ECLI:NL:RBMNE:2025:1601

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
C/16/561343 / HA ZA 23-516
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van bruidsgave in het kader van een echtscheiding met toepassing van Iraans recht

In deze zaak vordert de vrouw, eiseres, van de man, gedaagde, de afgifte van 150 gouden munten, die zij beschouwt als bruidsgave, ter waarde van € 78.270,00. De vrouw heeft haar vordering gebaseerd op een huwelijksakte die zij ter zitting heeft overgelegd. De man betwist de vordering en stelt dat hij niet bekend is met de huwelijksakte en dat deze niet op hun huwelijk van toepassing is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om van de vordering kennis te nemen, aangezien beide partijen in Nederland wonen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het Iraanse recht van toepassing is op de bruidsgave, omdat het huwelijk in Iran is gesloten en de bruidsgave een rechtsfiguur is in het islamitische recht. De rechtbank heeft de vordering van de vrouw afgewezen, omdat de vrouw haar vordering in 2018 had kunnen indienen als onderdeel van het schuldenpakket van de man, die toen in een schuldsaneringstraject zat. De vrouw kan nu geen aanspraak meer maken op de bruidsgave, omdat deze vordering is vervallen na de schuldsanering. De vrouw is veroordeeld in de proceskosten van de man, die zijn kosten heeft begroot op € 3.858,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/561343 / HA ZA 23-516
Vonnis van 16 april 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. D. Rezaie te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. B.J. Driessen te Nijmegen.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
  • 9 augustus 2023: de dagvaarding met producties 1 tot en met 4,
  • 26 september 2023: de conclusie van antwoord met producties 1 en 2,
  • 14 maart 2025: het bericht van de vrouw met een huwelijksakte en een beëdigde vertaling,
  • 25 maart 2025: de mondelinge behandeling, gehouden in aanwezigheid van partijen en
hun advocaten.
Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van [2013] is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op [2013] ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] .
2.2.
In de echtscheidingsbeschikking is opgenomen dat partijen op [getalaanduiding 1] [maandaanduiding 1] 1996 te [plaats] (Iran) met elkaar zijn gehuwd, dat de man een onbekende nationaliteit heeft en dat de vrouw de Nederlandse nationaliteit en een onbekende nationaliteit heeft.
2.3.
In de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat de regelingen, zoals tussen partijen zijn overeengekomen in het aan deze beschikking gehechte convenant en ouderschapsplan, als herhaald en ingelast worden beschouwd en deel uitmaken van die beschikking. In het convenant zijn partijen overeengekomen dat de vrouw geen partneralimentatie krijgt van de man omdat de vrouw alle spullen uit het huis krijgt en de man de schulden op zich neemt.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert samengevat - veroordeling van de man tot afgifte aan haar van 150 gouden munten, dan wel betaling aan haar van € 78.270,00 (de waarde van de munten) en een proceskostenveroordeling.
3.2.
De man voert verweer. Hij vraagt de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, dan wel haar vorderingen af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

rechtsmacht

4.1.
De vordering van de vrouw ziet op een zogenoemde bruidsgave. De vrouw heeft haar vordering dienaangaande voor de Nederlandse rechter aangebracht. Partijen zijn beiden woonachtig in Nederland. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt om van de vordering van de vrouw ter zake van de bruidsgave kennis te nemen.
toepasselijk recht op het huwelijksregime
4.2.
