ECLI:NL:RBMNE:2025:1611

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
10997949 \ UC EXPL 24-1903 VL/58599
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur winkelruimte en bestuurdersaansprakelijkheid in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, is een geschil ontstaan tussen [eiseres] BV en [gedaagde sub 3] c.s. over de huur van winkelruimte. [eiseres] heeft op 15 november 2017 een loods/winkelruimte verhuurd aan [onderneming] BV, die op 15 november 2022 de huurovereenkomst heeft verlengd tot november 2027. Na een betalingsachterstand heeft [eiseres] beslag laten leggen op de winkelvoorraad van [onderneming], die vervolgens failliet werd verklaard. [eiseres] stelt dat [gedaagde sub 3] c.s. als (middellijk) bestuurder onrechtmatig heeft gehandeld door de huurovereenkomst te verlengen, wetende dat [onderneming] niet aan haar verplichtingen kon voldoen. De kantonrechter heeft op 26 maart 2025 geoordeeld dat [eiseres] onvoldoende bewijs heeft geleverd dat [gedaagde sub 3] c.s. wist of moest begrijpen dat [onderneming] niet aan de verplichtingen kon voldoen. De vorderingen van [eiseres] zijn afgewezen, evenals de vordering tot deugdelijke oplevering van het gehuurde. [eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10997949 \ UC EXPL 24-1903 VL/58599
Vonnis van 26 maart 2025
in de zaak van
[eiseres] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. S. Springer,
tegen

1.[gedaagd sub 1] BV,

gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagd sub 1] ,

2. [gedaagde sub 2] BV,

gevestigd te [vestigingsplaats 3] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,

3. [gedaagde sub 3] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 3] ,
hierna gezamenlijk te noemen: [gedaagde sub 3] c.s.,
gedaagde partijen in de hoofdzaak,
eisende partijen in het incident,
gemachtigde: mr. A.L.S. Verhoog.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 10;
  • de conclusie van eis in incident;
  • de conclusie van antwoord in incident;
  • het vonnis in incident van 5 juni 2024;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 3;
  • de aanvullende productie 11 van [eiseres] ;
  • de aanvullende productie 12 van [eiseres] ;
  • de aanvullende productie 4 van [gedaagde sub 3] c.s.
1.2.
De mondelinge behandeling in de hoofdzaak heeft op 20 februari 2025 plaatsgevonden. Namens [eiseres] was [A] aanwezig, vergezeld door zijn vrouw en bijgestaan door mr. Springer. Namens [gedaagde sub 3] c.s. was [gedaagde sub 3] aanwezig, bijgestaan door zijn zoon, mr. Verhoog en een stagiaire van mr. Verhoog. Partijen hebben antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter en de griffier heeft aantekeningen gemaakt van dat wat is besproken. De kantonrechter heeft bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.Waar de zaak over gaat

