Uitspraak
RECHTBANK Midden-Nederland
1.[eiseres sub 1] ,
2.
[eiser sub 2],
3.
[eiseres sub 3],
1.De procedure
- de conclusie van antwoord met een productie.
2.De beoordeling
als van een tussenvonnis, dus nadat de bodemrechter die mogelijkheid heeft geopend door daarvoor verlof te verlenen. Ook is in artikel 1019cc lid 3 en onder a Rv de wettelijke appeltermijn voor het hoger beroep van deelgeschilbeschikkingen geregeld: hoger beroep moet worden ingesteld binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de eerstdienende dag in de bodemprocedure of, als de beschikking in de deelgeschilprocedure later dan die eerste roldatum is gegeven, te rekenen vanaf de uitspraakdatum in het deelgeschil. Uit de wetsgeschiedenis bij artikel 1019cc Rv (zie TK 2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 23) volgt dat voor deze de regeling van tussentijds hoger beroep tegen deelgeschilbeschikkingen aansluiting is gezocht bij de jurisprudentie over artikel 337 Rv, waarbij is verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 23 januari 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AL7051). In het arrest van 17 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1924) is de Hoge Raad gedeeltelijk van (onder andere) dit arrest van 23 januari 2004 teruggekomen. De Hoge Raad beslist dat de appeltermijn gaat lopen vanaf de datum van het vonnis waarbij het verlof voor tussentijds hoger beroep is verleend (en niet meer vanaf de datum van het tussenvonnis waartegen men wil opkomen). Omdat een deelgeschilbeschikking in een bodemprocedure de status krijgt van tussenvonnis zal dus, in afwijking van dat wat artikel 1019cc lid 3 en onder a Rv bepaalt over het aanvangsmoment van de appeltermijn (zie hiervoor), bij de beoordeling van het verzoek om in hoger beroep te mogen van de deelgeschilbeschikking van 1 mei 2024 voor wat betreft de start van de appeltermijn worden aangesloten bij deze recente jurisprudentie van de Hoge Raad. Bij die beoordeling voor het verlenen van verlof moet worden betrokken of het openstellen van hoger beroep leidt tot onredelijke vertraging van de procedure (zie rechtsoverweging 3.2.4 van het arrest van 17 december 2021).
- zoals gezegd - beslist dat [eisende partijen] aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval dat [gedaagde] is overkomen. [eisende partijen] heeft onrechtmatig heeft gehandeld jegens [gedaagde] door onvoldoende toezicht te houden op de naleving van haar advies om tijdens de les een helm te dragen. Daarmee is een beslissing gegeven over de materiële rechtsverhouding tussen partijen, zoals bedoeld in artikel 1019cc lid 1 Rv.
3.De beslissing
564265 / HL RK 23-43 gegeven beschikking in de bij deze rechtbank gevoerde deelgeschilprocedure,
1 oktober 2025