ECLI:NL:RBMNE:2025:1596

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
11461923 \ LC EXPL 24-3315
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid ouders voor schade veroorzaakt door minderjarige

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 april 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en twee gedaagden, die de ouders zijn van een minderjarige. De eiser, een eigenaar van oldtimers, heeft de ouders aansprakelijk gesteld voor de schade die hun zoon heeft veroorzaakt door inbraak en vernieling van zijn voertuigen. De feiten van de zaak zijn als volgt: tussen 15 en 20 juli 2023 heeft een groep kinderen ingebroken in een opslagruimte van de eiser, waarbij twee oldtimers, een Peugeot 205 en een Austin 3000, zijn vernield. De schade aan de voertuigen bedraagt in totaal € 15.324,29. De ouders hebben in hun conclusie van antwoord aangegeven bereid te zijn de hoofdsom te betalen, maar zijn het niet eens met de bijkomende kosten, omdat zij nooit eerder brieven van de eiser hebben ontvangen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de ouders als wettelijk vertegenwoordigers aansprakelijk zijn voor de schade veroorzaakt door hun zoon. De eiser heeft recht op de hoofdsom van € 2.182,65, de buitengerechtelijke incassokosten van € 327,40 en de proceskosten. De kantonrechter heeft de ouders hoofdelijk veroordeeld tot betaling van deze bedragen, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is de mogelijkheid voor de ouders om een betalingsregeling te treffen besproken, maar dit kan alleen in overleg met de eiser. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: 11461923 \ LC EXPL 24-3315
Vonnis van 16 april 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: ARAG SE Rechtsbijstand,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats 2] ,
in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van
[A] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek.
1.2.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben, hoewel daartoe behoorlijk in de gelegenheid gesteld, daarna niet voor dupliek geconcludeerd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen 15 juli 2023 en 20 juli 2023 heeft een groep van zeven kinderen ingebroken in een opslagruimte waarin oldtimers van [eiser] stonden.
2.2.
De groep kinderen heeft twee auto’s, te weten een Peugeot 205 en een Austin 3000, van [eiser] vernield.
2.3.
[A (voornaam)] , de zoon van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , heeft bij de politie verklaard dat hij bij de vernielingen aanwezig was en dat hij één ruit heeft vernield.
2.4.
De schade aan de Peugeot bedraagt € 2.227,25 en de schade aan de Austin bedraagt € 13.097,04.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] heeft gevorderd [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van € 2.182,65 aan hoofdsom en € 327,40 aan buitengerechtelijke incassokosten te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 6 september 2024 tot de dag van voldoening met veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten.
3.2.
Aan deze vordering heeft [eiser] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [eiser] heeft de schade aan de auto’s laten taxeren. [eiser] heeft de (ouders van de) kinderen aansprakelijk gesteld. [eiser] heeft hen elk voor 1/7e deel van de schade aangeschreven. [eiser] heeft geprobeerd om in der minne tot een oplossing te komen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben niet gereageerd op de brieven van (de gemachtigde van) [eiser] . [eiser] vordert daarom vergoeding van de schade in deze procedure.
[eiser] heeft tevens aanspraak gemaakt op de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten, nu [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in verzuim zijn geraakt.
3.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben in hun conclusie van antwoord verklaard dat zij bereid zijn de hoofdsom aan [eiser] te voldoen. Zij zijn het echter niet eens met de bijkomende kosten, omdat zij nooit brieven van (de gemachtigde van) [eiser] hebben ontvangen. De dagvaarding is de eerste brief die [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben ontvangen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] willen graag een betalingsregeling afspreken.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

De hoofdsom
4.1.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn als ouders van [A (voornaam)] aansprakelijk voor de schade die hij heeft veroorzaakt. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn ook bereid de vordering te betalen.
De kantonrechter zal hen daarom veroordelen de hoofdsom van € 2.182,65 aan [eiser] te voldoen.
De bijkomende kosten
4.2.
Naar aanleiding van het verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] heeft [eiser] gesteld dat zijn gemachtigde op 5 september 2024 zowel per reguliere als per aangetekende post een brief aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] heeft gestuurd. Blijkens de track- and-tracecode hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de brief op 7 september 2024 in ontvangst genomen, aangezien er door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voor ontvangst is getekend. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben deze stellingen van [eiser] verder niet meer betwist, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de brief hebben ontvangen. [eiser] is daarom niet nodeloos tot dagvaarding overgegaan. De kantonrechter zal [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] veroordelen om de bijkomende kosten te voldoen.
4.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben gevraagd om een betalingsregeling. [eiser] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] kunnen alleen samen in overleg een betalingsregeling afspreken. De kantonrechter kan daar niet over beslissen.
Rente
In de brief van 5 september 2024 zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de gelegenheid gesteld om de hoofdsom alsnog zonder kosten te voldoen indien [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betalen binnen veertien dagen na ontvangst van de brief. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben de brief op 7 september 2024 ontvangen, maar zij hebben de hoofdsom niet binnen de termijn betaald. De kantonrechter zal hen daarom veroordelen om de wettelijke rente te voldoen vanaf 22 september 2024 tot de dag van voldoening.
4.4.
[eiser] heeft een bedrag van € 327,40 aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten moet worden gesteld en onderbouwd op grond waarvan deze verschuldigd zijn en voorts dat genoemde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. [eiser] heeft ten aanzien van voormelde criteria voldoende gesteld en onderbouwd om tot toewijzing van het gevorderde te kunnen overgaan. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met de staffel kantonrechters als bedoeld in het rapport BGK-Integraal en daarmee - zijnde conform de tarieven volgens welke zodanige kosten gewoonlijk aan opdrachtgevers in rekening worden gebracht - redelijk. De kantonrechter ziet daarom geen reden tot matiging en wijst het gevorderde bedrag toe. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding, te weten vanaf 18 december 2024.
4.5.
[eiser] is niet nodeloos tot dagvaarding overgegaan en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn in het ongelijk gesteld. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
274,32
- griffierecht
257,00
- salaris gemachtigde
476,00
(2 punten × € 238,00)
- nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.126,32
4.6.
De vergoeding van de kosten voor een vierde uittreksel uit het BRP wordt als nodeloos veroorzaakt of aangewend afgewezen.
4.7.
De gevorderde rente over de nakosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.8.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 2.182,65, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover gerekend vanaf 22 september 2024 tot aan de dag van voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om aan [eiser] € 327,40 aan buitengerechtelijke incassokosten te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover gerekend vanaf 18 december 2024 tot aan de dag van voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk in de proceskosten van € 1.126,32, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend;
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de nakosten van € 119,00 als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2025.
1524