De achtergrond

2.1.
[eiseres] heeft op 15 november 2017 een loods/winkelruimte aan de [adres] in [plaats] verhuurd aan [onderneming] BV (hierna: [onderneming] ). De overeenkomst loopt steeds voor een periode van 5 jaar en op 15 november 2022 heeft [onderneming] de overeenkomst verlengd tot november 2027. Op enig moment is een betalingsachterstand ontstaan en op 29 november 2023 is [onderneming] veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur(verhoging).
2.2.
[onderneming] wordt bestuurd door [gedaagd sub 1] , die weer bestuurd wordt door [gedaagde sub 2] , van wie [gedaagde sub 3] de bestuurder is. [onderneming] voldeed niet aan het vonnis van 29 november 2023, waarop [eiseres] op 3 januari 2024 beslag heeft laten leggen op de bij [onderneming] aanwezige winkelvoorraad. [gedaagde sub 3] heeft de beslagen goederen daarna meegenomen. Daarna heeft [gedaagde sub 3] de statutaire naam van [onderneming] gewijzigd en heeft hij [onderneming] op 25 januari 2024 failliet laten verklaren.
Standpunten partijen
2.3.
[eiseres] stelt dat [gedaagde sub 3] c.s. als (middellijk) bestuurder van [onderneming] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiseres] door de huurovereenkomst te verlengen terwijl hij wist althans behoorde te begrijpen dat [onderneming] de verplichtingen uit de huurovereenkomst niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou kunnen bieden. Daarbij heeft [gedaagde sub 3] c.s. volgens [eiseres] de beslagen winkelvoorraad onrechtmatig aan het beslag onttrokken. [eiseres] wil dat [gedaagde sub 3] c.s. € 286.270,74 (exclusief btw) aan huur van de resterende looptijd van 46,5 maand aan haar betaalt, dan wel dat [gedaagde sub 3] c.s. de huurprijs van € 6.156,36 per maand betaalt tot het moment dat [eiseres] een andere huurder heeft gevonden. Daarnaast wil [eiseres] dat [gedaagde sub 3] c.s. betaalt waartoe [onderneming] in het vonnis van 29 november 2023 is veroordeeld en wil [eiseres] dat [gedaagde sub 3] c.s. het gehuurde deugdelijk oplevert. [gedaagde sub 3] c.s. betwist dat hij als (middellijk) bestuurder onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiseres] .
Beslissing
2.4.
De kantonrechter zal de vorderingen van [eiseres] afwijzen. Dit wordt hieronder toegelicht.

