ECLI:NL:RBMNE:2025:159

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
UTR 24/2111
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke omgevingsvergunning voor opslaan terrasmeubilair langs de zijgevel tijdens markturen en evenementen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het verlenen van een tijdelijke omgevingsvergunning aan de vergunninghouder voor het opslaan van terrasmeubilair langs de zijgevel tijdens markturen en evenementen tot uiterlijk 1 september 2025. De vergunninghouder exploiteert een eetcafé in het pand aan [adres 1] in [vestigingsplaats]. Het college heeft met het primaire besluit van 3 augustus 2023 aan de vergunninghouder een tijdelijke omgevingsvergunning verleend, waardoor de vergunninghouder terrasmeubilair mag opslaan langs de zijgevel tijdens markturen en evenementen tot uiterlijk 1 september 2025 of voor de periode tot inwerkingtreding van het nieuwe terrassenbeleid met een maximum van twee seizoenen. Er zijn 11 voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden. Eiser, wonende aan [adres 2] in [woonplaats], heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning. Met het besluit van 9 februari 2024 heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de omgevingsvergunning in stand gelaten. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2024 op zitting behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van het college aanwezig waren.

De rechtbank beoordeelt of het college terecht aan de vergunninghouder een tijdelijke omgevingsvergunning heeft verleend. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag om de omgevingsvergunning vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend, waardoor de Wabo nog van toepassing is. De rechtbank concludeert dat de vergunning is verleend met toepassing van de kruimelgevallenregeling, omdat het past in de stedenbouwkundige visie van het college. Eiser heeft aangevoerd dat er betere alternatieven zijn voor de opslag van terrasmeubilair, maar de rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de aangedragen alternatieven niet gelijkwaardig zijn. De rechtbank concludeert dat het college terecht de omgevingsvergunning heeft verleend en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt het griffierecht niet terug.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/2111

