ECLI:NL:RBMNE:2025:1574

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
11337301 \ UC EXPL 24-6647
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming van bedrijfsruimte wegens betalingsachterstanden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee besloten vennootschappen over huurbetalingen. De eiseres, een B.V., heeft twee huurovereenkomsten gesloten met de gedaagde B.V. voor respectievelijk een horecagelegenheid en een kantoorruimte. De gedaagde heeft betalingsachterstanden opgelopen voor beide huurobjecten. De eiseres vorderde ontbinding van de huurovereenkomsten en ontruiming van de gehuurde ruimtes. De gedaagde voerde aan dat er gebreken waren, zoals lekkages en het niet verkrijgen van een horecavergunning, die haar huurgenot beperkten. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde geen reconventionele vordering tot huurprijsvermindering had ingesteld en dat de gebreken niet aan de eiseres konden worden toegerekend. De rechter stelde de eiseres grotendeels in het gelijk en veroordeelde de gedaagde tot betaling van de achterstanden en ontruiming van de kantoorruimte. De huurovereenkomst voor de horecagelegenheid werd niet ontbonden, omdat de betalingsachterstand minder dan een maand huur bedroeg. De kantonrechter legde ook schadevergoeding op voor de voortijdige beëindiging van de huurovereenkomst voor de kantoorruimte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11337301 UC EXPL 24-6647 MB/40202
Vonnis van 2 april 2025
inzake
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. R.J.C. Bindels,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.F. van Hulst.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter beschikt over de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 30 september 2024 met producties 1 tot en met 15;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 8;
  • de nadere producties 9 tot en met 14 van [gedaagde] ;
  • de nadere producties 16 en 17 van [eiseres] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 februari 2025. Tijdens de mondelinge behandeling is namens [eiseres] verschenen mevrouw [A] , indirect bestuurder, samen met de gemachtigde van [eiseres] . Namens [gedaagde] is verschenen de heer [B] , bestuurder, samen met de gemachtigde van [gedaagde] . De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de mondeling behandeling is besproken.
1.3.
Ten slotte is bepaald dat er vonnis komt.

2.Kern van de zaak

2.1.
[eiseres] heeft met ingang van 1 januari 2023 aan stichting [stichting] i.o. de bedrijfsruimte aan de [straat] [nummer] in [plaats] (hierna: nummer [nummer] ) verhuurd tot en met 31 december 2027. [gedaagde] is per 1 januari 2024 als huurder in de plaats getreden van stichting [stichting] (hierna: de stichting). De huidige huurprijs bedraagt € 5.051,75 per maand en is bij vooruitbetaling verschuldigd. Volgens de huurovereenkomst is nummer [nummer] bestemd om te worden gebruikt voor de exploitatie van een horecabedrijf conform het aan de huurovereenkomst gehechte bedrijfsplan van de huurder.
2.2.
[eiseres] heeft met ingang van 15 augustus 2023 aan [gedaagde] de kantoorruimte aan de [straat] [nummer/letter] in [plaats] (hierna: nummer [nummer/letter] ) verhuurd tot en met 14 juli 2028. De huidige huurprijs bedraagt € 2.692,46 per maand en is bij vooruitbetaling verschuldigd. Volgens de huurovereenkomst is nummer [nummer/letter] bestemd om te worden gebruikt als muziekstudio’s en oefenruimtes.
2.3.
Nummer [nummer] en nummer [nummer/letter] zijn twee huurobjecten in één pand.
2.4.
[eiseres] wil dat beide huurovereenkomsten worden ontbonden en dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot ontruiming omdat [gedaagde] zowel voor nummer [nummer] als voor nummer [nummer/letter] een betalingsachterstand heeft laten ontstaan. Ook wil [eiseres] dat [gedaagde] wordt veroordeeld om aan haar de achterstanden te betalen, met nevenvorderingen. [gedaagde] is het hier niet mee eens. Zij vindt dat zij geen huur hoeft te betalen omdat er sprake is van ernstige lekkages en omdat zij lange tijd geen horecavergunning voor nummer [nummer] verleend kreeg door de geschiedenis van het pand. De kantonrechter stelt [eiseres] grotendeels in het gelijk: [gedaagde] wordt veroordeeld om aan [eiseres] de achterstanden te betalen en de huurovereenkomst voor nummer [nummer/letter] wordt ontbonden. [gedaagde] zal de kantoorruimte aan de [straat] [nummer/letter] dus moeten verlaten. De kantonrechter legt hierna uit hoe en waarom tot dit oordeel is gekomen.

3.De beoordeling

De betalingsachterstand nummer [nummer] tot en met februari 2025: € 4.410,29

3.1.
[eiseres] stelt in de dagvaarding dat [gedaagde] tot en met september 2024 een betalingsachterstand van € 21.663,91 heeft laten ontstaan. In het overzicht in de nadere productie 18 staat dat de betalingsachterstand per 8 februari 2025 € 4.410,29 bedraagt. Dit overzicht is tijdens de zitting met partijen besproken. Volgens [gedaagde] is een betaling van € 2.767,88 niet in het overzicht verwerkt. [eiseres] betwist dat zij dit bedrag van [gedaagde] heeft ontvangen. De heer [B] is tijdens de zitting de betaling in zijn bankgegevens op gaan zoeken, maar heeft deze niet kunnen vinden. Omdat de door [gedaagde] gestelde betaling door [eiseres] is weersproken en vervolgens niet door [gedaagde] is onderbouwd, wordt uitgegaan van de juistheid van het overzicht.
3.2.
[gedaagde] stelt verder dat zij een bedrag van € 6.000,00 van [eiseres] te vorderen heeft en beroept zich op verrekening. Dit bedrag zou verband houden met eigen energiecontracten die zij heeft afgesloten terwijl in de servicekosten die door [eiseres] in rekening worden gebracht ook nog een bedrag aan energie zou zitten. Volgens [eiseres] klopt het dat [gedaagde] eigen energiecontracten heeft en dat zij vastrecht aan [gedaagde] doorbelast. Zij betwist echter dat zij verbruikskosten in rekening brengt. De kantonrechter constateert dat [gedaagde] dit beroep op verrekening voor het eerst tijdens de zitting heeft opgeworpen, maar dat het gestelde bedrag van € 6.000,00 op geen enkele manier is onderbouwd. De kantonrechter kan daar in de beoordeling dan ook geen rekening mee houden. De door [eiseres] gestelde betalingsachterstand van € 4.410,29 per 8 februari 2025 komt daarmee in deze procedure vast te staan.
Betalingsachterstand nummer [nummer/letter] tot en met februari 2025: € 10.920,12
3.3.
[eiseres] stelt in de dagvaarding dat [gedaagde] tot en met september 2024 een betalingsachterstand van € 19.077,36 heeft laten ontstaan. In het overzicht in de nadere productie 19 staat dat de betalingsachterstand per 8 februari 2025 € 10.920,12 bedraagt. Dit overzicht is tijdens de zitting met partijen besproken. Volgens [gedaagde] klopt het overzicht op een paar tientjes verschil na, maar dat verschil heeft zij verder niet onderbouwd. De kantonrechter houdt het er daarom voor dat het overzicht juist is. De door [eiseres] gestelde betalingsachterstand van € 10.920,12 per 8 februari 2025 komt daarmee vast te staan.
Geen huurprijsvermindering gevorderd
3.4.
[gedaagde] vindt dat zij de huurachterstand niet hoeft te betalen omdat er sprake is van gebreken waardoor haar huurgenot wordt beperkt. De kantonrechter stelt echter vast dat [gedaagde] geen reconventionele vordering tot huurprijsvermindering heeft ingesteld. De gemachtigde van [gedaagde] heeft tijdens de zitting aangegeven dit bewust niet te hebben gedaan, om de verhoudingen niet op scherp te zetten. In artikel 7:207 lid 1 BW staat dat huurprijsvermindering moet worden gevorderd. Het had dus op de weg van [gedaagde] gelegen om een reconventionele vordering in te stellen als zij huurprijsvermindering had willen krijgen. Dat heeft zij – kennelijk dus welbewust – niet gedaan. Alleen al om deze reden staat alles wat er door [gedaagde] is gesteld over gebreken niet aan haar betalingsverplichting in de weg. Maar ook in het geval [gedaagde] wél huurprijsvermindering had gevorderd, dan was deze vordering afgewezen en had zij de betalingsachterstanden moeten betalen. De kantonrechter zal hierna uitleggen waarom.
De horecavergunning voor nummer [nummer]
3.5.
Volgens [gedaagde] was het gedurende meer dan een jaar niet mogelijk om nummer [nummer] te exploiteren als horecagelegenheid, vanwege het niet kunnen verkrijgen van een horecavergunning. Hierdoor is haar huurgenot beperkt en heeft zij omzetschade geleden. [eiseres] voert verweer. Volgens haar is het voor langere tijd niet kunnen verkrijgen van een horecavergunning een aan [gedaagde] toe te rekenen omstandigheid. Ter onderbouwing van haar verweer verwijst [eiseres] naar de huurovereenkomst en naar de gemeentelijke stukken over de vergunningaanvraag. De kantonrechter volgt [eiseres] hierin om de volgende redenen.
3.6.
Allereerst is in de algemene voorwaarden bij de huurovereenkomst tussen partijen overeengekomen dat de huurder verantwoordelijk is voor het aanvragen en verkrijgen van de vergunning die nodig is voor het gebruik en de exploitatie van het gehuurde volgens de contractuele bestemming. Het risico voor het niet kunnen verkrijgen van een vergunning ligt dus in beginsel bij de [gedaagde] .
3.7.
Ten tweede blijkt uit het ‘voornemen weigeren vergunning’ van de gemeente [gemeente] van 15 augustus 2023 [1] dat de gemeente op grond van een aantal punten constateerde dat de vergunningaanvraag niet leek aan te sluiten bij wat er op de locatie vergund mag worden. Daarnaast blijkt uit het voornemen dat het bestuur (van toen nog de stichting) niet in het register sociale hygiëne stond ingeschreven en dat er veel vragen waren over wat de stichting precies op de locatie wilde gaan doen. Dit zijn allerlei omstandigheden die de stichting zijn toe te rekenen en niet [eiseres] . Uit het voornemen blijkt in ieder geval geenszins dat de politie-inval voor het illegaal gokken in het pand, het verdacht zijn van verhuurder en/of het weigeren/intrekken van eerdere vergunningen - voor zover juist - verband houden met de vertraging in de vergunningverlening zoals door [gedaagde] is gesteld.
3.8.
Ten derde blijkt uit de ‘Beantwoording schriftelijke raadsvragen’ van 27 oktober 2023 [2] dat de vergunningaanvraag niet in behandeling is genomen omdat de juiste stukken niet zijn ingediend bij de aanvraag. Mocht het zo zijn dat dit informatie over de geschiedenis van het pand betrof waarvan de stichting afhankelijk was van [eiseres] , zoals door [gedaagde] is gesteld, dan is niet gesteld of gebleken dat de stichting/ [gedaagde] [eiseres] om die informatie heeft gevraagd en/of [eiseres] daarvoor heeft aangemaand.
3.9.
Vervolgens heeft de gemeente op 19 december 2023 aan onder meer de heer [B] een e-mail [3] gestuurd waarin ze aangeeft naar een oplossing te hebben gekeken. De gemeente stelt voor om een nieuwe en complete aanvraag in te dienen waarin [gedaagde] in plaats van de stichting het pand zou gaan huren. De gemeente geeft aan deze nieuwe aanvraag voorspoedig te kunnen behandelen. Volgens [gedaagde] heeft zij [eiseres] direct gevraagd om een indeplaatsstelling door middel van een allonge, maar heeft [eiseres] [gedaagde] daar zo lang op laten wachten dat de gemeente de nieuwe aanvraag niet meer spoedig heeft kunnen behandelen. [eiseres] betwist dit. Volgens haar heeft [gedaagde] haar voor het eerst op 23 december 2023 verzocht om de indeplaatsstelling en heeft zij haar makelaar daartoe direct opdracht gegeven. Vervolgens was het kerstreces en lag de allonge voor indeplaatsstelling op 12 januari 2024 klaar. [gedaagde] heeft er daarna zelf twee weken over gedaan om de allonge te ondertekenen. Deze door [eiseres] geschetste gang van zaken heeft [gedaagde] niet weersproken. De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] zodoende niet onredelijk lang over de allonge met indeplaatsstelling heeft gedaan. Dat de gemeente vervolgens de nieuwe aanvraag niet voorspoedig heeft behandeld, kan niet aan [eiseres] worden toegerekend. Dat er sprake was van een soort spoedprocedureaanvraag en dat [eiseres] dit wist of had moeten weten is overigens niet gebleken.
3.10.
Gelet op het voorgaande heeft [eiseres] voldoende onderbouwd dat het niet kunnen verkrijgen van een horecavergunning aan de stichting/ [gedaagde] zelf is toe te rekenen. Voor zover [gedaagde] het niet kunnen verkrijgen van een horecavergunning ten grondslag legt aan haar stelling dat er sprake is van verminderd huurgenot, ligt dat dus in haar eigen risicosfeer en is er geen sprake van een gebrek.
De lekkage(s)
3.11.
[gedaagde] stelt dat er sprake is van ernstige lekkage(s) waardoor zij wordt beperkt in haar huurgenot. Ter onderbouwing van haar stelling overlegt zij een rapport van [onderneming 1] [4] en een rapport van [onderneming 2] [5] , die door [eiseres] gemotiveerd zijn weersproken. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] wel een aantal meldingen gemaakt van verschillende lekkages, maar heeft zij daarop elke keer actie ondernomen. De meldingen die door [gedaagde] zijn overgelegd zijn allemaal door [eiseres] verwerkt in een overzicht met daarbij vermeld welke actie zij daarop heeft uitgezet [6] . Dit overzicht is niet door [gedaagde] weersproken. Het moet er daarom voor worden gehouden dat door [eiseres] adequaat op de meldingen van [gedaagde] is gereageerd, ook omdat uit de overgelegde correspondentie niet anders blijkt. Het rapport van [onderneming 1] en het rapport van [onderneming 2] die bij brieven van 17 februari 2025 door [gedaagde] in de procedure zijn overgelegd, betreffen in feite een nieuwe melding, maar die rechtvaardigen in ieder geval niet de betalingsachterstanden die er nu zijn.
3.12.
Voor zover de heer [B] tijdens de zitting nog een beroep op opschorting van de betaling van de huurpenningen heeft gedaan om [eiseres] te bewegen tot herstel, is de kantonrechter van oordeel dat dit beroep faalt. Zoals uit het door [eiseres] overgelegde overzicht blijkt, heeft zij namelijk altijd adequaat op gebrekenmeldingen van [gedaagde] gereageerd (zie 3.11) en de kantonrechter heeft geen aanleiding om aan te nemen dat [eiseres] deze nieuwe melding niet ook behoorlijk op zal pakken. Dat [eiseres] tekort is geschoten of tekort zal schieten in haar verplichting om gebreken te verhelpen is dus geen gegeven. Bovendien rechtvaardigen de door [gedaagde] gestelde gebreken in ieder geval niet de opschorting van de gehele maandelijkse huur.
Veroordeling [eiseres] tot betaling betalingsachterstanden tot aan de datum van dit vonnis
3.13.
Uit voorgaande overwegingen blijkt dat de door [gedaagde] gestelde gebreken haar betalingsverplichting niet in de weg staan. [gedaagde] wordt daarom veroordeeld het bedrag van € 4.410,29 (betalingsachterstand nummer [nummer] tot en met februari 2025) en € 10.290,12 (betalingsachterstand nummer [nummer/letter] tot en met februari 2025) aan [eiseres] te betalen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf de vervaldag van de respectieve huurpenningen tot aan de dag van betaling.
