaan, en of daar nog een gedeelte van beschikbaar is. Het is duidelijk dat hij advocaatkosten heeft betaald in verband met de strafzaak en de procedures tegen de moeder – hij heeft bankafschriften tot een bedrag van ruim € 111.000,- overgelegd - , maar zijn stelling dat er geen geld meer over is, heeft hij helemaal niet onderbouwd, terwijl dat gelet op de stellingen van de moeder wel voor de hand gelegen had. Hij had dat kunnen doen met, bijvoorbeeld, bewijsstukken van het verloop van zijn bankrekeningen.
3.22.
Daarnaast heeft de vader niet de overeenkomst van praktijkoverdracht overgelegd, zodat niet valt na te gaan voor welk bedrag de praktijk is overgedragen en in hoeverre de vader daar geld van overhoudt. Wel heeft de vader de afrekening van de notaris overgelegd betreffende de overdracht van het pand waarin de praktijk gevestigd is. De moeder wijst erop dat er in die afrekening een hypotheekschuld staat vermeld van € 1.075.000,-, terwijl die schuld blijkens de jaarcijfers 2023 van [onderneming 1] B.V. nog € 830.940,- bedroeg. De vader heeft geen verklaring voor dit verschil gegeven.
3.23.
Ten slotte is de vader bezig met de verkoop van zijn woning aan de [adres] in [plaats] . Deze woning heeft een overwaarde. Uit de koopovereenkomst blijkt dat de woning voor € 825.000,- wordt verkocht, terwijl de hypotheekschuld voor deze woning volgens het rapport inkomstenbelasting 2023 € 721.733,- bedroeg. Deze schuld bedraagt nu volgens het door vader overgelegde – maar ook zeer onduidelijke – screenshot € 708.212,-. De vader zal dus iets meer dan € 100.000,- aan overwaarde overhouden. Dit bedrag zal beschikbaar komen op 1 april 2025, aangezien in de koopovereenkomst de overdracht op deze datum is bepaald.
3.24.
De rechtbank oordeelt het op grond van het voorgaande aannemelijk dat de vader nu nog en ook in de nabije toekomst over vermogen kan beschikken. Dit vermogen moet hij aanwenden om kinderalimentatie te betalen. De rechtbank verwacht dat de vader, gelet op de omvang van de bedragen die hiervoor genoemd zijn, over voldoende vermogen beschikt om de kinderalimentatie van € 1.757,- per maand (2024) en € 1.871,- per maand (2025) te blijven betalen.
Conclusie
3.25.
Uit het voorgaande volgt dat de wijziging tot omstandigheden niet tot gevolg heeft dat de kinderalimentatie gewijzigd moet worden. Dat betekent dat de verzoeken van de vader moeten worden afgewezen.
In de procedure over de provisionele voorzieningen
3.26.
Nu bij deze beschikking een eindbeslissing wordt gegeven in de bodemprocedure moet ook het verzoek om een voorziening voor de duur van deze procedure worden afgewezen.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt hier de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
In de bodemprocedure en in de procedure over de provisionele voorzieningen
4.1.
wijst de verzoeken van de vader af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. G.L.M. Urbanus, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. J.C.M. Joosten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2025.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 809 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
3.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek.