ECLI:NL:RBMNE:2025:1490

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
16.193466.24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring vervaardigen en voorhanden hebben van vuurwerkbommen met vrijspraak van voorbereiding ontploffing

Op 2 april 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het vervaardigen en voorhanden hebben van twee vuurwerkbommen, ook wel cobra's genoemd, die waren vastgemaakt aan brandbare vloeistof. De tenlastelegging omvatte ook de voorbereiding van een ontploffing met gevaar voor personen en goederen. Tijdens de zitting op 19 maart 2025 heeft de officier van justitie, mr. L. Rinsma, gevorderd dat de verdachte schuldig werd bevonden en een gevangenisstraf van 60 dagen zou krijgen, waarvan een deel voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor vrijspraak van het eerste feit en stelde dat de verdachte niet de intentie had om een ontploffing te veroorzaken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de intentie van de verdachte vast te stellen, waardoor hij werd vrijgesproken van het eerste feit. Echter, het tweede feit, het voorhanden hebben van de vuurwerkbommen, werd wel bewezen verklaard. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 180 dagen, waarvan 175 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zijn jeugdige leeftijd en de maatschappelijke onrust die dergelijke feiten met zich meebrengen. De uitspraak benadrukt de ernst van het voorhanden hebben van gevaarlijke voorwerpen en de noodzaak van bijzondere voorwaarden om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.193466.24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. L. Rinsma, en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.T. van Vulpen, advocaat te Hilversum, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er op neer dat verdachte (al dan niet met een of meer anderen):
1:op 13 juni 2024 te Lelystad een ernstig misdrijf heeft voorbereid (opzettelijk een ontploffing teweegbrengen waardoor gevaar voor goederen, levensgevaar en/of zwaar
lichamelijk letsel voor anderen bestaat), door opzettelijk twee vuurwerk/brandstof-combinatiebommen (cobra's met daaraan een fles gevuld met brandbare vloeistof), voorhanden te hebben / te vervaardigen.
2:op 13 juni 2024 te Lelystad voornoemde twee vuurwerk/brandstof-combinatiebommen heeft vervaardigd / voorhanden heeft gehad, terwijl dit wapens van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie (WWM) betreffen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK FEIT 1

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen voor zover dat betreft het voorbereiden van het opzettelijk een ontploffing teweegbrengen waardoor gemeen gevaar voor goederen te duchten is. De uitleg van verdachte omtrent zijn intentie met de vuurwerkbrandstof-combinatiebommen (hierna: vbc’s of vuurwerkbommen) vindt de officier van justitie niet geloofwaardig.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring moet komen vast te staan dat de in de tenlastelegging omschreven voorwerpen (het middel) bestemd waren tot het begaan van het misdrijf, te weten het opzettelijk een ontploffing teweegbrengen waardoor gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Daartoe dient te worden beoordeeld of het middel naar zijn uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig kon zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik daarvan voor ogen had.
Het onderzoek van de politie in deze zaak heeft plaatsgevonden in de context van vele explosies en schietpartijen die kort voor dit feit hebben plaatsgevonden, ook in [plaats] . De persoon die melding had gedaan van de vuurwerkbommen had een video gezien van de betreffende vuurwerkbommen en zo is de politie bij verdachte uit gekomen. Deze melder is eerder slachtoffer geweest van explosieven die bij zijn woning zijn afgegaan.
De bij verdachte aangetroffen vuurwerkbommen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm geschikt om – kort gezegd – een ontploffing teweeg te brengen. Dat verdachte een dergelijk misdadig doel voor ogen had, dat het dus de intentie was van verdachte om daarmee een (dergelijk) misdrijf te plegen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet onomstotelijk uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen volgen. Dit betekent dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. Daarbij merkt de rechtbank nog wel op dat de verklaring die verdachte heeft afgelegd, te weten dat hij de vuurwerkbommen op een veilige plek wilde afsteken in verband met het EK-voetbal, niet zonder meer aannemelijk is geworden. Verdachte kon of wilde verdiepende vragen niet beantwoorden en de antwoorden die hij gaf waren op onderdelen wisselend en niet altijd goed te volgen. Het feit dat de rechtbank grote bedenkingen heeft bij zijn verklaringen, maakt echter niet dat daarmee bewezen is dat verdachte van plan was om een ontploffing met gevaar voor goederen en personen teweeg te brengen.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS – FEIT 2

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, met uitzondering van het medeplegen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van een bewezenverklaring van feit 2.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit, met uitzondering van het onderdeel medeplegen (waarvoor de rechtbank verdachte zal vrijspreken, omdat niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen). De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen: [1]
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 19 maart 2025;
  • een proces-verbaal van bevindingen (dat ziet op het aantreffen van de vuurwerk/brandstof-combinatiebommen);
- een (separaat in het dossier opgenomen) in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 9 september 2024, genummerd PL0900-2024185843-24, betreffende een nader onderzoek in het kader van de WWM, pagina’s 1 en 2.