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort(het college), verweerder
(gemachtigde: mr. H. Maaijen)
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde belanghebbende] B.V.(handelsnaam [handelsnaam] ) uit [vestigingsplaats] (de vergunninghouder)
(gemachtigde: W.T.H.M. Halewijn).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het verlenen van een tijdelijke omgevingsvergunning aan de vergunninghouder voor het opslaan van terrasmeubilair langs de zijgevel tijdens markturen en evenementen tot uiterlijk 1 september 2025.
De vergunninghouder exploiteert een eetcafé in het pand aan [adres 1] in [vestigingsplaats] . Aan de voorzijde van het pand van de vergunninghouder is een marktterrein gelegen. Het college heeft met het primaire besluit van 3 augustus 2023 aan de vergunninghouder een tijdelijke omgevingsvergunning verleend, waardoor de vergunninghouder terrasmeubilair mag opslaan langs de zijgevel ( [locatie 1] ) tijdens markturen en evenementen tot uiterlijk 1 september 2025 of voor de periode tot inwerkingtreding van het nieuwe terrassenbeleid met een maximum van twee seizoenen (de omgevingsvergunning). Er zijn 11 voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden.
Op 28 augustus 2023 heeft het college de omgevingsvergunning gewijzigd en twee voorschriften uit de vergunning laten vervallen, omdat deze onder de verantwoordelijkheid van de gemeente vallen.
Eiser woont aan [adres 2] in [woonplaats] . Hij heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning. Met het besluit van 9 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de omgevingsvergunning in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft met de brief 11 april 2024 aangegeven geen verweerschrift in te dienen.
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.
Beoordeling door de rechtbankWaar gaat het over?
De rechtbank beoordeelt of het college terecht aan de vergunninghouder een tijdelijke omgevingsvergunning heeft verleend voor het opslaan van terrasmeubilair langs de zijgevel tijdens markturen en evenementen tot uiterlijk 1 september 2025. Volgens de rechtbank is dit het geval. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De rechtbank zal dit doen aan de hand van wat eiser in beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De goede procesorde
Eiser heeft binnen 10 dagen voorafgaand aan de zitting aanvullende stukken ingediend. Het gaat in dit geval om meerdere stukken met tientallen pagina’s. De rechtbank heeft deze stukken buiten beschouwing gelaten wegens strijd met de goede procesorde.
Aan welke regels moet de rechtbank het besluit toetsen?
Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat op 1 januari 2024 de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat de aanvraag om de omgevingsvergunning vóór die datum is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Op grond van artikel van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. Op de grond is het bestemmingsplan Binnenstad (het bestemmingsplan) van toepassing. Volgens het bestemmingsplan zijn terrassen toegestaan, maar de opslag van terrasmeubilair niet. Daarnaast ontneemt de opslag van het terrasmeubilair het zicht op de gevel en is sprake van een rommelig beeld.
Op basis van artikel 2.12, lid 1, onder a van de Wabo kan de omgevingsvergunning voor afwijkend gebruik van een bestemmingsplan slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien sprake is van een:
- binnenplanse afwijking (onder 1˚);
- een (kruimel)geval in de zin van artikel 4 van bijlage II Besluit omgevingsrecht (Bor) (onder 2˚);
- grote buitenplanse afwijking, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat (onder 3˚).
Het college heeft de vergunning verleend met toepassing van de kruimelgevallenregeling, omdat het past in de stedenbouwkundige visie van het college, oftewel de goede ruimtelijke ordening. [1] Het college is hierbij afgeweken van het stedenbouwkundig en cultuurhistorisch advies. De argumentatie van het college is hiervoor dat op dit moment nieuw terrassenbeleid wordt ontwikkeld, waarvan ook de opslag van terrasmeubilair onderdeel is. Ook op andere plekken is nu sprake van opslag van terrasmeubilair, waarbij niet voldaan wordt aan het gewenste eindbeeld. Daarnaast gaat het op deze locatie, anders dan op andere locaties, uitsluitend om opslag van terrasmeubilair tijdens markten en evenementen, waardoor er geen onherstelbare gevolgen voor de zijgevel zijn. Daarom is volgens het college geen sprake van een onaanvaardbare inbreuk. De in beslaggenomen oppervlakte is weliswaar beperkt, maar de doorgang van de [locatie 1] wordt hierdoor wel bemoeilijkt. Onder verwijzing naar het advies van de Veiligheidsregio Utrecht (VRU) van 1 augustus 2023 is onder voorwaarden de bereikbaarheid van de [locatie 1] niet in het geding. Zolang het nieuwe terrassenbeleid nog niet is vastgesteld, kan de opslag van terrasmeubilair op deze locatie daarom volgens het college worden toegestaan.
13. Tot slot geldt dat het college bij het nemen van de beslissing of hij wel of niet toepassing geeft aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen beleidsruimte toekomt. Daarbij moet het college alle betrokken belangen afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de omgevingsvergunning in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. De rechtbank toetst of het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
De beoordeling van de beroepsgronden van eiserBeter alternatief
13. Volgens eiser had de vergunning nooit verleend mogen worden. Er zijn betere alternatieven en hier is niet goed naar gekeken. Aan de voorzijde van het terras van de vergunninghouder ( [locatie 2] ) is namelijk veel meer ruimte dan aan de zijgevel. Bovendien is er ook ruimte naast [bedrijf] , aan de andere kant van het marktterrein. Eiser verwijst naar foto’s van de alternatieve locaties die hij bij zijn beroepsschrift heeft overgelegd.
13. Volgens het college moeten alternatieven gelijkwaardig zijn. Daarvan is geen sprake. Deze vergunning is aangevraagd om terrasmeubilair op te slaan tijdens marktdagen en evenementen. Op die dagen is de [locatie 2] voller dan op andere dagen. De locatie aan de [locatie 2] is niet minder verkeersonveilig, omdat die locatie ook onderdeel is van een doorgaande route. Volgens het college heeft daarnaast de marktmeester aangegeven dat opslag van terrasmeubilair op de [locatie 2] niet mogelijk is. De plaatsen die eiser heeft aangeduid op de foto’s zijn geen volwaardig alternatief.
13. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak geldt dat het college moet beslissen over een aanvraag zoals die is ingediend. Als een project op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, dan kan het bestaan van alternatieven alleen dan tot het onthouden van medewerking nopen, als op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Het is aan degene die stelt dat er alternatieven zijn, om deze alternatieven te benoemen en aannemelijk te maken dat op voorhand duidelijk is dat verwezenlijking van het alternatief een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren oplevert. [2] Het college heeft tijdens de zitting toegelicht dat met de door eiser aangedragen alternatieven geen gelijkwaardig resultaat bereikt kan worden. Eiser heeft zijn stelling dat dat niet klopt, niet onderbouwd. De rechtbank kan de toelichting van verweerder volgen. De beroepsgrond slaagt niet.
Handhaving van de voorwaarden
17. Volgens eiser zijn de strikte voorwaarden die de VRU heeft gesteld voor het verlenen van de vergunning niet te handhaven. Volgens de VRU is het namelijk onder meer belangrijk dat tijdens de markten en evenementen de ingang tot de [locatie 1] afgesloten wordt met een hekwerk, waardoor de [locatie 2] niet hierlangs kan worden bereikt en dient de gehele [locatie 1] , vanaf Havik tot [locatie 2] vrijgehouden te worden van obstakels, zoals het stallen van fietsen. Omdat het college met het gewijzigde besluit van 28 augustus 2023 deze twee voorschriften uit de vergunning heeft gehaald, wordt niet meer voldaan aan de voorwaarden die de VRU heeft gesteld. Voordat de vergunning werd verleend, heeft het college hier onvoldoende over nagedacht en was er niets geregeld om aan de eisen van de VRU te voldoen. Ook achteraf is er niets gedaan om de veiligheid te waarborgen. De vergunning had daarom niet verleend mogen worden.
17. Volgens het college zijn deze twee voorschriften terecht uit de vergunning gehaald. Deze voorwaarden kunnen namelijk niet onder de verantwoordelijkheid van de vergunninghouder worden gebracht, maar vallen onder de verantwoordelijkheid van de gemeente.
17. De rechtbank overweegt dat het afsluiten van (openbare) wegen en het vrijhouden van (openbare) wegen een taak van de gemeente is. Deze voorwaarden kunnen daarom niet als voorschrift aan de vergunninghouder worden opgelegd. De overige voorschriften wel en deze voorschriften zijn ook te handhaven. Hoe strenger en strikter de voorschriften zijn, des te duidelijker het is. Voor zover eiser vreest dat vergunninghouder zich niet aan de gestelde voorschriften aan de verleende omgevingsvergunning houdt, staat het hem altijd vrij om bij het college een handhavingsverzoek in te dienen. Het toezicht op de naleving van de voorschriften is een kwestie van handhaving die bij de toetsing van de omgevingsvergunning in deze zaak geen rol speelt. De rechtbank kan dan ook niet ingaan op de argumenten die eiser heeft aangevoerd over de in zijn ogen gebrekkige handhaving. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college terecht aan de vergunninghouder een tijdelijke omgevingsvergunning heeft verleend voor het opslaan van terrasmeubilair langs de zijgevel tijdens markturen en evenementen tot uiterlijk 1 september 2025. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. R. van Manen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2025.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 4, lid 9, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1148.