Partijen zijn gehuwd in Iran naar Iraans recht. De vrouw heeft ter zitting verklaard dat zij is geboren in Iran en ten tijde van het huwelijk enkel de Iraanse nationaliteit had. De rechtbank gaat ervan uit dat ook de man de Iraanse nationaliteit had ten tijde van het huwelijk. Hij is immers net als de vrouw geboren in Iran en diende, zoals hij ter zitting heeft verklaard, voor zijn vlucht naar Nederland in het Iraanse leger. Daarom werd op hun huwelijksregime, volgens het in dit geval toepasselijke Haags Huwelijksvermogensverdrag van 1978, het Iraanse recht van toepassing. Bovendien was Iran het land van eerste huwelijksdomicilie van partijen. Partijen zijn in 1998/99 samen en met hun dochter uit Iran gevlucht en naar Nederland gekomen. Nadat partijen gedurende 10 jaar in Nederland hadden verbleven werd op hun huwelijksgoederenregime het Nederlandse recht van toepassing. Omdat zij gehuwd zijn voor 1 januari 2018 ontstond op dat moment een algehele gemeenschap van goederen, zij het dat op de activa en passiva die partijen voorafgaand aan dat moment hadden het Iraanse recht van toepassing bleef (wagonstelsel). De bruidsgave dateert van voor de wisseling van het toepasselijke recht en de daaruit voortvloeiende vordering en schuld vallen om die reden niet in de huwelijksgoederengemeenschap naar Nederlands recht.
vordering en verweer
4.3.
De vrouw heeft gesteld dat zij op grond van de huwelijksakte recht heeft op een bruidsgave van 150 volle (1) Bahar-e Azadi gouden munten. Deze bruidsgave is volgens haar op ieder moment opeisbaar en de waarde van de munten bedraagt (150 x € 521,80 =)
€ 78.270.00. De vrouw heeft de man op 22 juni 2023 gesommeerd tot afgifte aan haar van de 150 munten dan wel betaling aan haar van de waarde daarvan. De vrouw heeft ter onderbouwing op 14 maart 2025 een huwelijksakte met vertaling in het geding gebracht.
4.4.
De man heeft aanvankelijk gesteld dat hij niet bekend is met een huwelijksakte zoals door de vrouw is genoemd. Ter zitting heeft de man gesteld dat hij kennis heeft genomen van de recentelijk door de vrouw ingediende huwelijksakte, maar dat deze akte niet ziet op het huwelijk van partijen. Primair betwist de man daarom de door de vrouw gestelde aanspraak. Subsidiair merkt de man op dat ten tijde van de echtscheiding nimmer is gesproken over een bruidsgave en dat in 2018 ten aanzien van hem de toepassing van de schuldsaneringsregeling is uitgesproken, zodat “oude” schulden niet meer opeisbaar zijn.
Meer subsidiair doet de man een beroep op verjaring.
Ten aanzien van de huwelijksakte
4.5.
De man heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat de door de vrouw overgelegde huwelijksakte niet ziet op het huwelijk van partijen aangevoerd dat de huwelijksdatum anders is en dat zijn geslachtsnaam en zijn geboortedatum onjuist zijn. De handtekening die van hem zou moeten zijn, is niet van hem, aldus de man.
4.6.
De vrouw heeft verklaard dat het door haar overgelegde document, dat zij een paar jaar geleden via haar moeder heeft gekregen, de huwelijksakte van partijen betreft en dat hun handtekeningen daarop staan. Zij weet niet waarom er een verschil is wat betreft huwelijksdatum, naam van de man en geboortedatum van de man. Mogelijk is een en ander in Iran verkeerd opgeschreven, verkeerd vertaald of zijn er andere gegevens aan de IND verstrekt, aldus de vrouw.
4.7.
In de vertaling van de onderhavige huwelijksakte staat bij de naam van de man vermeld: [naam] . Dat zou moeten zijn [gedaagde] . Bij zijn geboortedatum staat vermeld: [getalaanduiding 2] [maandaanduiding 2] 1971. Dat zou moeten zijn [getalaanduiding 3] [maandaanduiding 2] 1971. Bij de huwelijksdatum staat vermeld: [getalaanduiding 4] [maandaanduiding 3] 1996. Dat zou moeten zijn: [getalaanduiding 1] [maandaanduiding 1] 1996.
In de akte staan als voornamen van de ouders van de man vermeld: [A (voornaam)] en [B (voornaam)] . De man heeft desgevraagd bevestigd dat dit de namen van zijn ouders zijn.
4.8.