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
2op of omstreeks 13 juni 2024 te [plaats] een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten twee vuurwerk/brandstof-combinatiebommen (te weten twee cobra’s met daaraan vast getapet een fles gevuld met brandbare vloeistof en één cobra metdaaraan vast getapet een fles gevuld met brandbare vloeistof),zijnde telkens een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken doorvuur of door middel van ontploffing, heeft vervaardigd en voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

7.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 7º

8.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.OPLEGGING VAN STRAF

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 60 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 55 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met oplegging van de door de reclassering in haar advies van 25 februari 2025 geadviseerde bijzondere voorwaarden (met uitzondering van de voorwaarde ‘volgen van een opleiding’);
- een taakstraf van 180 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat zij zich kan vinden in de vordering van de officier van justitie en in elk geval geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd die langer duurt dan het reeds ondergane voorarrest. Wel is strafvermindering op zijn plaats wegens een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek.
Verder is verzocht om de bijzondere voorwaarde die ziet op het volgen van een opleiding en de bijzondere voorwaarde die ziet op het verlenen van medewerking aan verdiepingsdiagnostiek niet op te leggen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft op 13 juni 2024 een tweetal vuurwerkbommen voorhanden gehad, te weten telkens een fles brandbare vloeistof waaraan hij één dan wel twee cobra’s had getapet. Uit de bevindingen van de politie volgt dat er sinds april 2024 al zeker zeven explosies hebben plaatsgevonden bij woningen in [plaats] , terwijl deze explosies zich doorgaans kenmerken door de aanwezigheid van een brandbare vloeistof in combinatie met zwaar vuurwerk. Weliswaar acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte het plan had met zijn vuurwerkbommen een dergelijk feit te plegen, maar het vervaardigen en voorhanden hebben ervan is een ernstig strafbaar feit gelet op het gevaar dat daarvan uitgaat. Hoe gevaarlijk die vuurwerkbommen zijn, blijkt wel uit het gegeven dat de Explosieve Opruimingsdienst Defensie ter plaatse is gekomen om een en ander veilig te stellen. Dit heeft tot ophef in de woonwijk van verdachte geleid, zo geeft hij zelf ook aan. Door het vervaardigen en voorhanden hebben van dergelijke vuurwerkbommen bestaat het gevaar dat ze daadwerkelijk worden gebruikt. Explosies van dergelijke vuurwerkbommen leiden, mede gezien de grote hoeveelheid aanslagen die de afgelopen tijd in Nederland hebben plaatsgevonden, tot onrust en gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De persoon van verdachte en zijn omstandigheden
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 11 februari 2025, waaruit volgt dat verdachte één keer eerder is veroordeeld (voor een verkeersovertreding). Deze veroordeling dateert van ná het feit waarvoor verdachte nu wordt veroordeeld, zodat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is;
- een reclasseringsadvies van [instelling] van 25 februari 2025. Er wordt geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen en bijzondere voorwaarden op te leggen om het risico op herhaling te verkleinen. Het risico op recidive wordt ‘gemiddeld-hoog’ geschat.
De op te leggen straf
Verwerping verweer ex art. 359a Sv tot strafvermindering
De raadsvrouw heeft betoogd dat sprake is geweest van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, omdat de plastic tas waarin de vuurwerkbommen zaten, niet geopend had mogen worden door de verbalisant. Hij ging hiermee verder dan zoekend rondkijken, hetgeen tot strafvermindering zou moeten leiden, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Er was een machtiging tot binnentreden afgegeven voor de woning van verdachte, onder meer op grond van artikel 20 van de Wet op de economische delicten (WED) (zie pagina 35 van het dossier). De verbalisant trof in de schuur bij de woning – op een doos – een plastic tas die aan de bovenzijde was dichtgeknoopt. Dit tasje was hem opgevallen. Toen hij zijn zaklamp erop scheen, zag hij dat er één of meer flesjes met vloeistof in zaten, waarna hij de tas heeft geopend.
Op grond van artikel 21 WED zijn opsporingsambtenaren bevoegd in het belang van de opsporing zaken te onderzoeken, aan opneming te onderwerpen en daarvan monsters te nemen, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. Ook zijn zij bevoegd daartoe verpakkingen te openen. In het licht van de melding dat zich in/bij de woning een explosief zou bevinden, waarbij aan de hand van de melding ook duidelijk was dat het mede om vloeistof(fen) ging, heeft verbalisant binnen de grenzen van de wet gehandeld. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat opsporingsambtenaren op grond van artikel 49 van de Wet wapens en munitie (WWM) altijd bevoegd zijn een doorzoeking ter inbeslagneming te doen op elke plaats waarvan zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat wapens of munitie aanwezig zijn.
Overwegingen omtrent de strafoplegging
De aard en ernst van het feit, zoals hiervoor uiteengezet, zouden het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zeker kunnen rechtvaardigen. De oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) noemen voor het voorhanden hebben van wapens in de categorie II.7 onvoorwaardelijke gevangenisstraffen voor de duur van enige maanden. Zo is het oriëntatiepunt voor het voorhanden hebben van een molotovcocktail 3 maanden gevangenisstraf en voor een handgranaat 12 maanden. De rechtbank ziet echter aanleiding om daar nu niet toe over te gaan, onder meer gelet op de nog jeugdige leeftijd van verdachte en het gegeven dat hij als een
first offendermoet worden gezien. De rechtbank zal verdachte dan ook nog een kans geven door het opleggen van een gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijke deel (5 dagen) al door verdachte is ondergaan in voorarrest. De rechtbank zal echter ook een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die (aanzienlijk) boven de eis van de officier van justitie uitgaat. Naar het oordeel van de rechtbank doet de eis onvoldoende recht aan de ernst van het feit, mede bezien in het licht van de maatschappelijke onrust omtrent het fenomeen explosies en de LOVS-oriëntatiepunten. De rechtbank zal daarom een gevangenisstraf opleggen van 180 dagen, waarvan 175 dagen voorwaardelijk. Met het opleggen van deze gevangenisstraf wordt de ernst van het feit onderstreept. Verder wordt met het voorwaardelijke strafdeel beoogt verdachte ervan te weerhouden weer tot het plegen van strafbare feiten over te gaan. De rechtbank vindt het daarbij belangrijk dat er bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals ook is geadviseerd door de reclassering. De rechtbank zal de voorwaarde ‘volgen van een opleiding’ niet als bijzondere voorwaarde opleggen, omdat die zich niet goed verhoudt met de voorwaarde dat verdachte werk moet zoeken en behouden. Evenmin zal de rechtbank de bijzondere voorwaarde opleggen die ziet op het meewerken aan verdiepingsdiagnostiek. Niet zozeer vanwege het feit dat verdachte deze voorwaarde niet ziet zitten, maar omdat de rechtbank van oordeel is dat kan worden volstaan met de overige bijzondere voorwaarden. Bovendien heeft de reclassering aan die verdiepingsdiagnostiek ook geen (ambulante) behandeling verbonden, zodat de noodzaak ervan onvoldoende volgt uit het advies.
Omdat de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan het voorarrest oplegt, zal de rechtbank wel de door de officier van justitie gevorderde taakstraf opleggen.
Concluderend legt de rechtbank dan ook op aan verdachte:
- een gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 175 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daarbij de in het dictum opgenomen bijzondere voorwaarden;
- een taakstraf van 180 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis.

10.BESLAG

Verbeurdverklaring
De rechtbank zal, conform de vordering van de officier van justitie de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
  • een fles (met gele vloeistof, afkomstig van vbc) (goednummer PL0900-2024185843-3359467);
  • een fles (met gele vloeistof, afkomstig van vbc) (goednummer PL0900-2024185843-3359470);
  • tape waar cobra's mee aan flessen waren vastgeplakt (goednummer PL0900-2024185843-3359476);
  • een zak waar de vbc's in waren verpakt (goednummer PL0900-2024185843-3359479).
verbeurd verklaren. Met betrekking tot deze voorwerpen is het onder 2 bewezen verklaarde feit begaan.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a en 63 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart het onder 2 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 180 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat
van de gevangenisstraf een gedeelte van 175 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte (gedurende de proeftijd):
* zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis bij [instelling] (adres: [adres 2] te [plaats] ) zal melden. Verdachte blijft zich vervolgens melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
* zich inspant voor het vinden en behouden van (betaald) werk met een vaste structuur. Indien de reclassering dat nodig acht, laat hij zich daarin begeleiden door een instantie;
* meewerkt aan controle van het gebruik van softdrugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (een blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 90 dagen hechtenis;
Voorlopige hechtenis
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
  • een fles (met gele vloeistof, afkomstig van vbc) (goednummer PL0900-2024185843-3359467);
  • een fles (met gele vloeistof, afkomstig van vbc) (goednummer PL0900-2024185843-3359470);
  • tape waar cobra's mee aan flessen waren vastgeplakt (goednummer PL0900-2024185843-3359476);
  • een zak waar de vbc's in waren verpakt (goednummer PL0900-2024185843-3359479).
Dit vonnis is gewezen door mr. V.A. Groeneveld, voorzitter, mr. I.L. Gerrits en
mr. A.E. van der Wal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Laanstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 april 2025.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 13 juni 2024 te Lelystad, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het
misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren
of meer is gesteld, te weten opzettelijk een ontploffing teweegbrengen waardoor
gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander te duchten is (ex artikel 157 lid 1 en lid 2 Wetboek
van Strafrecht), opzettelijk
twee vuurwerk/brandstof-combinatiebommen (te weten twee cobra's met daaraan
vastgetapet een fles gevuld met brandbare vloeistof en een cobra met daaraan
vastgetapet een fles gevuld met brandbare vloeistof),
kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd,
ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 13 juni 2024 te Lelystad, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie,
te weten twee vuurwerk/brandstof-combinatiebommen (te weten twee cobra's met
daaraan vastgetapet een fles gevuld met brandbare vloeistof en één cobra met
daaraan vastgetapet een fles gevuld met brandbare vloeistof),
zijnde telkens een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door
vuur of door middel van ontploffing vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 16 juni 2024, genummerd 2024185843, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 68. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 13.