3.De beoordeling

Wettelijk kader bestuursaansprakelijkheid

3.1.
Voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder geldt een hoge drempel. Als een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is het uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Slechts onder bijzondere omstandigheden is naast aansprakelijkheid van die vennootschap ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
3.2.
Het antwoord op de vraag of een bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. In geval een bestuurder namens de vennootschap heeft gehandeld kan persoonlijke aansprakelijkheid worden aangenomen wanneer de bestuurder bij het namens de vennootschap aangaan van de verbintenis wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden.
Verlenging van de huurovereenkomst
3.3.
[eiseres] stelt dat [gedaagde sub 3] c.s. op het moment dat hij de huurovereenkomst op 15 november 2022 verlengde, wist of moest begrijpen dat [onderneming] niet haar verplichtingen uit de overeenkomst zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden. [eiseres] voert hiertoe aan dat uit de jaarstukken van [onderneming] volgt dat zij in 2020 een negatief eigen vermogen van € 399.921,- en een schuldpositie van € 609.765,- had, in 2021 een negatief eigen vermogen van € 447.792,- en een schuldpositie van € 613.411,- had en in 2022 een negatief eigen vermogen van € 557.083 en een schuldpositie van € 785.717,- had. Volgens [eiseres] volgt hier uit dat [onderneming] in 2020 al technisch failliet was en de huurovereenkomst daarom niet in redelijkheid had mogen verlengen op 15 november 2022.
3.4.
[gedaagde sub 3] c.s. is het hier niet mee eens en voert aan dat de opzegtermijn van de huurovereenkomst één jaar bedroeg dus dat 15 november
2021het peilmoment moet zijn voor de beoordeling of hij moest weten dat [onderneming] de huurovereenkomst niet zou kunnen nakomen. Maar ook op het moment dat de huurovereenkomst is 2022 werd verlengd had hij nog de hoop en de verwachting dat het na de corona-periode financieel weer beter zou gaan met [onderneming] . Ook op dat moment bestond nog geen wetenschap van naderend onheil. Daarbij is de huur nog 13 maanden na de verlenging van de huurovereenkomst doorbetaald, wat een contra-indicatie is voor de veronderstelling dat [gedaagde sub 3] c.s. al in 2022 had moeten weten dat [onderneming] de verplichtingen uit de huurovereenkomst niet zou kunnen nakomen, aldus [gedaagde sub 3] c.s.
3.5.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd dat [gedaagde sub 3] c.s. wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat [onderneming] de verplichtingen uit de huurovereenkomst niet zou kunnen nakomen en ook geen verhaal zou bieden. Tussen partijen is niet in geschil dat een opzegtermijn van één jaar gold ten aanzien van de huurovereenkomst. Beoordeeld moet daarom worden of [gedaagde sub 3] c.s. in november
2021, een jaar voor de verlenging van de huurovereenkomst, al wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat [onderneming] de verplichtingen uit de huurovereenkomst niet zou kunnen nakomen. Op dit moment waren slechts de jaarcijfers van 2020 voorhanden. [eiseres] stelt dat uit het negatieve eigen vermogen en de schuldpositie zonder meer blijkt dat [onderneming] in 2020 al feitelijk failliet was. Daarin volgt de kantonrechter [eiseres] niet. [eiseres] heeft slechts twee cijfers (het eigen vermogen en de schuldpositie) genoemd. Deze cijfers komen uit een jaarverslag waarin veel meer informatie staat. Om een realistisch beeld te kunnen krijgen van de financiële positie van [onderneming] in november 2021, zou het gehele jaarverslag van 2020 moeten worden bekeken. [eiseres] heeft dit jaarverslag echter niet overgelegd.
3.6.
Verder had het op de weg van [eiseres] gelegen om, bijvoorbeeld aan de hand van het jaarverslag van 2020, te onderbouwen waarom [gedaagde sub 3] c.s. in november 2021 had moeten begrijpen dat [onderneming] de verplichtingen uit de huurovereenkomst niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden. De enkele stelling dat op basis van het negatief eigen vermogen en de schuldpositie de vennootschap feitelijk failliet was in 2020 is hiervoor onvoldoende. Andere gegevens op basis waarvan de kantonrechter zou kunnen oordelen dat [gedaagde sub 3] c.s. had moeten begrijpen dat [onderneming] niet aan de verplichtingen uit de huurovereenkomst zou kunnen voldoen, heeft [eiseres] niet naar voren gebracht.
Weghalen van de beslagen goederen
3.7.
[eiseres] stelt dat [gedaagde sub 3] c.s. onrechtmatig de winkelvoorraad, zo’n 4.000 artikelen, aan het beslag heeft onttrokken. [gedaagde sub 3] c.s. betwist dit en voert aan dat [gedaagd sub 1] deze goederen onder eigendomsvoorbehoud had geleverd aan [onderneming] , dus dat [gedaagd sub 1] enkel heeft besloten om haar eigendommen terug te nemen. Daarbij zou door het faillissement op 25 januari 2024 het beslag toch zijn vervallen. [eiseres] heeft dus ook geen schade geleden doordat [gedaagde sub 3] c.s. de goederen heeft opgehaald.
3.8.