3.14.
[gedaagde] wordt ook veroordeeld om de nadien vervallen termijnen over de maand maart en april 2025 van € 5.051,75 per maand (nummer [nummer] ) en € 2.621,67 per maand (nummer [nummer/letter] ) aan [eiseres] te betalen. Indien [gedaagde] inmiddels een bedrag aan huur over deze maanden aan [eiseres] heeft voldaan, dient dit bedrag in mindering te strekken op deze veroordeling.
Geen ontbinding huurovereenkomst nummer [nummer]
3.15.
De betalingsachterstand voor nummer [nummer] bedraagt op het moment van de zitting minder dan een maand huur. De kantonrechter is van oordeel dat deze tekortkoming gezien haar geringe betekenis de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De stelling van [eiseres] dat het inlopen van de betalingsachterstand de tekortkoming uit het verleden niet wegneemt, berust naar het oordeel van de kantonrechter op een onjuist uitleg van jurisprudentie van de Hoge Raad. Kort gezegd zag de tekortkoming in het arrest van 11 januari 2002 [7] op overlast die de huurder had veroorzaakt. De Hoge Raad oordeelde dat de huurder de voortdurende verplichting om zich als goed huurder te gedragen weliswaar in de toekomst alsnog kan nakomen, maar dat daarmee de tekortkoming in het verleden (het veroorzaken van overlast) niet ongedaan kan maken en dat wat deze tekortkoming betreft nakoming ook niet meer mogelijk is. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit anders ten aanzien van een tekortkoming in de betalingsverplichting. Nakoming daarvan is in de toekomst nog mogelijk en kan de tekortkoming uit het verleden wél ongedaan maken. De gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde met nevenvorderingen wordt daarom afgewezen.
3.16.
[eiseres] vordert ook een bedrag gelijk aan de volledige huursom tot aan het einde van de huurovereenkomst van nummer [nummer] ad € 5.051,75. Omdat de huurovereenkomst niet wordt ontbonden, ziet deze vordering op huurtermijnen die pas in de toekomst verschuldigd zijn. [eiseres] heeft op dit moment nog geen recht op deze bedragen. Bovendien kunnen zich omstandigheden voordoen waardoor [gedaagde] deze bedragen niet (helemaal) hoeft te betalen. De vordering voor deze toekomstige huurbedragen wordt dan ook afgewezen.
Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming nummer [nummer/letter]
3.17.
De betalingsachterstand tot en met februari 2025 bedraagt meer dan drie maanden en rechtvaardigt daarmee de ontbinding van de huurovereenkomst. De huurovereenkomst wordt per de datum van dit vonnis ontbonden. [gedaagde] wordt veroordeeld om nummer [nummer/letter] te ontruimen. De kantonrechter ziet aanleiding om de ontruimingstermijn te bepalen op twee weken na de datum van betekening van dit vonnis.
Schadevergoeding voortijdige beëindiging huurovereenkomst nummer [nummer/letter]
3.18.
[eiseres] vordert veroordeling van [gedaagde] tot het betalen van een maandelijks bedrag gelijk aan de huursom van € 2.621,67 (te vermeerderen met de jaarlijkse indexatie) vanaf het einde van de huurovereenkomst tot en met 14 juli 2028. Als de huurovereenkomst had voortgeduurd, had [eiseres] in deze periode namelijk huurinkomsten ontvangen van [gedaagde] . [eiseres] is wel verplicht om haar schade te beperken en dus waar mogelijk nummer [nummer/letter] te verhuren aan een ander. Op dit moment is het onduidelijk of [eiseres] haar schade kan beperken door verhuur aan een ander. De kantonrechter schat in dat de kans klein is dat [eiseres] in staat zal zijn om binnen zes maanden inkomsten te verkrijgen door verhuur aan een ander. Daarom zal de vordering worden toegewezen tot een bedrag gelijk aan de huur over een periode van zes maanden, dus € 15.730,02 (te vermeerderen met de jaarlijkse indexatie). Voor het geval [eiseres] het gehuurde binnen zes maanden tegen betaling toch kan verhuren aan een ander bepaalt de kantonrechter dat de inkomsten die [eiseres] hierdoor verkrijgt, van de toe te wijzen schadevergoeding moeten worden afgetrokken. Voor het geval [eiseres] meer schade lijdt, dan een bedrag gelijk aan de huur over een periode van zes maanden, zal de vordering worden verwezen naar de schadestaatprocedure.
Vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten
3.19.
[eiseres] vordert vergoeding van de door haar gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. Partijen zijn in de algemene voorwaarden bij de huurovereenkomst een vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten overeengekomen die van de wettelijke regeling afwijkt. De door [eiseres] gevorderde vergoeding van € 1.232,41 aan buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal worden toegewezen, omdat [gedaagde] de verschuldigdheid daarvan op grond van de tussen hen gesloten overeenkomst niet heeft betwist en geen termen aanwezig zijn om (ambtshalve) tot matiging van de gevorderde vergoeding over te gaan. De vergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de datum van de dagvaarding (30 september 2024) tot aan de dag van betaling.
Proceskosten
3.20.
[gedaagde] heeft grotendeels ongelijk gekregen. Zij wordt daarom in de proceskosten veroordeeld. Dit betekent dat zij haar eigen proceskosten moet dragen en dat zij de proceskosten van [eiseres] moet betalen. De proceskosten van [eiseres] worden tot op heden begroot op:
  • explootkosten € 112,37
  • griffierecht € 1.409,00
  • salaris gemachtigde € 1.630,00 (2 punten x tarief € 815,00)
  • nakosten € 135,00 (plus de verhoging als vermeld in de beslissing)
Totaal € 3.286,37
3.21.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.22.
De kantonrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
Met betrekking tot de [straat] nummer [nummer] in [plaats]
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen:
  • € 10.290,12 aan betalingsachterstand tot en met februari 2025, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf de vervaldag van de respectieve huurpenningen tot aan de dag van betaling;
  • € 10.103,50 aan de nadien vervallen termijnen over de maanden maart en april 2025, onder verrekening van reeds betaalde huur voor deze maanden;
Met betrekking tot de [straat] nummer [nummer/letter] in [plaats]
4.2.
ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de [straat] nummer [nummer/letter] per datum vonnis;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] om de [straat] [nummer/letter] in [plaats] met al wie en al wat zich daarin vanwege [gedaagde] bevindt binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen;
4.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen:
  • € 4.410,29 aan betalingsachterstand tot en met februari 2025, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf de vervaldag van de respectieve huurpenningen tot aan de dag van betaling;
  • € 5.243,34 aan de nadien vervallen termijnen over de maanden maart en april 2025, onder verrekening van reeds betaalde huur voor deze maanden;
  • € 15.730,02 (te vermeerderen met de jaarlijkse indexatie) als vergoeding van de schade die door [eiseres] wordt geleden als gevolg van de voortijdige ontbinding van de huurovereenkomst. Dit bedrag is gelijk aan zes maanden huur. Dit bedrag moet worden verminderd met de inkomsten die [eiseres] zal hebben door het gehuurde ter beschikking te stellen aan een ander over deze periode;
4.5.
verwijst de zaak voor de overige gevorderde schade naar de schadestaatprocedure om het schadebedrag vast te stellen;
En verder
4.6.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.232,41 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek vanaf 30 september 2024 tot aan de dag van betaling;
4.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 3.286,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
4.8.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
4.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025.

Voetnoten

1.Productie 4 bij de conclusie van antwoord.
2.Bijlage bij productie 11 bij de dagvaarding.
3.Productie 7 bij de conclusie van antwoord.
4.De nadere productie 11 van [gedaagde] .
5.De nadere productie 14 van [gedaagde] .
6.De nadere productie 16 van [eiseres] .