ECLI:NL:RBMNE:2025:1568

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
C/16/586287 / FV RK 24-3100
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht over onderzoek naar verboden voorwerpen in de geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 12 maart 2025 een beschikking gegeven naar aanleiding van een klacht van betrokkene over een beslissing van de Van der Hoevenkliniek om poststukken van hem te onderzoeken. Betrokkene, geboren in 1982, had op 24 december 2024 een verzoekschrift ingediend, waarna de instelling op 4 februari 2025 een verweerschrift indiende. De mondelinge behandeling vond plaats op 12 februari 2025, waarbij betrokkene niet aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de instelling op 9 september 2024 een beslissing had genomen om onderzoek te doen naar verboden of gevaarlijke voorwerpen, maar dat deze beslissing niet voldeed aan de wettelijke vereisten van artikel 8:14 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank concludeerde dat de instelling niet onrechtmatig had gehandeld, omdat de huisregels voldoende basis boden voor het handelen van de instelling. De klacht van betrokkene werd gegrond verklaard, maar het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de instelling zich verantwoordelijk voelde voor de situatie, maar dat het aan de bewindvoerder was om de onbetaalde bestellingen te retourneren. De beslissing van de rechtbank werd openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/586287 / FV RK 24-3100
Beschikking van 12 maart 2025
op het ingediende verzoekschrift van:
[betrokkene], betrokkene,
geboren op [geboortedatum] 1982 in [geboorteplaats] ,
wonend in [woonplaats] ,
advocaat mr. M. Rosema.

1.De procedure

1.1.
Betrokkene heeft op 24 december 2024 een verzoekschrift met bijlagen ingediend.
1.2.
De Van der Hoevenkliniek (hierna ook: de instelling) heeft op 4 februari 2025 een
verweerschrift met bijlagen ingediend.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 12 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de advocaat van betrokkene,
  • [A] , jurist bij de Van der Hoevenkliniek,
  • [B] , zorgverantwoordelijke.
Betrokkene heeft voorafgaand aan de zitting laten weten niet naar de zitting te komen.
1.4.
Na de zitting heeft de instelling met instemming van de advocaat van betrokkene nog de huisregels naar de rechtbank gestuurd. De rechtbank heeft deze toegevoegd aan het dossier.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Op 2 maart 2023 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, een zorgmachtiging voor betrokkene verleend. De zorgmachtiging geldt tot en met 2 maart 2025.
2.2.
Betrokkene was ten tijde van de afgifte van de zorgmachtiging opgenomen bij GGNet in [woonplaats] . Betrokkene is op 18 juni 2024 tijdelijk overgeplaatst naar de Van der Hoevenkliniek, locatie [locatie] . Hij is op 10 december 2024 weer teruggekeerd naar GGNet in [woonplaats] .
2.3.
De instelling heeft op 9 september 2024 een beslissing tot onderzoek naar verboden of gevaarlijke voorwerpen op grond van artikel 8:14 lid 3 en 4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) genomen (hierna ook: de beslissing). Deze beslissing is op schrift gesteld en aan betrokkene uitgereikt.
2.4.
Betrokkene heeft op 15 oktober 2024 een klacht tegen deze beslissing ingediend bij de klachtencommissie.
2.5.
De klachtencommissie heeft op 13 november 2024 de klacht gegrond verklaard voor wat betreft de aanwezigheid van betrokkene bij het onderzoek. Voor het overige heeft de klachtencommissie de klacht ongegrond verklaard. De klachtencommissie heeft op 28 november 2024 een aanvullende beslissing gegeven en (alsnog) een schadevergoeding vastgesteld.
2.6.
Betrokkene vraagt nu aan de rechtbank om een beslissing op de klacht op het gedeelte van de klacht dat de klachtencommissie ongegrond heeft verklaard. Betrokkene vraagt ook om een billijke schadevergoeding toe te kennen.

3.Waar de klacht over gaat

3.1.
De instelling heeft op 9 september 2024 een beslissing genomen om onderzoek te doen naar de aanwezigheid van voorwerpen die betrokkene niet in zijn bezit mag hebben door pakketten van betrokkene te onderzoeken. De instelling heeft deze beslissing om de volgende redenen genomen.
3.2.
Betrokkene bestelde in de periode voorafgaand aan 9 september 2024 veel pakketten. Deze pakketten bevatten diverse goederen, waaronder (veel) eten. Zo heeft betrokkene eerder zestig kilo chocola en dertig kilo noten besteld. Betrokkene bestelde veel eten, omdat hij door zijn stoornis de idee heeft te zullen verhongeren. Betrokkene verstopte het eten vervolgens ook op zijn kamer. De instelling heeft een paar weken voor de zitting nog eten gevonden dat was verstopt in het plafond van de kamer van betrokkene. Daar was ongedierte op afgekomen. Betrokkene heeft soms pakketten besteld op naam van de instelling en voor het merendeel van de pakketten niet (vooraf) betaald. Dit is ook een bekend patroon bij betrokkene. Op 9 september 2024 kwamen op de afdeling van betrokkene wederom meerdere pakketten met goederen voor hem binnen. Medewerkers van de afdeling hebben daarop de pakbonnen van de pakketten geopend om te zien wat in de pakketten zat. De afdeling heeft vervolgens contact met de bewindvoerder van betrokkene opgenomen met de vraag of deze toestemming heeft gegeven voor de aankoop. Dat was niet het geval. De bestellingen waren niet betaald en de bewindvoerder wilde niet alsnog toestemming geven. Daarop is in overleg met de bewindvoerder besloten de pakketten terug te sturen, met uitzondering van het burendagpakket. Dit pakket was namelijk gratis. Vervolgens heeft de instelling de beslissing op grond van artikel 8:14 Wvggz genomen en op schrift gesteld.
3.3.
De beslissing van de instelling is een tweetrapsbeslissing. Onbetaalde pakketten werden na ruggenspraak met de bewindvoerder sowieso teruggestuurd, ongeacht de inhoud daarvan. Betaalde of gratis pakketten mocht betrokkene houden, maar niet als de pakketten grote hoeveelheden eten bevatten. De instelling wilde met deze beslissing enerzijds voorkomen dat betrokkene verdere strafbare feiten pleegde. Met het niet-betalen van bestellingen pleegde betrokkene volgens de instelling namelijk een vermogensdelict (diefstal, althans iets soortgelijks). Anderzijds wilde de instelling ernstig nadeel voorkomen. Het niet-betalen van pakketten kan namelijk financieel nadeel opleveren voor betrokkene. Ook zorgt het ‘hamsteren’ voor betrokkene voor ongedierte en andere veiligheidsrisico’s. Zo werkte het brandmeldingssysteem op de kamer van betrokkene niet meer. Ook moet een kamer controleerbaar en schoon blijven.
3.4.
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de instelling. Hij vindt de beslissing onrechtmatig. Volgens betrokkene is geen sprake van voorwerpen die hij niet in zijn bezit mag hebben. Ook is geen sprake van ernstig nadeel en ook niet van het voorkomen van een noodsituatie.
3.5.
Het is de rechtbank niet duidelijk geworden of de beslissing van de instelling alleen ziet op het onderzoeken van de pakketten die ná 9 september 2024 zijn binnengekomen of ook op het onderzoeken van de pakketten op die dag zelf. De motivering van de beslissing laat beide mogelijkheden open. De beslissing vermeldt dat om het nadeel te voorkomen poststukken
voortaansamen met betrokkene worden bekeken. Daaruit kan afgeleid worden dat de beslissing in ieder geval ziet op het onderzoeken van pakketten die na 9 september 2024 zijn binnengekomen. Hieraan is ook uitvoering gegeven. De instelling heeft namelijk na die dag de pakketten die binnenkwamen voor betrokkene in bijzijn van betrokkene onderzocht. Daarnaast staat in de beslissing dat het onderzoek
op 9 september 2024 bestonduit onderzoek van poststukken die betrokkene verstuurde of ontving in de accommodatie. Uit het gebruik van de datum in combinatie met de verleden tijd kan worden afgeleid dat de beslissing ook ziet op het onderzoek van de pakketten op die dag. De instelling heeft in dat geval eerst de pakketten onderzocht en de beslissing daarna op schrift gesteld.
3.6.
De rechtbank gaat ervan uit dat de klacht van betrokkene ziet op het onderzoeken van pakketten ná 9 september 2024. Het gebruikte formulier ‘dwingt’ de instelling een datum te noemen. Uit het vervolg blijkt echter dat de gebeurtenissen van die dag voor de instelling de spreekwoordelijke druppel waren die de emmer deed overlopen en die leidden tot de beslissing zoals die daarna is genomen en uitgevoerd. Ook betrokkene verwoordt het in zijn klacht algemeen, in die zin dat de inzet van onderzoek naar verboden of gevaarlijke voorwerpen waartoe werd besloten volgens hem onrechtmatig is. Betrokkene vermeldt niet expliciet dat het gaat om het onderzoek van de pakketten op 9 september 2024 zelf.

4.De beoordeling

Bevoegdheid
4.1.
Artikel 1:6 lid 3 Wvggz bepaalt dat in zaken betreffende hoofdstuk 10 Wvggz uitsluitend bevoegd is de rechter van de plaats waar betrokkene verblijft. Betrokkene verblijft op het moment dat het verzoek is ingediend in Warnsveld. Dit betekent dat de rechtbank Midden-Nederland niet bevoegd is om het verzoek te behandelen, maar de rechtbank Gelderland. De advocaat en de instelling hebben er evenwel mee ingestemd dat de rechtbank Midden-Nederland de zaak behandeld.
Omvang van het geschil
4.2.
Betrokkene vraagt aan de rechtbank om alleen dat gedeelte van de klacht dat de klachtencommissie ongegrond heeft verklaard, opnieuw te beoordelen. Het gaat dan om het oordeel van de klachtencommissie dat de instelling de beslissing van 9 september 2024 terecht heeft genomen. Volgens de klachtencommissie is de klacht daarmee inhoudelijk ongegrond. Over het gedeelte van de klacht dat de klachtencommissie gegrond heeft verklaard, wil betrokkene geen oordeel van de rechtbank. Dat is het oordeel van de klachtencommissie dat betrokkene ten onrechte niet aanwezig is geweest bij het onderzoek van de poststukken op 9 september 2024.
4.3.
In beginsel is de rechter bij de beoordeling van het verzoekschrift niet gebonden aan de beslissing van de klachtencommissie. Dat is alleen anders als partijen ondubbelzinnig te kennen geven dat zij over bepaalde geschilpunten waarop de klachtencommissie heeft beslist, geen beslissing van de rechter willen. In dat geval moet de rechter de beslissing van de klachtencommissie over die geschilpunten eerbiedigen (Hoge Raad, 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:1042). Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De instelling heeft namelijk niet eenduidig verklaard dat zij het eens is met of zich neerlegt bij de beslissing van de klachtencommissie dat betrokkene ten onrechte niet aanwezig is geweest bij het onderzoek van de poststukken. Dat de instelling op de zitting heeft verklaard dat zij de schadevergoeding al heeft betaald aan betrokkene en die niet zal terugvorderen, doet daar niet aan af. De rechtbank zal daarom de klacht van betrokkene in zijn geheel beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling
4.4.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de instelling op goede gronden de beslissing van 9 september 2024 heeft genomen. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is, omdat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 8:14 Wvggz. De rechtbank is echter ook van oordeel dat de instelling de beslissing niet had hoeven nemen, omdat de huisregels voorzien in een situatie als deze. De rechtbank legt dit hierna uit.
het veiligheidsonderzoek
4.5.
Artikel 8:14 Wvggz bepaalt dat een zorgverantwoordelijke bij het gegronde vermoeden dat een betrokkene beschikt over voorwerpen die de betrokkene niet in zijn bezit mag hebben of voorwerpen die ernstig nadeel veroorzaken, om een noodsituatie te voorkomen een beslissing kan nemen om onder andere poststukken van of voor betrokkene te onderzoeken. Artikel 8:14 Wvggz maakt deel uit van paragraaf 4 van hoofdstuk 8 van de Wvggz, getiteld ‘Veiligheidsonderzoek en huisregels’. Samen met de huisregels (geregeld in artikel 8:15 Wvggz) heeft het veiligheidsonderzoek van artikel 8:14 Wvggz als doel bij te dragen aan de veiligheid binnen een accommodatie. Waar huisregels algemeen van aard zijn, richt het veiligheidsonderzoek zich tot een specifiek persoon.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat het uit te voeren onderzoek zich niet richt op voorwerpen die betrokkene niet in zijn bezit mag hebben. Met voorwerpen die een betrokkene niet in zijn bezit mag hebben, worden verboden of gevaarlijke voorwerpen bedoeld. Verboden voorwerpen zijn voorwerpen die bij wet verboden zijn om in bezit te hebben, zoals wapens of drugs. Gevaarlijke voorwerpen zijn voorwerpen die een aanzienlijk risico op ernstige schade veroorzaken bij betrokkene zelf of anderen. Gedacht moet worden aan voorwerpen waarmee suïcide gepleegd kan worden of brand kan worden gesticht of voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, zoals messen. Onbetaalde pakketten vallen niet onder deze categorie. Het niet voor- of achteraf betalen van bestellingen (al dan niet op naam van de instelling) levert niet per definitie een strafbaar feit op: het is geen diefstal of iets dergelijks, al valt een vorm van oplichting niet uit te sluiten. De gevolgen van het niet-betalen van bestellingen moeten in beginsel worden gezocht in de civielrechtelijke sfeer (wanprestatie) en niet in de strafrechtelijke sfeer. Ook zijn onbetaalde pakketten als zodanig geen gevaarlijke voorwerpen, want de algemene veiligheid van betrokkene of van anderen komt er niet door in gevaar. Het aantal, het volume en het gewicht van de pakketten was ongetwijfeld onhandig, maar niet van zo’n aard dat het oordeel daarom anders zou moeten zijn.
