ECLI:NL:RBMNE:2025:1424

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
16.253087.23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van afpersing en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

Op 21 maart 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Utrecht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2007, die werd beschuldigd van het medeplegen van afpersing en het voorhanden hebben van verboden munitie. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 7 maart 2025, waarbij de verdachte aanwezig was, wat leidde tot een vonnis op tegenspraak. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van twee strafbare feiten: het afpersen van een kassamedewerker in een tankstation op 1 oktober 2023 en het voorhanden hebben van twee knalpatronen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het primair ten laste gelegde feit van afpersing, waarbij hij samen met anderen de kassamedewerker onder druk zette door met een hamer tegen het raam te slaan en een wapen te tonen. Voor het tweede feit, het voorhanden hebben van munitie, werd de verdachte vrijgesproken van het voorhanden hebben van twee knalpatronen, maar het voorhanden hebben van één knalpatroon werd bewezen verklaard. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 120 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 50 uren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten, en besloot tot een straf die niet leidde tot terugkeer naar de jeugdgevangenis, tenzij de verdachte zich opnieuw schuldig maakte aan een strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.253087.23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 maart 2025
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: [verdachte (voornaam)] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen [verdachte (voornaam)] heeft achter gesloten deuren plaatsgevonden op de zitting van 7 maart 2025. Op 7 maart 2025 is de zaak inhoudelijk behandeld. [verdachte (voornaam)] was bij de inhoudelijke behandeling aanwezig, waardoor juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar de standpunten van [verdachte (voornaam)] zelf, zijn advocaat mr. M.J. Bouwman, gevestigd in Zaandam, en de officier van justitie mr. N. Schipper.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt [verdachte (voornaam)] ervan dat hij betrokken is geweest bij twee strafbare feiten. Deze verdenkingen staan beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage is opgenomen in dit vonnis.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie [verdachte (voornaam)] ervan dat hij:
Feit 1:
Primair:op 1 oktober 2023 in Utrecht samen met anderen door (bedreiging met) geweld [slachtoffer] heeft afgeperst door:
  • meermalen met een hamer tegen het raam te slaan en;
  • een wapen aan die [slachtoffer] te tonen en daarmee te schieten.
Subsidiair:op 1 oktober 2023 in Utrecht samen met anderen door (bedreiging met) geweld tegen [slachtoffer] een geldbedrag en meerdere sloffen sigaretten van [onderneming] heeft gestolen door:
  • meermalen met een hamer tegen het raam te slaan en;
  • een wapen aan die [slachtoffer] te tonen en daarmee te schieten.
Feit 2:op 1 oktober 2023 in Utrecht twee verboden knalpatronen voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen [verdachte (voornaam)] , moet zij eerst kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag [verdachte (voornaam)] vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1, primair en feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het bewijs geen verweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
[verdachte (voornaam)] heeft tijdens de zitting toegegeven dat hij de feiten heeft gepleegd. De rechtbank zal daarom niet opschrijven wat er in de bewijsstukken staat, maar alleen opsommen welke bewijsstukken zij voor de bewezenverklaring gebruikt. De rechtbank verwijst met voetnoten naar de plaats waar de bewijsstukken in het dossier te vinden zijn.
De bewijsmiddelen zijn:
  • de bekennende verklaring van [verdachte (voornaam)] ter terechtzitting van 7 maart 2025;
  • een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] ;
- een proces-verbaal van bevindingen over het aantreffen van de patroon met SIN nummer AQT0966NL [3] ;
- een proces-verbaal van bevindingen over het soort patroon; [4]
- een rapport over de uitslag in het kader van “Nieuwe Ronde Nieuwe Kansen” over het DNA van verdachte op de knalpatroon. [5]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht bewezen dat door de gedragingen van verdachte en één van zijn medeverdachten in het tankstation het slachtoffer zich gedwongen heeft gevoeld om de spullen af te geven, zodat sprake is van afpersing en niet van diefstal met bedreiging met geweld. De rechtbank vindt dan ook voor feit 1 het primair tenlastegelegde bewezen.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het DNA van [verdachte (voornaam)] dat op de huls van één van de knalpatronen is aangetroffen, onvoldoende zegt over zijn beschikkingsmacht ten aanzien van de twee knalpatronen. Primair heeft hij daarom gevraagd [verdachte (voornaam)] vrij te spreken. Mocht de rechtbank daar overheen stappen, heeft de raadsman gevraagd slechts één knalpatroon bewezen te verklaren, in plaats van twee.