De kantonrechter overweegt als volgt. Uit productie 5 van [eiseres] volgt dat beslag was gelegd voor een vordering van € 16.376,24. Dat bedrag moest [onderneming] betalen op grond van het vonnis van 29 november 2023. Ter zitting heeft [eiseres] erkend dat zij dit bedrag via de bankgarantie volledig heeft geïncasseerd. Los van de vraag of het [gedaagd sub 1] was toegestaan de goederen weg te halen, heeft het voor betaling van voornoemd bedrag dus niet uitgemaakt dat [gedaagde sub 3] de goederen heeft weggehaald. Dat bedrag is immers door [eiseres] geïncasseerd zodat zij daardoor in die zin geen schade heeft geleden.
3.9.
Voor zover [eiseres] bedoeld heeft te stellen dat het beslag ook was gelegd voor de schade die zij in deze procedure vordert, geldt het volgende. Allereerst volgt uit het proces-verbaal waarmee het beslag is gelegd niet dat het beslag voor deze vordering is gelegd. Verder heeft [gedaagde sub 3] aan de deurwaarder duidelijk kenbaar gemaakt [1] dat hij zich op het standpunt stelde dat de eigendom van de goederen bij [gedaagd sub 1] rustte. Het beslag is namelijk gelegd op 3 januari 2024 en [gedaagd sub 1] heeft op 4 januari 2024 haar leveringsvoorwaarden aan de deurwaarder toegestuurd. Daaruit kan worden afgeleid dat hierover is gesproken. Naar [gedaagde sub 3] c.s. hebben gesteld hebben zij de meegenomen goederen niet aan het beslag onttrokken maar alleen verplaatst. Dat is volgens hen ook vastgesteld in de strafrechtelijke procedure die is gevolgd op de aangifte door de deurwaarder.
3.10.
[eiseres] stelt weliswaar dat niet vast is komen te staan dat de desbetreffende goederen onder het eigendomsvoorbehoud vielen, maar nergens blijkt uit dat de deurwaarder of later de curator zich op dat standpunt zijn gaan stellen. Het is dus in elk geval ook niet komen vast te staan dat de goederen
nietonder het eigendomsvoorbehoud vielen. Verder is het – als er wel discussie zou zijn ontstaan over het eigendomsvoorbehoud – niet aannemelijk dat de deurwaarder de beslagen goederen vervolgens binnen drie weken zou hebben verkocht. Naar inmiddels vaststaat is na die drie weken het faillissement van [onderneming] uitgesproken, waardoor de beslagen hoe dan ook kwamen te vervallen.
3.11.
Maar zelfs als de deurwaarder wel binnen drie weken onderzoek zou hebben gedaan naar het bestaan van het eigendomsvoorbehoud en de goederen binnen deze drie weken zou hebben verkocht, dan geldt dat [eiseres] op dat moment geen andere vordering had waarvoor het beslag had kunnen dienen dan de vordering die is genoemd in het proces-verbaal van beslaglegging van 3 januari 2024. De vorderingen die [eiseres] in deze procedure stelt te hebben, zijn pas ontstaan op het moment dat de huurovereenkomst eindigde. Op het moment dat het beslag is vervallen door het faillissement liep de huurovereenkomst nog, dus [eiseres] kon op dat moment nog geen aanspraak maken op bijvoorbeeld gemiste huurinkomsten. Niet valt in te zien waarom [gedaagde sub 3] c.s. vanwege de verwikkelingen rond de beslagen goederen aansprakelijk zou zijn voor schade die [eiseres] in deze procedure vordert, maar op het moment van het beslag nog geen rol speelde. Ook op deze grond kan dus geen aansprakelijkheid van [gedaagde sub 3] c.s. worden aangenomen.
Deugdelijke oplevering
3.12.
[eiseres] stelt dat [gedaagde sub 3] de verdiepingsvloer en laminaatvloer in het gehuurde heeft achtergelaten in plaats van het gehuurde leeg en in oorspronkelijke staat op te leveren. Zij vordert daarom dat [gedaagde sub 3] c.s. het gehuurde deugdelijk oplevert.
3.13.
De kantonrechter zal deze vordering afwijzen. De verplichting om het gehuurde in deugdelijke staat op te leveren ligt namelijk bij de (failliete) huurder: [onderneming] . Op het moment dat [onderneming] failliet werd verklaard bestond de verplichting tot deugdelijke oplevering nog niet, omdat op dit moment de huurovereenkomst nog liep. Niet valt in te zien op grond waarvan [gedaagde sub 3] c.s. verplicht was of is om het gehuurde deugdelijk op te leveren. De vordering [gedaagde sub 3] c.s. te veroordelen tot deugdelijke oplevering zal dus worden afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.14.
Omdat de vordering tot schadevergoeding zal worden afgewezen, zullen ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen.
Proceskosten
3.15.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. [gedaagde sub 3] c.s. wil dat [eiseres] haar daadwerkelijk gemaakte proceskosten vergoedt. Daartoe ziet de kantonrechter geen aanleiding. Overigens heeft [gedaagde sub 3] c.s. ook niet onderbouwd hoe hoog deze kosten zijn. De kantonrechter veroordeelt [eiseres] daarom in de (op de gebruikelijke wijze berekende) proceskosten. De proceskosten van [gedaagde sub 3] c.s. worden begroot op:
- salaris gemachtigde
1.900,00
(2 punten × € 950,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.035,00
Uitvoerbaar bij voorraad
3.16.
De kantonrechter zal de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 2.035,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2025.

Voetnoten

1.Productie 2 van [gedaagde sub 3] c.s.