De rechtbank ziet voldoende aanleiding om uit te gaan van de door de vrouw ingebrachte huwelijksakte. Het origineel hiervan heeft zij ter zitting laten zien. De door de man aangevoerde verschillen kunnen verklaard worden door het feit dat partijen zonder (bron)documenten naar Nederland zijn gekomen en dat hun gegevens (namen, geboortedata, huwelijksdatum) vervolgens zijn vastgesteld op basis van de mondelinge informatie die partijen aan de IND hebben verstrekt. Die informatie kan onnauwkeurig of foutief zijn geweest. De informatie is daarnaast met behulp van tolken gecommuniceerd en ook daar kunnen fouten door zijn ontstaan. Gesteld noch gebleken is dat de vrouw met iemand anders dan de man in het huwelijk is getreden. De voornaam van de man is juist; bij zijn achternaam ontbreekt alleen op het eind een “ [letter] ” en zijn geboortedatum kent een verschil van twee dagen. Daar komt nog bij dat de ouders van de man op een juiste wijze zijn vermeld. Dat de datum van het huwelijk een verschil van bijna twee maanden kent, maakt het oordeel van de rechtbank dat het hier gaat om de huwelijksakte van partijen en niet om de huwelijksakte van twee andere willekeurige Iraniërs, niet anders. De door de vrouw ingebrachte huwelijksakte zal daarom als uitgangspunt wordt genomen.
Ten aanzien van de bruidsgave
4.9.
Zoals eerder opgemerkt is de bruidsgave niet in de Nederlandse huwelijksgoederengemeenschap gevallen. Daarom kan niet worden aangenomen dat de hieruit voortvloeiende schuld en vordering door vermenging teniet zijn gegaan.
4.10.
Om te bepalen welk recht op de bruidsgave van toepassing is volgens het Nederlands internationaal privaatrecht dient deze eerst te worden gekwalificeerd. Daarvoor is het volgende van belang. De bruidsgave is een rechtsfiguur in het islamitische recht. De belangrijkste kenmerken van de bruidsgave zijn dat het uitsluitend aan de vrouw toekomt, dat zij hierover vrijelijk kan beschikken en dat het vermogenswaarde heeft of geldelijk voordeel oplevert. Vaak wordt de bruidsgave uitgedrukt in gouden munten om de vrouw te beschermen tegen waardeverlies. De bruidsgave dient als een vorm van enige bestaanszekerheid voor de vrouw in gevallen van ontbinding van het huwelijk, waarbij bedacht moet worden dat in de islamitische rechtsstelsels in beginsel geen huwelijksgoederengemeenschap ontstaat en geen (of een zeer beperkte) onderhoudsverplichtingen tussen ex-echtgenoten bestaan. Desalniettemin wordt de bruidsgave in het algemeen niet aangemerkt als alimentatieovereenkomst omdat deze niet wordt afgesproken met het oog op een naderende echtscheiding. Hoewel de betekenis van de bruidsgave kan verschillen binnen de verschillende stromingen van de islam, is de bruidsgave in alle stromingen verplicht bij het aangaan van een huwelijk.
4.11.
In Iran, een Islamitisch land, is het niet mogelijk een huwelijk te sluiten zonder dat een huwelijksakte wordt opgemaakt waarin een bruidsgave is opgenomen. De omvang van een dergelijke bruidsgave is ter vrije keuze van de echtelieden en kan bijvoorbeeld ook bestaan ook enkel een koran. De rechtbank gaat er echter van uit dat partijen destijds een bruidsgave overeen zijn gekomen van 150 volle (1) Bahar-e Azadi gouden munten. Deze bruidsgave is opgenomen in de door de vrouw ingebrachte huwelijksakte die, zoals eerder is overwogen, als uitgangspunt wordt genomen.
4.12.
Het Nederlandse rechtssysteem kent de bruidsgave niet. De bruidsgave wordt binnen Nederland gekwalificeerd als een rechtsfiguur
sui generis. Hieruit volgt dat de bruidsgave niet in een van de bestaande IPR-verwijzingscategorieën, bijvoorbeeld alimentatie of huwelijksvermogensrecht, valt. Omdat de bruidsgave in Iran een voorwaarde is voor de geldigheid van het huwelijk gaat de rechtbank ervan uit dat op de bruidsgave het recht van toepassing is volgens welke het huwelijk is gesloten. In dit geval is dat Iraans recht.