De rechtbank overweegt dat het DNA van [verdachte (voornaam)] is aangetroffen op een huls en dat die huls is aangetroffen op de plaats delict waar [verdachte (voornaam)] was. [verdachte (voornaam)] was dus aanwezig in de buurt van het knalpatroon. Zijn DNA zat op de huls van het knalpatroon. Hier heeft [verdachte (voornaam)] geen aannemelijke, ontlastende verklaring voor gegeven. Onder voornoemde omstandigheden, in onderling verband bezien, moet [verdachte (voornaam)] op 1 oktober 2023 in direct contact zijn geweest met dat knalpatroon. Hij had dan ook de feitelijke beschikkingsmacht hierover gehad. Hij heeft de knalpatroon dus voorhanden gehad.
Aangezien er geen DNA van [verdachte (voornaam)] op het andere knalpatroon is aangetroffen, zal de rechtbank enkel het voorhanden hebben van één knalpatroon, te weten die met SIN nummer AQT0966NL bewezen verklaren.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte (voornaam)] :
Feit 1, primairop 1 oktober 2023 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag en meerdere sloffen sigaretten, die geheel aan [onderneming] toebehoorden door:
- meermalen met een hamer tegen het raam te slaan waarachter die [slachtoffer] zat en
- een wapen, aan die [slachtoffer] te tonen en daarmee te schieten.
Feit 2op 1 oktober 2023 te [plaats] munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een knalpatroon, van het kaliber 8mm K, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte (voornaam)] is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. [verdachte (voornaam)] wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Gedragingen zijn volgens de wet alleen strafbaar als er geen rechtvaardigingsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een verdachte zich kan beroepen op zo’n rechtvaardigingsgrond is zijn gedrag niet in strijd met het recht. Het is niet gebleken dat er zo’n rechtvaardigingsgrond bestond voor de door [verdachte (voornaam)] gepleegde feiten. De door [verdachte (voornaam)] gepleegde feiten zijn dus strafbaar.
De wet noemt de door [verdachte (voornaam)] gepleegde feiten:
Feit 1, primair:afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en
Feit 2:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

7.STRAFBAARHEID VAN [verdachte (voornaam)]

Verdachten zijn volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een verdachte zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond is zijn gedrag niet verwijtbaar. Het is niet gebleken dat verdachte een beroep kan doen op zo’n schulduitsluitingsgrond. [verdachte (voornaam)] is dus strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte (voornaam)] ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 180 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 150 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 140 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 70 dagen jeugddetentie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke werkstraf. De raadsman heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn licht is overschreden en de zaak sneller behandeld had moeten worden. [verdachte (voornaam)] heeft lange tijd in schorsingstoezicht gelopen wat positief is verlopen. Een onvoorwaardelijke straf opleggen dient geen doel meer.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van een passende straf rekening gehouden met de ernst
van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder [verdachte (voornaam)] die feiten heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte (voornaam)] . Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij de straf voor [verdachte (voornaam)] heeft bepaald.
Ernst van de feiten
[verdachte (voornaam)] heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met anderen plegen van een overval op een [.] -tankstation in [plaats] . [verdachte (voornaam)] is samen met een van de medeverdachten in het zwart gekleed het tankstation binnengegaan terwijl de andere medeverdachte buiten op de uitkijk bleef staan. [verdachte (voornaam)] had daarbij een hamer bij zich waarmee hij tegen het raam heeft geslagen waarachter de kassamedewerker, de heer [slachtoffer] , zat. De medeverdachte heeft een alarmpistool op de kassamedewerker gericht en daarmee ook geschoten binnen in het tankstation om de kassamedewerker angst aan te jagen. De kassamedewerker heeft aan [verdachte (voornaam)] en de medeverdachte een geldbedrag en meerdere sloffen sigaretten afgestaan.
De rechtbank overweegt dat deze daad zeer beangstigend moet zijn geweest voor het
slachtoffer. Immers, de ervaring leert dat slachtoffers van ernstige gebeurtenissen zoals een
overval met wapens nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen ondervinden van wat
hen is overkomen. Zo blijkt ook uit de aangifte van het slachtoffer. Hij sliep slecht na de overval. De rechtbank neemt het [verdachte (voornaam)] kwalijk dat hij lichtzinnig is omgegaan met deze vervelende gevolgen voor het slachtoffer. Hij dacht alleen aan het plan om samen met de medeverdachten snel aan geld te komen. De rechtbank neemt in strafverzwarende zin mee dat het feit is gepleegd samen met anderen en met wapens. Het is algemeen bekend dat het toenemende bezit en gebruik van wapens onder jongeren zorgwekkend is. [verdachte (voornaam)] heeft met zijn handelen laten zien dat hij er niet voor terugdeinst te dreigen met een wapen.
De persoonlijke omstandigheden van [verdachte (voornaam)]
Uit het strafblad van [verdachte (voornaam)] blijkt dat hij niet eerder bij de strafrechter is geweest.