4.7.
Ook veroorzaken de onbetaalde pakketten niet een ernstig nadeel in die zin dat een veiligheidsonderzoek gerechtvaardigd is. Het ernstig nadeel moet namelijk verband houden met de veiligheid van betrokkene of anderen en dat is hier niet het geval. Het onbetaald laten van bestellingen via internet levert weliswaar mogelijk financiële schade voor betrokkene op, maar brengt zijn veiligheid niet in gevaar. Ditzelfde geldt voor het bestellen van pakketten op naam van de instelling. Het hebben van grote hoeveelheden eten kan wel de veiligheid van betrokkene of anderen in gevaar brengen. Ongedierte zorgt voor gezondheidsrisico’s en het gegeven dat het brandmeldingssysteem (op de kamer van betrokkene) niet meer werkte is ook een veiligheidsrisico. Toch is dit naar het oordeel van de rechtbank niet een ernstig nadeel waarvoor de bevoegdheid in artikel 8:14 Wvggz gegeven is. Het is namelijk geen direct gevaar voor de veiligheid voor betrokkene of anderen, maar een afgeleid gevaar.
4.8.
Bovendien wordt naar het oordeel van de rechtbank geen noodsituatie voorkomen. Het begrip ‘noodsituatie’ is in de Wvggz niet gedefinieerd. Uit artikel 8:11 Wvggz kan worden opgemaakt dat voor een noodsituatie sprake moet zijn van ernstig nadeel, van strafbare feiten of dat de veiligheid binnen de accommodatie in het geding is, maar dit is op zichzelf nog niet voldoende. Het is pas een noodsituatie als het ook acuut en dringend is. Dit is gelet op het voorgaande niet aan de orde.
de huisregels
4.9.
De instelling heeft met de beslissing het koopgedrag van betrokkene aan banden willen leggen en ermee willen voorkomen dat betrokkene nog langer pakketten bestelde waar hij niet voor betaalde en die grote hoeveelheden eten bevatten. De instelling heeft er bewust voor gekozen geen verplichte zorg op grond van artikel 3:2 onder h (het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten) Wvggz aan te zeggen, wat op zich een in beginsel minder verstrekkend middel zou zijn dan toepassing van artikel 8:14 Wvggz. Dat zou echter betekenen dat betrokkene het gebruik van zijn laptop zou worden ontzegd. De instelling meende dat zo’n beslissing niet proportioneel zou zijn geweest. Betrokkene bestelde de pakketten weliswaar via zijn laptop, maar hij gebruikte de laptop ook voor het spelen van spelletjes, het versturen van e-mails en het doen van ontspanningsoefeningen. Dat is voor betrokkene heel belangrijk waardoor het afpakken van de laptop volgens de instelling een te zwaar middel was. De instelling heeft daarom gekozen voor een beslissing op grond van artikel 8:14 Wvggz wat in dit specifieke geval juist minder vérgaand werd gevonden.
4.10.