4.13.
De bruidsgave is naar Iraans recht op ieder moment opeisbaar; zowel tijdens als na het huwelijk. Opmerkelijk is wel dat de vrouw pas tien jaar na de echtscheiding aanspraak maakt op de bruidsgave en dat partijen bij de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap hier niets over zijn overeengekomen. Het Iraanse recht kent echter dienaangaande geen verjaringsregels. Het Iraanse recht kent -voor zover de rechtbank bekend- ook geen algemeen rechtsbeginsel of correctiemechanisme gelijkend aan de (beperkende werking van de) redelijkheid en billijkheid, zoals bekend in het Nederlandse recht. De rechtbank passeert de verweren van de man die hierop zien om die reden.
4.14.
Het Iraanse recht laat (zeer beperkt) ruimte voor het herijken en/of corrigeren van het recht van de vrouw op de bruidsgave. Onderhandelen over de omvang van de bruidsgave is alleen mogelijk indien en voor zover de vrouw daarmee instemt. Gesteld noch gebleken is dat hiervan sprake is of kan zijn. Matiging van de bruidsgave kan aan de orde zijn ten aanzien van de behoefte en draagkracht. De man heeft weliswaar gesteld dat hij de bruidsgave niet kan betalen, maar heeft geen beroep gedaan op matiging.
4.15.
Vaststaat dat partijen in 2018 beiden zijn toegelaten tot een schuldsaneringstraject op grond van de WSNP. Voorts staat vast dat zij dit traject beiden hebben afgesloten met een zogenoemde “schone lei”. Partijen hebben daarnaast beiden verklaard dat hun inkomen thans bestaat uit een bijstandsuitkering.
4.16.
Voor alle EU-landen geldt de EU-insolventieverordening. Kent een Nederlandse rechter de schone lei toe, dan is deze geldig binnen de alle EU-lidstaten. Schuldeisers uit EU-lidstaten mogen hun schulden nadien niet meer verhalen op de schuldenaar.
Voor landen buiten de EU geldt de EU-insolventieverordening niet. Buitenlandse schuldeisers van buiten de EU hebben nadien dus nog wel de mogelijkheid om hun schulden te verhalen op de schuldenaar.
4.17.
De vrouw kan gelet alle feiten en omstandigheden niet worden aangemerkt als een buitenlandse schuldeiser van buiten de EU. Zij is weliswaar geboren in Iran en het eerste huwelijksdomicilie van partijen was in Iran, maar zij woont sinds 1998/99 in Nederland, zij heeft samen met de man in Nederland een [.] geëxploiteerd, zij heeft sinds 2008 de Nederlandse nationaliteit, op het huwelijk van partijen is sinds 2008/2009 het Nederlandse huwelijksvermogensrecht van toepassing, zij heeft in 2018 gebruik gemaakt van de mogelijkheid in Nederland tot schuldsanering op grond van de WSNP en zij ontvangt een Nederlandse bijstandsuitkering.
4.18.
De vordering van de vrouw op de man die ziet op de bruidsgave moet naar het oordeel van de rechtbank geacht worden destijds, in 2018, onderdeel te hebben uitgemaakt van het schuldenpakket van de man. De vrouw was dus één van de schuldeisers. Dat de vrouw haar vordering uit hoofde van de bruidsgave toen nog niet daadwerkelijk had opgeëist doet niet ter zake. De vordering was immers opeisbaar. De man heeft zijn schulden middels schuldsanering op grond van de WSNP gedelgd en een schone lei verkregen. De vrouw heeft daarom thans geen vordering meer op hem. Zij kan geen aanspraak meer maken op de bruidsgave of op betaling van de waarde daarvan.
Ten aanzien van de proceskosten
4.19.
De vrouw zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de man worden begroot op:
salaris advocaat € 3.858,00 (2 × tarief € 1.929,00).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het door de vrouw gevorderde af,
5.2.
veroordeelt de vrouw in de proceskosten, aan de zijde van de man tot op heden begroot op € 3.858,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, rechter, in tegenwoordigheid van M.E. van den Akker, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2025.