Over [verdachte (voornaam)] is door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) een rapport opgesteld op 16 januari 2025. Uit dit rapport komt naar voren dat [verdachte (voornaam)] een rustige jongen is waarbij het voor de Raad en andere betrokkenen een vraagteken is hoe hij in deze situatie is terechtgekomen. Het Algemeen Recidive Risico is laag. [verdachte (voornaam)] heeft zich goed aan de schorsende voorwaarden gehouden en hij stelt zich meewerkend en open op. De Raad vindt het belangrijk dat [verdachte (voornaam)] zo snel mogelijk een positieve structurele dagbesteding heeft in de vorm van school en/of werk, zodat hij aan zijn toekomst kan werken en minder geïsoleerd is thuis. De Raad vertrouwt erop dat [verdachte (voornaam)] dit met behulp van zijn moeder zo snel mogelijk gaat organiseren. De Raad adviseert aan [verdachte (voornaam)] een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen, zonder bijzondere voorwaarden.
Straf
Gelet op de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een straf die geen
vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank heeft gelet op de persoonlijke
omstandigheden van [verdachte (voornaam)] en heeft gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor een overval op een winkel uit van jeugddetentie vanaf 4 maanden. Strafverzwarende factoren hierbij zijn dat [verdachte (voornaam)] het feit met anderen heeft gepleegd, in de nachtelijke uren en dat hij heeft gedreigd met een wapen. De rechtbank vindt, gelet op de persoonlijke omstandigheden van [verdachte (voornaam)] , niet dat hij nog terug moet naar de jeugdgevangenis. De rechtbank vindt gelet op de ernst van de feiten wel dat [verdachte (voornaam)] nog straf moet krijgen voor wat hij heeft gedaan. Verder houdt de rechtbank rekening met de zeer uitzonderlijke omstandigheden in de thuissituatie bij [verdachte (voornaam)] , die hem zowel praktisch als mentaal belasten door de verstrekkende veiligheidsmaatregelen die in het gezin moeten worden genomen.
De rechtbank houdt daarnaast rekening met het feit dat [verdachte (voornaam)] verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en spijt heeft betuigd tegenover het slachtoffer.
Daarom zal de rechtbank zowel de door de officier van justitie geëiste (voorwaardelijke) jeugddetentie als de werkstraf iets matigen. De rechtbank constateert tot slot dat de redelijke termijn met iets meer dan een maand is overschreden. Gelet op de zeer beperkte overschrijding van de redelijke termijn volstaat de rechtbank met een constatering daarvan.
Alles overwegende legt de rechtbank aan [verdachte (voornaam)] op een jeugddetentie van 120 dagen met
aftrek van het voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
[verdachte (voornaam)] heeft al 30 dagen in voorarrest gezeten. Deze straf betekent dat [verdachte (voornaam)] op dit moment niet opnieuw naar de jeugdgevangenis moet, tenzij hij tijdens de proeftijd opnieuw een strafbaar feit pleegt. Daarnaast legt de rechtbank aan [verdachte (voornaam)] een taakstraf op in de vorm van een werkstraf van 50 uur. Als [verdachte (voornaam)] deze werkstraf niet (goed) verricht, staan hier 25 dagen vervangende jeugddetentie tegenover.
Gelet op voorgaande beslissing zal de rechtbank het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 317 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1, primair en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt [verdachte (voornaam)] daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart [verdachte (voornaam)] strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt [verdachte (voornaam)] tot een jeugddetentie van 120 dagen;
- bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte van 90 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat [verdachte (voornaam)] de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- als voorwaarde geldt dat [verdachte (voornaam)] zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd, door [verdachte (voornaam)] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast;
- veroordeelt [verdachte (voornaam)] tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 50 uren;
- beveelt dat voor het geval [verdachte (voornaam)] de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 25 dagen jeugddetentie;
Voorlopige hechtenis
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Jadib, voorzitter, mr. N.M.H. van Ek, (kinder)rechter en mr. J.E.S. Dolmans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. B. Matser, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 maart 2025.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan [verdachte (voornaam)] wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1hij op of omstreeks 1 oktober 2023 te Utrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag en/of een of meerdere sloffen sigaretten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [onderneming] en/of een derde toebehoorde(n) door:
- (meermalen) met een hamer tegen het raam te slaan waarachter die [slachtoffer] zat en/of
- een wapen, althans een op een wapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer] te tonen en/of daarmee te schieten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 oktober 2023 te Utrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag en/of een of meerdere sloffen sigaretten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [onderneming] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- (meermalen) met een hamer tegen het raam te slaan waarachter die [slachtoffer] zat en/of
- een wapen, althans een op een wapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer] te tonen en/of daarmee te schieten;
Feit 2hij op of omstreeks 1 oktober 2023 te Utrecht munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten twee, althans een of meerdere knalpatro(o)n(en), van het kaliber 8mm K, voorhanden heeft gehad.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 3 april 2024, met documentcode 240312.1113.23955, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 413. Tenzij anders vermeld, zijn deze processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 92-95.
3.Pagina 236-238
4.Pagina 313-319.
5.Pagina 308-309.