De rechtbank begrijpt het doel van de instelling om het koopgedrag van betrokkene aan banden te leggen en om te voorkomen dat nog langer onbetaalde pakketten werden bezorgd. Ook grote hoeveelheden eten op een kamer is een onwenselijke situatie. Maar om dit te bereiken had dat de instelling niet een beslissing op grond van artikel 8:14 Wvggz hoeven nemen. De huisregels bieden hiervoor namelijk een basis. In artikel 29 van de huisregels is het volgende opgenomen:
29. Invoer goederen
Voor goederen die patiënten naast de basisinventaris op hun kamer willen plaatsen of gedurende hun
verblijf willen invoeren, moet vooraf toestemming aan het behandelteam gevraagd worden. Deze
goederen worden gecontroleerd. De goederen moeten eenvoudig te controleren zijn op de
aanwezigheid van gevaarlijke en verboden voorwerpen. Voor meer informatie over de in- en uitvoer
van goederen wordt verwezen naar de bijlage ‘Goederen’.
In de bijlage ‘Goederen’ worden goederen gedefinieerd als alle goederen die eigendom zijn van de patiënt, inclusief postpakketten. Onder artikel 4 van de bijlage staat:
4. Invoer
4.1.
Goedkeuring
Zonder goedkeuring van het behandelteam mag de patiënt geen goederen invoeren in de kliniek.
Indien de patiënt goederen heeft besteld dan wel tracht in te voeren zonder goedkeuring krijgt de
patiënt zes weken de tijd om deze goederen terug te sturen of uit te voeren naar het netwerk of
opslag. (…)
4.11.
Op grond van deze huisregels mag (een) betrokkene dus zonder goedkeuring van de instelling geen pakketten bestellen waarmee goederen worden ingevoerd. Uit wat de instelling naar voren heeft gebracht, leidt de rechtbank af dat betrokkene niet vooraf goedkeuring van de instelling heeft gevraagd. In dat geval krijgt een patiënt zes weken de tijd om de goederen terug te sturen of uit te voeren naar het netwerk of opslag. Betrokkene heeft de goederen niet teruggestuurd en daar ook geen toestemming voor gegeven, maar dat is ook niet nodig. Betrokkene heeft namelijk een bewindvoerder en daarom kan betrokkene alleen met medewerking van de bewindvoerder over de goederen die onder bewind staan beschikken (artikel 1:438 lid 2 BW). Betrokkene heeft de goederen besteld zonder toestemming van de bewindvoerder. Als de bewindvoerder achteraf (ook) niet toestemming wil verlenen, kan de bewindvoerder beslissen dat de goederen worden teruggestuurd.
4.12.
De rechtbank merkt ten slotte nog op dat betrokkene ook goederen op naam van de instelling bestelde. Dit brengt de instelling uiteraard in de problemen, al helemaal wanneer er niet voor is betaald. De instelling heeft met de beslissing van artikel 8:14 Wvggz ook dit probleem willen oplossen. De rechtbank begrijpt dat de instelling zich hier verantwoordelijk voor heeft gevoeld en heeft er begrip voor dat zij het zelf heeft willen oplossen, maar dit valt buiten de verantwoordelijkheid van de instelling. Het is in dit geval aan de bewindvoerder de (onbetaalde) bestellingen op naam van de instelling te retourneren. Het is ook de taak en verantwoordelijkheid van de bewindvoerder ervoor te zorgen dat de instelling niet aansprakelijk wordt gesteld voor het handelen van betrokkene. Voor zover de instelling wel schade lijdt, moet de instelling zich wenden tot de bewindvoerder om de schade vergoed te krijgen.
Schadevergoeding
4.13.
Betrokkene vraagt om hem een billijke schadevergoeding toe te kennen. Hoewel de rechtbank de klacht van betrokkene gegrond zal verklaren, is een schadevergoeding naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde. De rechtbank zal dit verzoek daarom afwijzen en legt dit hierna uit.
4.14.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat de beslissing van de instelling niet voldoet aan de vereisten van artikel 8:14 Wvggz, maar de rechtbank heeft ook overwogen dat de instelling de beslissing niet op grond van dit artikel had hoeven nemen. De huisregels geven een basis voor het handelen van de instelling en het handelen van de instelling is ook in lijn met de huisregels. Dit maakt dat de instelling niet onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank ziet daarom geen reden schadevergoeding toe te kennen.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart de klacht gegrond;
5.2.
wijst af het verzoek tot schadevergoeding.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.W.J. van Elsdingen, rechter, bijgestaan door
mr. A. Minkjan als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
..
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.
Indien het uitsluitend gaat om de afwijzing van het verzoek tot toekenning van schadevergoeding staat op grond van artikel 358 lid 1 Rv wel hoger beroep open.